The Quest for Vision in the Era of Confusion, Corruption and Foolishness
Door Rob Riemen, oprichter-directeur van het Nexus Instituut, ter introductie van de Nexus-conferentie 2024.
Wil de geschiedenis, conform het adagium van Cicero, de leermeester van ons leven kunnen zijn, dan zullen wij allereerst de moed moeten hebben om in haar spiegel te kijken, want onze zelfkennis begint met wat we dan herkennen.
Laten we een spiegel nemen die tenminste honderd jaren oud is. In 1922 publiceert T.S. Eliot zijn The Waste Land. Het is een poëtische evocatie van een desolate, van zichzelf vervreemde, dolende mensheid in een wereld waarin al wat leeft, verdort. In hetzelfde jaar verschijnt de roman Ulysses van James Joyce, een werk waarmee hij de complexiteit van de moderne mens als antiheld toont, zijn bestaan als een reis naar de zoekgeraakte betekenis van het leven. De condition humaine in de nog jonge twintigste eeuw wordt wellicht het meest treffend verwoord in een vers in de Duineser Elegien van Rilke, gedichten die ook precies honderd jaren geleden het levenslicht zien:
Jede dumpfe Umkehr der Welt hat solche Enterbte,
denen das Frühere nicht und noch nicht das Nächste gehört.
Elke doffe omkeer van de wereld kent zulke onterfden,
Aan wie het vroegere niet meer en het komende nog niet toebehoort.
(Vertaling Atze van Wieren)
De Grote Oorlog die op 11 november 1918 met een wapenstilstand eindigt, is zo een ommekeer van de wereld. Europa heeft in vier jaren tijd zijn eigen beschaving en wereldorde verwoest. Het geloof van vroeger, van voor de oorlog, in God of wetenschap, socialisme of liberalisme, de menselijke rede en het humanisme als ideeën en waarden die de mensheid het lonkend perspectief van een nimmer aflatende Vooruitgang beloven, is de nog levende generatie ontnomen. Vandaar dat de Duitse filosoof Max Scheler kort voor zijn overlijden in 1928 opmerkt:
Wij zijn in de geschiedenis van ongeveer tienduizend jaar het eerste tijdperk waarin de mens in elk opzicht voor zichzelf een probleem is geworden, omdat hij niet meer weet wie hij is, en tegelijkertijd ook weet dát hij het niet meer weet.
Wat volgt zijn de roaring twenties van een samenleving op de vlucht voor haar eigen geestelijke leegte die zich laat bedwelmen door de zucht naar geld, genot en geluk, zoals op een briljante wijze verbeeld in Scott Fitzgeralds The Great Gatsby, een verhaal dat zich afspeelt in de zomer van 1922.
In zijn roman Vile Bodies schetst Evelyn Waugh in 1930 een soortgelijk beeld van Bright Young People; de naoorlogse generatie die beseft dat alles wat de oudere generatie hun heeft voorgehouden van wat eervol, waardevol en belangrijk is, nu ontmaskerd is als bogus, grote nep, omdat het leven de facto betekenisloos is. Vandaar dat deze jonge intelligente mensen maar één verlangen kennen: drank, feesten en seks. Zoveel mogelijk drank, feesten en seks, ook om die ene grote angst te verdringen: een nieuwe oorlog!
In Vile Bodies is er een episode waarin een oude, wijze jezuïet, Father Rothschild, de premier voorhoudt dat er toch weer een oorlog gaat komen. De premier reageert geïrriteerd:
– ‘What war?’ said the Prime Minister sharply. ‘No one has said anything to me about a war. I really think I should have been told. I’ll be damned,’ he said defiantly, ‘if they shall have a war without consulting me. What’s a Cabinet for if there’s not more mutual confidence than that? What do they want a war for, anyway?’
– ‘That’s the whole point. No one talks about it, and no one wants it. No one talks about it because no one wants it. They’re all afraid to breathe a word about it.’
– ‘Well, hang it all, if no one wants it, who’s going to make them have it?’
– ‘Wars don’t start nowadays, because people want them. We long for peace, and fill our newspapers with conferences about disarmament and arbitration, but there is a radical instability in our whole world-order, and soon we shall all be walking into the jaws of destruction again, protesting our pacific intentions.’
Dankzij meer mensenkennis en een scherper oog voor de geschiedenis dan de premier heeft de oude jezuïet een vooruitziende blik. Nog geen tien jaar na zijn voorspelling leidt de ‘radicale instabiliteit van de wereldorde’ tot een tweede wereldoorlog waarin de onmenselijkheid van de mensheid voor altijd gebrandmerkt wordt door de vernietigingskampen van het nazisme, de strafkampen van het stalinisme en de atoombom die in een flits een einde maakt aan al wat leeft.
Na de oorlog die wordt gewonnen door het Amerika van president Franklin D. Roosevelt en de Sovjet-Unie van Stalin, beoogt de pax Americana het tot stand brengen van een nieuwe, nu stabiele wereldorde waardoor de soevereiniteit van staten en de universele rechten van de mens gegarandeerd zijn, en de verschrikkingen van de wereldoorlogen nooit meer de mensheid kunnen plagen. De instituties die deze wereldorde moeten waarborgen zijn de Verenigde Naties, de Wereldgezondheidsorganisatie, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Met de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 en de daarop volgende ineenstorting van de Sovjet-Unie, lijkt de pax Americana te zijn voltooid. Iedereen in het Westen die in het laatste decennium van de twintigste eeuw om zich heen en vooruit wilde kijken, kon als in een caleidoscoop het volgende allemaal zien: het einde van de geschiedenis waarin het kapitalisme en de liberale democratie weldra over de hele wereld zullen triomferen; de stabiliteit van de nieuwe wereldorde gegarandeerd door de militaire hard power van Amerika en de politieke soft power van de samenwerkende Europese naties; het onvermijdelijk universeel worden van de waarden van de Verlichting, zoals de macht van de Rede; de natuurlijke goedheid van de mens; de noodzaak van tolerantie; het recht op individuele vrijheid en meningsvorming; de scheiding van Kerk en Staat… In dit nieuwe tijdperk waarin de geschiedenis ten einde is prevaleren politieke, sociale en economische waarden boven geestelijke waarden; is er een hernieuwd geloof in vooruitgang dankzij de almacht van wetenschap en technologie; wordt nuttigheid als de ultieme maat voor wat wel of niet belangrijk is; worden zij die de financiële elite uitmaken als de helden van een maatschappij, want de rijken zullen iedereen rijker maken; over de hele wereld dezelfde winkelparadijzen; ieders recht op geld, genot en geluk; de alom heersende overtuiging dat alle sociale onrust ongedaan kan worden gemaakt door meer welvaart en amusement.
Zij die wel in de spiegel van de geschiedenis wilden kijken — en dat waren slechts enkelingen — zagen een geheel andere wereld en toekomst. Hans. J. Morgenthau was zo een enkeling. Hij kon niet anders dan een leven lang door de historische spiegel naar de wereld blijven kijken, sinds hij op achttienjarige leeftijd in dat inmiddels fameuze jaar 1922 in München een optreden van de toen nog niet zo bekende Adolf Hitler had bijgewoond.
Als telg van een Joods geslacht, geboren in 1904 in Zuid-Duitsland, Beieren, groeit hij op in een omgeving die weldra een broedplaats van het nazisme zal worden. Vandaar zijn nieuwsgierigheid naar wie de Führer van die nieuwe Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij is. Op bezoek bij zijn grootouders in München besluit hij een optreden van Hitler bij te wonen. Wat hij die avond ervaart, kan en wil hij nooit meer vergeten. Hij weet nu dat de hypnotiserende charismatische macht van een demagoog een nimmer te onderschatten politieke factor is in een massamaatschappij.
Omdat hij zich geen illusies maakt wat het voor Joden betekent als Hitler zijn machtsdroom waar kan maken, verlaat hij in 1932 Duitsland om zich in 1938 via een verblijf in eerst Zwitserland en dan Spanje, in de Verenigde Staten te vestigen. Samen met twee andere Joodse ballingen uit Duitsland, Leo Strauss en Hannah Arendt, zal hij in Amerika tot de belangrijkste politieke denkers van de twintigste eeuw gaan behoren.
Een eerste les die Morgenthau uit de geschiedenis leert, is de noodzaak van realisme in de internationale politiek. Als een goede leerling van de Griekse historicus Thucydides — die met zijn epos over de Peloponnesische Oorlog al 2400 jaren geleden de consequenties van het fenomeen macht wilde duiden — is Hans Morgenthau van mening dat de wereld, imperfect als zij is, het resultaat is van krachten inherent aan de menselijke natuur. Thucydides onderscheidt drie krachten die de menselijke psyche emotioneel beheersen: angst, eigenbelang en eer. Willen we de wereld enigszins kunnen verbeteren dan zullen we, aldus Morgenthau, mét deze krachten moeten werken en niet, op grond van een misplaatst geloof in de goedheid van de mens en de macht van de menselijke ratio, tégen deze krachten. Vandaar dat hij meer heil verwacht van een internationale politiek van ‘checks and balances as a universal principle’ voor de tegenstrijdige belangen van de grootmachten, dan van een blind vertrouwen op ratio en rationaliteit. Want de bittere ervaring is dat de wereld van de macht in het algemeen niet vatbaar is voor rationele of morele argumenten, alleen voor confrontatie met een superieure tegenmacht. Idealiter wordt machtsverlangen beteugeld door internationale wetgeving en internationale instituties, maar omdat de ‘lust for power is dominant in war’ zal er altijd tegenmacht moeten zijn.
In een democratie moet de tegenmacht komen van intellectuelen. Politici streven naar macht, maar intellectuelen naar waarheid. Intellectuelen die er niet naar streven om de waarheid te spreken omdat zij zich liever conformeren aan de wereld van de macht, zijn ideologen geworden, en als zodanig intellectueel corrupt. En de politieke macht heeft juist de waarheid nodig ‘to be wise and great’. Politieke macht gebaseerd op leugens zal nimmer een land weer ‘great’ kunnen maken…
De tweede les die de geschiedenis Morgenthau leert, betreft in eerste instantie het land dat hem als Joodse balling heeft verwelkomd, Amerika, maar is desalniettemin nog steeds van universeel belang.
Amerika heeft een bijzondere plaats in de wereldgeschiedenis omdat het het enige land ter wereld is dat door zijn Founders gebaseerd is op een idee en een ideaal. De idee is verwoord in de Declaration of Independence:
We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.
En het ideaal, ‘the purpose of American politics’, aldus de gelijkluidende titel van het boek van Morgenthau uit 1960, is ‘equality in freedom’. Dit ideaal, zoals elk ideaal, zal telkens weer door elke generatie onderzocht en bij de tijd moeten worden gebracht, wil het in de realiteit kunnen bestaan. Nu Amerika na de Tweede Wereldoorlog de grootste supermacht is geworden, is het van eminent belang dat het land omwille van zijn eigen toekomst en die van de westerse beschaving, dit idee en ideaal ook daadwerkelijk realiseert in de dagelijkse politiek. Maar anno 1960 ziet Morgenthau dat Amerika in een diepe, existentiële crisis verkeert. Niet alleen heeft het land nog steeds niet afgerekend met het slavernijverleden en is er een voortdurend racisme dat vloekt met het ideaal van ‘equality in freedom’, maar ook is de bevolking ten prooi gevallen aan materialisme, hedonisme en apathie. De enige moraal die er nog geldt, luidt: pak wat je te pakken kunt krijgen. Vrijheid is losbandigheid geworden. Het begrip democratie is uitgehold tot: wat de meerderheid wil. Maar die meerderheid wordt gevormd door een massa welke in haar onwetendheid al te gemakkelijk gemanipuleerd wordt door de macht van de commercie en de media, en zo vatbaar is voor de door Morgenthau zo gevreesde demagogen. In deze ‘democratie’, aldus Morgenthau, raakt ook het besef van kwaliteit zoek. Kwaliteit zal steeds meer vervangen worden door kwantiteit, de macht van getallen. Wat de meeste mensen vinden, is nu opeens ‘goed’ en ‘waar’ — omdat de meeste mensen dat nu eenmaal vinden. Dit idee, kwantiteit als de maat aller dingen, heeft ook zijn weerslag op het Amerikaanse onderwijs. Dat onderwijs is in de ogen van professor Morgenthau al lang niet meer gericht op excellentie, het streven naar kennis en de vorming van jonge mensen tot zelfstandig denkende persoonlijkheden, maar is verworden tot een maatschappelijk instrument om jonge mensen zich zoveel mogelijk te laten conformeren aan wat men van hen verwacht, sociaal gerespecteerd gedrag als de koninklijke weg naar een mooie carrière.
Dit verval van de Amerikaanse democratie door het verraad aan haar eigen bestaansgrond, ziet Morgenthau geculmineerd in de corruptie van de academische wereld.
De cause célèbre voor zijn felle aanklacht tegen de corruptie in zijn eigen academische wereld is wat in Amerika bekendstaat als de Van Doren Case.
In de jaren vijftig zond NBC de populaire kennisquiz Twenty-One op televisie uit. Wanneer één kandidaat, het prototype van de nerd met een te grote bril, steeds maar aan het winnen is, wordt Charles van Doren, een jonge fotogenieke docent aan Columbia University, door de producers als tegenkandidaat gevraagd. Om de spanning weer terug te krijgen, de kijkcijfers weer omhoog te krijgen, de reclame-inkomsten te vergroten, en te voldoen aan het populaire verlangen dat wie mooi is beter is dan wie dat niet is, krijgt Van Doren vooraf in het geheim de juiste antwoorden ingefluisterd. Van Doren wint, wordt direct beroemd, zo beroemd dat Time Magazine hem op 11 februari 1957 op de cover plaatst.
De andere kandidaat kan ruiken dat er iets niet klopt. Wanneer na twee jaren onontkoombaar vaststaat dat er sprake was van een doorgestoken kaart, ontkent Van Doren aanvankelijk. Dit leidt er weer toe dat hij moet komen getuigen voor een senaatscommissie en dan kan hij niet anders dan opbiechten dat de miljoenen Amerikaanse televisiekijkers bedrogen zijn.
Hans Morgenthau is diep geschokt als hij tot zijn stomme verbazing moet constateren dat ondanks deze bekentenis van bedrog Charles Van Doren nog steeds kan rekenen op de grote sympathie van de kijkers, de meerderheid van de senaatscommissie en zelfs zijn studenten op Columbia University. Morgenthau is geschokt omdat hij nooit zijn ervaring is vergeten hoe al in 1922 het Duitse volk zich willens en wetens door een demagoog liet verleiden om zowel de waarheid als alle morele waarden te vergeten.
Op 22 november 1959 publiceert Morgenthau in The New York Times Magazine een lang artikel met als kop ‘The Great Betrayal’ waarin hij niet schroomt om te beginnen met de constatering dat voor Amerika de Van Doren Case identiek is aan wat de Dreyfusaffaire voor Frankrijk was. In beide gevallen gaat het om een fundamentele morele keuze die moet worden gemaakt. En zoals toen in feite niet Dreyfus maar de Franse instituties voor het gerecht stonden, zo is het nu niet Van Doren maar het Amerikaanse volk dat rekenschap moet afleggen over welke waarden het laat prevaleren.
Dat in de wereld van de macht en het geld corruptie aanwezig is als de slang in het paradijs, is een gegeven zo oud als de mensheid. Wat nu in het geding is, aldus Morgenthau, is nog veel ernstiger. Van Doren is een leraar op een universiteit en als zodanig heeft hij zich verplicht aan de waarheid, het zoeken en kennen van de waarheid en het bestrijden van leugens. Nu hij als vertegenwoordiger van de academische wereld publiekelijk de waarheid heeft gecorrumpeerd, is over deze man maar één oordeel mogelijk: schuldig! Het feit echter dat een overgroot deel van de Amerikaanse samenleving Van Doren helemaal niets kwalijk neemt en hij ongestoord zijn carrière kan vervolgen, betekent dat in Amerika objectieve morele waarden plaats hebben moeten maken voor de publieke opinie, dat wat de massa wil en tolereert. Dat zoveel studenten van Columbia University liever meegaan met de verdediging van hun good-looking, sympathieke docent in plaats van waarheid en morele waarden te verdedigen, doet Morgenthau in zijn artikel de vraag stellen waar deze moral illiteracy vandaan komt. Het antwoord dat hij zelf geeft: the academic world. In plaats van haar missie trouw te blijven om jonge mensen te onderrichten in het ontdekken en overdragen van waarheid, heeft de academische wereld zich aangepast aan het relativisme en instrumentalisme dat dominant is in de Amerikaanse maatschappij: door te weigeren om Van Doren te veroordelen, zo concludeert Morgenthau, veroordeelde Amerika zichzelf als een volk zonder moreel kompas.
Wanneer Van Doren vervolgens toch ontslagen wordt door Columbia University (om vervolgens een baan te krijgen als redacteur bij het gerenommeerde Encyclopedia Britannica) schrijven veel van zijn studenten Morgenthau een brief. Zij voelen zich gekwetst door zijn kritiek, beklagen zich om het feit dat zij een geliefd docent verliezen, en zij zijn het niet met de oude Europeaan eens dat hun onderwijs vooral gericht moet zijn op het kennen van de waarheid. Universitair onderwijs, zo houden ze hem voor, moet ook heel praktisch gericht zijn op het verwerven van alles wat je moet weten om een goede baan te kunnen krijgen. Bevreesd dat Morgenthau nu weer een artikel gaat schrijven, verzoeken ze hem nadrukkelijk om deze brieven privé te laten zijn en namen noch inhoud bekend te maken.
Morgenthau reageert precies één maand later, op 22 december 1959, met een open brief in The New Republic onder de titel ‘Epistle to the Columbians on the Meaning of Morality’. Daarin hekelt hij (zonder namen te noemen) hun lafheid en angst voor een publiek debat waarin zij niets zouden riskeren, terwijl in Nazi-Duitsland er leeftijdsgenoten als Sophie en Hans Scholl waren die als verzetsgroep Die Weiβe Rose wel de moed hadden om zich publiekelijk te manifesteren, en daarmee hun eigen leven riskeerden. Belangrijker voor Morgenthau is het volgende: blijkbaar is voor al deze studenten de morele wet iets relatiefs, iets dat met de tijd, omgeving en omstandigheden mee moet veranderen. Als dat zo zou zijn, zo luidt de retorische vraag van Morgenthau, waarom zijn de Bijbelse Tien Geboden, die echt uit een geheel ander tijdperk stammen, nog steeds ook voor ons moreel relevant? En dan wil hij deze jonge mensen iets leren wat met alles dat hij als Jood heeft meegemaakt sinds hij in 1922 Hitler heeft zien optreden, als zijn eigen belangrijkste levensles beschouwt:
The moral law is not made for the convenience of man, rather it is an indispensable precondition for his civilized existence. It is one of the great paradoxes of civilized existence that — in contrast to the existence of the animals and barbarians — it is not self-contained but requires for its fulfillment transcendent orientations. The moral law provides one of them. That is to say, human existence, not in its animal but in its civilized qualities, cannot find its meaning within itself but must receive it from a transcendent source.
Hij beëindigt zijn brief met de conclusie:
For since your lives have lost the vital contact with the transcendence of the moral law, you find no reliable standard within yourself by which to judge and to act. You are frightened by the emptiness within yourself, the insufficiency stemming from a self-contained existence. And so you flee into the protective cover of the anonymous crowd — and judge as it judges and act as it acts. But once you have restored that vital connection with the moral law from which life receives its meaning, you will no longer be afraid of your shadow and the sound of your voices. You will no longer be afraid of yourself. For you will carry within yourself the measure of yourself and of your fellows and of the vital link with things past, future and above.
Het is ons niet bekend of de studenten op Columbia University deze levensles hebben willen leren. Wat we wel weten is dat de meest beroemde leerling van Morgenthau, Henry Kissinger, een cruciale les van zijn geleerde vriend niet wilde leren, met alle enorme politieke consequenties van dien…
Vanaf het moment dat Amerika betrokken raakte bij de oorlog in Vietnam, was Morgenthau een van de eersten, en door zijn status als eminent politiek denker een van de belangrijkste, tegenstanders van de Vietnamoorlog. De argumentatie voor waarom de Amerikanen aan de andere kant van de wereld een oorlog zouden moeten voeren zonder zelf te zijn aangevallen, namelijk de dominotheorie die stelt dat als één land communistisch wordt, een heel continent dat zal worden en zo ‘de vrije wereld’ in gevaar komt, deed Morgenthau af met slechts één woord: dom!
Hij was er ook van overtuigd dat door deze domheid tienduizenden jonge Amerikanen en nog meer onschuldige Vietnamese burgers het leven zouden verliezen, en Amerika zijn morele kompas en geloofwaardigheid als ‘leader of the free world’. Omdat Morgenthau een van de eersten was die tegen het door oorlogspropaganda gedreven publieke sentiment inging, was dat een eenzame positie waarin hij op stapels antisemitische haatmail werd getrakteerd. Maar Morgenthau gaf niet op, overtuigd als hij was van het feit ‘that power needs truth to be great’. Helaas was zelfs aan zijn briljante student dr. Henry Kissinger die waarheid niet besteed. Zo kon de domheid haar triomfmars voortzetten en nog meer verwoesting aanrichten. Sic transit gloria mundi, moet Morgenthau in die jaren regelmatig hebben gedacht.
De oorlog in Vietnam was ook voor de Amerikaanse historica en schrijfster Barbara Tuchman aanleiding om in de spiegel van de geschiedenis te kijken en een boek te wijden aan het fenomeen The March of Folly. De vragen die zij zich stelt, zijn: waarom regeert de domheid zo vaak en overal? Waarom niet het verstand? En waarom biedt intelligentie geen enkele waarborg tegen domheid of kwaadwilligheid?
Met instemming citeert Tuchman in het begin van haar historische studie de verzuchting van John Adams, de tweede president van de VS in een brief aan Thomas Jefferson op 9 juli 1813: ‘While all other sciences have advanced, government is at a stand, little better practiced now than three or four thousand years ago.’ Te beginnen met het verhaal hoe Odysseus de list verzint om in een reusachtig houten paard samen met andere Grieken de stad Troje binnen te komen en te veroveren, erop speculerend dat de Trojanen voldoende ijdel en nieuwsgierig zouden zijn om het paard als een trofee binnen de vestingmuren te halen, tot en met het falen van de Amerikanen in Vietnam, passeren tal van oorzaken waarom domheid zo vaak kan regeren de revue: de verblinding door emoties; het verlangen naar macht; de hoogmoed van de macht; eigenwaan; gehoorzaamheid; koppigheid, of gewoon pure onwetendheid; ongeletterdheid en onnozelheid.
Als een individu dom doet, dan is dat vooral zijn probleem. Barbara Tuchman wil ons echter aan de hand van verschillende episodes in onze politieke geschiedenis waarin de domheid overduidelijk regeert, bewust maken van de oorzaken en enorme consequenties voor een volk, of zelfs de wereld, indien domheid gepaard gaat met macht.
Wanneer Tuchman in 1984 The March of Folly publiceert, is zij 72 jaren oud, en ze weet dat ze niet heel lang meer te leven heeft. Het is ook het jaar waarin met grote overmacht Ronald Reagan herkozen wordt tot president. Uit grote zorg om de toekomst van haar geliefde vaderland wijdt zij de laatste pagina’s van haar boek The March of Folly aan de Amerikaanse democratie en een verkiezingsproces dat, ‘drowning in commercial techniques of fundraising and image-making’, verantwoordelijk is voor het feit dat je blijkbaar over geen enkele serieuze politieke ervaring en intellectuele kwaliteiten hoeft te beschikken om toch verkozen te kunnen worden tot de hoogste politieke posities. Een tweede probleem dat Tuchman detecteert in het functioneren van de democratie is dat mensen die door een verkiezing een positie van macht hebben verkregen, meer tijd en geld besteden aan het behouden van hun macht dan het uitvoeren van een politiek beleid waar het volk beter van wordt. Vandaar haar oproep: ‘Aware of the controlling power of ambition, corruption and emotion, it may be that in the search for wiser government, we should look for the test of character first’. Echter, in het besef dat in een democratische samenleving het volk bepaalt wie er mag regeren, voegt ze er met een diepe zucht aan toe: ‘The problem may be not so much a matter of educating officials for government as educating the electorate to recognize and reward integrity of character and reject ersatz.’
Hans Morgenthau was toen alweer vier jaren overleden. Had hij dit boek van zijn vriendin nog kunnen lezen dan had hij bij die opmerking op de laatste bladzijde van haar boek een nog diepere zucht geslaakt en gemompeld: ‘Good luck with that!’
Aan het einde van zijn lange leven, in het begin van de 21e eeuw, was het de historicus en kroniekschrijver van het Russische totalitarisme Aleksandr Solzjenitsyn die de noodzaak om in de spiegel van de geschiedenis te kijken bondig in één enkele zin formuleerde: ‘If the overall lesson of the twentienth century does not serve as a vacccine, the huge hurricane might well recur in its entirety.’
Het is een waarschuwing die welbesteed was aan Thérèse Delpech. Deze Franse intellectueel en diplomaat, in 2012 op 63-jarige leeftijd te vroeg overleden, was als geen ander thuis in de wereld van ideeëngeschiedenis, internationale betrekkingen en de ultieme bedreiging voor het lot van de mensheid: nucleaire bewapening. In 2005 houdt Thérèse Delpech met haar boek L’ensauvagement. Le retour de la barbarie au xxi siècle (Savage Century. Back to Barbarism in de Engelse vertaling — een Nederlandse vertaling laat helaas nog steeds op zich wachten) als een moderne Kassandra aan het begin van de 21e eeuw ons een spiegel voor van een westerse samenleving die niet in de honderd jaren oude spiegel van de geschiedenis wil kijken…
Zij laat zien hoe we, ons blindstarend op het verlangen naar politieke stabiliteit en de materiële welvaart waarin we verkeren, mentaal niet meer opgewassen zijn tegen de plotselinge stormen, interrupties en instabiliteit welke inherent zijn aan de geschiedenis. Met meer oog voor onze nieuwe virtual reality dan de krachten die in de dagelijkse werkelijkheid heersen, kunnen we ons nieuwe oorlogen niet meer voorstellen, ondanks het geweld dat wereldwijd toeneemt. Als een mantra belijden we het geloof in de menselijke rede, en onderkennen zo niet de explosieve kracht van alle opgekropte emoties en ressentiment. Emoties in China, dat na de vernederingen en plundering door het Westen in de negentiende eeuw, nu als grootmacht de wereldorde wil beheersen. Emoties in Rusland, dat eveneens weer een wereldmacht wil zijn. Emoties in het Westen, waar in een geestelijke leegte passies de overhand nemen… De politiek is gereduceerd tot economische en sociale problemen. Politiek leiders zijn reizende koopmannen geworden en voor staatsbezoeken worden vooral ceo’s van grote bedrijven uitgenodigd. Door gebrek aan ideeën — uit angst voor verantwoordelijkheid — wordt zoveel mogelijk politiek beleid uitbesteed aan experts, die als expert niet meer weten dan de eigen, per definitie zeer beperkte, expertise. Überhaupt is het fenomeen ‘verantwoordelijkheid’ een schaars goed geworden in een geïndividualiseerde en gefragmentariseerde samenleving, waarin vooral een geestelijke leegte heerst.
Het Westen raakt steeds meer verzwakt tegenover de machten die vijandig zijn aan de liberale democratie. Het is een zwakte die vooral wordt gevoed door intellectuele armoede, een gebrek aan geestelijke en morele waarden, en de corrumpering van principes die het fundament zijn van een Europees humanistisch beschavingsideaal. In deze intellectuele en geestelijke chaos is niet alleen de ethiek van de politiek verdwenen, maar doemt ook steeds meer de vraag op welke ideeën en waarden we als samenleving nog willen verdedigen als alles relatief is en niets nog absolute waarde heeft. Wat is nu nog de betekenis van vrijheid als we geen idee meer hebben waar we met onze maatschappij, nu de status quo als sneeuw voor de zon aan het verdwijnen is, heen moeten gaan? In geopolitiek opzicht is Europa niet meer dan een provincie die zichzelf niet kan verdedigen tegen machten die de Europese idee van wereldorde en beschaving niet delen. Amerika heeft meer dan voldoende eigen zorgen om zich ook nog om Europa te kunnen bekommeren. Door niet in de spiegel van de geschiedenis te kijken, missen we enerzijds de wijsheid en kennis van het verleden, en omdat we anderzijds niet meer kunnen geloven in de belofte van een glorieuze toekomst, dreigen we in al onze verwarring telkens weer door een nieuwe crisis overvallen, zelfs verpletterd te worden.
*
Honderd jaren geleden, op 20 november 1924, publiceert Thomas Mann zijn roman De toverberg — het boek dat zeventig jaren later het geestelijk fundament van het Nexus Instituut zou worden. Dat verhaal in iets minder dan duizend pagina’s over de geestelijke vorming van de jonge Hans Castorp eindigt tien jaren eerder, in 1914, met het uitbreken van de Grote Oorlog waarin een zieltogend Europa de fundamenten van zijn eigen beschavingsideaal verwoest. Mann eindigt zijn roman dan ook met een vraag die helaas niets aan actualiteit heeft verloren: ‘Zal ook uit dit wereldfeest des doods, ook uit deze vreselijke koortsgloed, waarin overal in het rond de regenachtige avondhemel is ontstoken, eens de liefde zich verheffen?’
De Nederlandse vertaling die in 1975 van Manns meest beroemde roman verschijnt, is voorzien van een nawoord door wijlen de Oostenrijks-Nederlandse antiquaar, bibliothecaris en een van de beste lezers van Thomas Manns oeuvre: G.A. von Winter. Zijn nawoord — een voortreffelijke inleiding op De toverberg — besluit hij met de volgende briljante karakterisering van De toverberg: ‘Zie: dit is het beeld van een onlangs voorbij tijdperk, dit is haar grote stompzinnigheid en haar grote verwarring.’
Nu, bijna een halve eeuw na 1975, kunnen alleen nog struisvogels ontkennen dat de stompzinnigheid en verwarring van het ‘voorbije tijdperk’ waar G.A. von Winter aan refereert, samen met het fenomeen corruptie, ook de drie voornaamste karakteristieken van ons huidige tijdperk zijn. Waarom, wat zijn er de gevolgen van en welke visie zullen we nodig hebben opdat er een tijdperk mag aanbreken waarin de liefde zich eens mag verheffen en we barbarij en onmenselijkheid achter ons laten?
I Confusion, corruption, foolishness: causes and consequences
In het theater van de wereld zoals Goethe ons dat op een onovertroffen wijze toont in zijn Faust treffen we anno 1800 drie burgers in de omgeving van Frankfurt die ons deelgenoot maken van hun kijk op de wereld:
BURGER:
Die nieuwe burgemeester valt me anders tegen.
’t Is hem sinds zijn benoeming naar de bol gestegen.
En voor de stad, wat heeft ie nou gedaan?
Wordt het niet dagelijks erger wat we hier beleven?
’t Is een en al opzitten, pootjes geven
en de belasting is alweer omhooggegaan.
ANDERE BURGER:
Op zulke feestdagen mag ik graag spreken
over geweld en oorlog; ik geniet ervan
wanneer ze in Turkije of Verweggistan
elkaar zo nodig weer de botten moeten breken.
Je drinkt je borrel, ziet vanuit het raam
Op de rivier de bonte scheepjes glijden
en ’s avonds onder het naar huis toe gaan
prijst men zich zalig met de vreedzaamheid der tijden.
DERDE BURGER:
Buurman, net wat u zegt! Dat denk ik ook.
Laat ze elkaar maar aan het braadspit rijgen.
Wat mij betreft halen ze alles overhoop
Als wij thuis maar ons eten krijgen.
(Vertaling Ard Posthuma)
De mentaliteit om weg te kijken van oorlogen, de onverschilligheid ten aanzien van problemen elders in de wereld, komt ons, ruim twee eeuwen later, niet onbekend voor. Het vooropstellen van het eigenbelang en eigen volk eerst, zijn kenmerken die passen bij een samenleving waarvan de geestesgesteldheid door de beroemde Italiaanse filmregisseur Federico Fellini, onder meer bekend van La dolce vita en Amacord, treffend werd omschreven als:
een provinciale geest, een gebrek aan kennis van de echte problemen, en de weigering van mensen — door luiheid, vooroordelen, begeerte of arrogantie — hun leven een diepere betekenis te geven. Erger, ze zijn trots op hun onwetendheid en zoeken het succes van zichzelf of hun groep, door opscheppen, ongefundeerde beweringen, en een valse weergave van goede eigenschappen, in plaats van te putten uit ware bekwaamheid, ervaring, of culturele reflectie.
Dat deze mentaliteit is doorgedrongen tot de hoogste regionen van de politieke macht, blijkt wel uit het feit dat de huidige voorzitter van het Nederlandse parlement zonder enige schroom pocht met het feit dat zijn ambitie is dat er ‘een einde moet komen aan de dictatuur van de hogeropgeleiden’ — dat wil zeggen: de domheid aan de macht!
Het is niet alleen de domheid en arrogantie van de provinciale geest die alom in de democratische samenlevingen aan de macht aan het komen is, maar ook het ressentiment, de xenofobie, een cultuur van haat en angst…
In de spiegel van de geschiedenis zien we dat bijna honderd jaren geleden, in 1930, de Spaanse filosoof Ortega y Gasset dit politiek fenomeen typeerde als: De opstand van de massamens. Het is deze opstand die in 1936 leidt tot het uitbreken van een burgeroorlog in Spanje. André Malraux, Nicola Chiaromonte en George Orwell zijn enkele van de Europese intellectuelen die naar Spanje gaan om daar mee te vechten. Orwell zou over die periode in zijn leven later schrijven:
I knew there was a war on, but I had no notion what kind of a war. If you had asked me why I had joined the militia I should have answered: ‘To fight against Fascism’, and if you had asked me what I was fighting for, I should have answered: ‘Common decency’.
De Italiaanse schrijver Alberto Moravia zou het intellectuele klimaat van de jaren dertig in Italië samenvatten in de titel van zijn roman Gli indifferenti — De onverschilligen, want niemand is nog geïnteresseerd in welke morele of geestelijke waarden dan ook. Niet toevallig concludeert Ortega y Gasset over datzelfde tijdperk aan het slot van zijn De opstand van de massamens: ‘De kern van de zaak is als volgt: Europa heeft geen moraal meer.’
Een samenleving zonder moraal; onverschillig ten aanzien van alles van waarde, een gebrek aan beschaving; vol van ressentiment, vreemdelingenhaat, angst en geweld; trots op de eigen onwetendheid en niet geïnteresseerd in kennis, waarheid, cultuur, en de noden van anderen; geobsedeerd door eigenbelang, eigen identiteit en ‘eigen volk eerst’; demagogen die aan de macht komen; de liberale geest die bezwijkt onder een cultuur van leugens en moet wijken voor autoritair leiderschap… Het zijn allemaal verschijnselen van de ultieme vorm van een democratie in verval. Voor dit verval, het verval van een verwarde, gecorrumpeerde door domheid geïnfecteerde samenleving, kenden Fellini, Ortega y Gasset, Orwell en Moravia slechts één begrip: fascisme!
Wanneer we nu in de spiegel van de geschiedenis kijken dan is het onmogelijk om niet te zien dat alom in de westerse samenleving de democratie in verval is en dat de terugkeer van het fascisme niet langer ontkend kan worden, en de Verenigde Staten van Amerika, ooit het ‘vlaggenschip’ van de liberale democratie, steeds meer de kenmerken van het oude Babylon, een grootmacht in verval vertonen.
Met alle oorlogen en terreurdaden die er gaande zijn, en 2024 als het jaar waarin bijna de helft van de wereldbevolking naar de stembus gaat, is het urgent om de vragen te stellen: Is de westerse liberale democratie wel het beste model voor een vreedzame wereldorde? Zo ja, waarom, opnieuw, nu alom het verval van de democratie en de opkomst van de autocraten? En wat zijn daarvan de consequenties voor onze wereldorde met het daaraan inherente beschavingsideaal?
*
Woodrow Wilson, de Amerikaanse president die in de Eerste Wereldoorlog de Engelsen en Fransen hielp de oorlog tegen Duitsland te winnen en vervolgens grootse plannen had ‘to make the world safe for democracy’, was ervan overtuigd dat consumptie de beste basis is voor een vreedzame, egalitaire wereld. Vandaar dat hij op maandag 10 juli 1916 in Detroit het eerste World’s Salesmanship Congress toesprak met de woorden:
Let your thoughts and your imagination run abroad throughout the whole world, and with the inspiration of the thought that you are Americans and are meant to carry liberty and justice and the principles of humanity wherever you go, go out and sell goods that will make the world more comfortable and more happy, and convert them to the principles of America.
Het zijn woorden die als het mantra van het globalisme en het neoliberalisme mogen gelden. Maar zijn dat nog steeds krachten die de democratie versterken, of verzwakken zij haar juist? En welke invloed heeft een economisch systeem op de democratie? Liberalisme en socialisme zijn de politieke kinderen van de Verlichting met haar waarden van rationaliteit, secularisatie, wetenschap, gelijkheid, individuele vrijheid en solidariteit. Maar waarom hebben ideeën als liberalisme en socialisme nu zoveel van hun aantrekkingskracht verloren en herwinnen nationalisme en fascisme aan populariteit? Wat is het waar de massamens tegen in opstand komt en wat is de rol van de maatschappelijke elites? Waarom is het geloof in de macht van de menselijke rede tanende en wint het irrationalisme aan kracht? Vanwaar de polarisatie die de maatschappij fragmentariseert, het ressentiment en de vreemdelingenhaat? Waarom zijn kennis van waarheid en maatschappelijk vertrouwen een schaars goed geworden in de democratische samenlevingen? Vanwaar het verlies van de ‘decency’ waar Orwell voor wilde strijden en de moraal waar Ortega y Gasset zich om bekommerde? Wat is de politieke aantrekkingskracht van autocraten als Xi Jinping, Poetin, Orban, Erdogan? Waaraan ontlenen zij hun populariteit?
Socrates was ervan overtuigd dat alleen rechtvaardigheid, waarheid en vrijheid een vreedzame wereldorde kunnen garanderen. Hoe zo een wereldorde te realiseren? Nu de pax Americana voorbij is, zal de plurale wereldorde die China, Rusland en het mondiale Zuiden wensen de wereld meer orde of juist chaos brengen? Als het pluralisme het universalisme moet vervangen, hoe kan dan de eenheid van de mensheid gewaarborgd worden? En als Amerika zich opnieuw terugtrekt in zijn isolement, wat betekent dat voor de toekomst van Europa? Welke toekomst is er überhaupt voor een Europa dat niet soeverein en niet verenigd is? Hoe groot is de kans dat, net als ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, de Europese leiders al slaapwandelend niet voorbereid zijn op een nieuwe catastrofe?
Op de vraag hoe het kan dat een grootmacht als de Verenigde Staten met het machtigste leger, de machtigste economie, de machtigste technologie en de machtigste universiteiten, toch zoveel tekenen van een beschaving in verval vertonen, zou het antwoord kunnen zijn: corruptie.
Corruptie is een sociale immuunziekte die het sociale weefsel van een samenleving vernietigt. Dat het verlangen naar (nog meer) macht en geld een corrumperende kracht heeft, is zo oud als de mensheid. De idee dat toezichthoudende instanties gewapend met talloze wetten en nog meer regels ondersteund door een leger aan accountants en bureaucraten deze corruptie kunnen bestrijden, is modern. Maar waarom is het zo dat zoals de Romeinse historicus Tacitus aan het begin van de tweede eeuw voor onze jaartelling in zijn Annalen vaststelt: ‘Corruptissima re publica plurimae leges — Hoe corrupter de samenleving, des te meer wetten’?
Machiavelli concludeert in de zestiende eeuw in zijn Discorsi na uitvoerige studie van het verval van het Romeinse Rijk dat corruptie niet met wetten te bestrijden is, omdat ook de wetgeving gecorrumpeerd zal worden. Spinoza merkt een eeuw later in zijn Theologisch-politiek traktaat op: ‘Wie alles met wetten wil vastleggen zal eerder tot verkeerde dingen prikkelen dan dat hij ze verbetert.’
Aleksandr Solzjenitsyn observeert in 1978 in zijn fameuze rede A World Split Apart aan Harvard dat de westerse samenleving weliswaar goed bekend is met de letter van de wet (en zo emplooi biedt aan miljoenen advocaten), maar het gevoel voor wát goed en rechtvaardig is, een besef van zelfopoffering en onbaatzuchtigheid, teloorgaat.
In De l’esprit des lois, zijn magnum opus dat Montesquieu in 1748 publiceert, waarschuwt hij voor het feit dat het verval van de democratie begint met de corrumpering van haar beginselen en de corruptie van haar elites die uit eigenbelang vervolgens het volk aanzetten tot corruptie:
om te voorkomen dat het volk hun inhaligheid opmerkt, spelen ze voortdurend in op de inhaligheid van het volk. De corruptie zal toenemen bij hen die corrumperen en ook bij hen die al corrupt zijn. […] Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat er stemmen worden gekocht.
Vraag: is deze corruptie ook nu medeverantwoordelijk voor het verval van de hedendaagse liberale democratie?
Een belangrijke bron voor de hedendaagse verwarring is het voortdurende conflict tussen religie met haar absolute waarden, en secularisme waarin geen plaats is voor absolute, want transcendente waarden. Hans Morgenthau was ervan overtuigd dat het verlies van absolute morele en geestelijke waarden de ultieme vorm van corruptie is omdat daarmee de idee, de zekerheid van menselijke waardigheid, verloren gaat. Thérèse Delpech deelt die overtuiging, en ze wijten beiden het gebrek van een moreel kompas aan het ontbreken van deze absolute waarden.
Daartegenover staat het gedachtegoed van het secularisme en liberalisme in onze westerse samenleving, met de overtuiging dat onze vrijheid juist gelegen is in het feit dat alle waarden relatief zijn omdat de mens zelf bepaalt wat wel of niet van waarde is, en dat we alleen maar op zoek moeten naar nieuwe waarden als we in de oude waarden niet meer kunnen geloven, en dat het hele bestaan — van leven tot de dood — maakbaar is, of moet zijn.
Albert Camus verwoordde dit fundamentele conflict in een notitieboekje in 1943 als volgt: ‘L’homme peut-il à lui seul créer ses propres valeurs? C’est tout le problème — Is de mens in staat om geheel zelfstandig zijn eigen waarden te scheppen? Dat is het hele probleem.’ Het antwoord op deze vraag kan een einde maken aan de grote verwarring, maar wat is dat antwoord?
En hoeveel domheid, of zullen we zeggen bogus, is er in onze tijd, en wat is er de oorzaak van? Nagenoeg al het onderwijs en onderzoek is gericht op wat nuttig is. De vruchten daarvan voor wetenschap, technologie en de kenniseconomie zijn evident. Maar het universitas-ideaal, zijn geestelijke vorming met historische kennis en het streven naar wijsheid, is de facto van de universiteiten gebannen. Waarom, en wat zijn daarvan de gevolgen? En waarom is het dat talloos veel jonge mensen zich nu vooral laten leiden door wie tegenwoordig influencers heten? Wat is de rol van (social) media in onze democratie, die als liberale democratie alleen kan functioneren als een volk goed geïnformeerd is?
De ultieme consequenties van geestelijke verwarring, politieke en commerciële corruptie en pure domheid kunnen alleen maar nog meer oorlogen en vernietiging zijn. Dus opnieuw, wat nu? Wat te doen?
II The quest for vision
Er staat geschreven hoe lang geleden, heel lang geleden — bijna drieduizend jaren! — een jonge koning heerste over Israël. Zijn naam: Salomo, zoon van koning David.
Wanneer zijn vader is overleden en hij beseft dat hij, jong en zonder veel ervaring, nu het volk moet regeren, bidt hij tot zijn God:
Schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want hoe zou ik anders recht kunnen spreken over dit immense volk van u?
Dit verzoek van Salomo beviel God en Hij zei tegen hem:
Omdat je hierom vraagt — niet om een lang leven of de dood van je vijanden, maar om het vermogen om te luisteren en te onderscheiden tussen recht en onrecht — zal ik je wens vervullen. Ik zal je zoveel wijsheid en onderscheidingsvermogen schenken dat iedereen vóór jou en na jou overtreft. (1 Koningen 3:11)
Aldus geschiedde. Opdat ook de generaties die na hem zouden komen konden profiteren van de hem geschonken wijsheid, heeft koning Salomo ons een geschrift met spreuken nagelaten waarin hij onder andere de volgende waarschuwing optekent:
Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk. (Spreuken 29:18)
Visie! Dat is wat we meer dan ooit nodig hebben om dit gevaarlijke, de gehele mensheid bedreigende tijdperk, vol van verwarring, corruptie en domheid zo spoedig mogelijk achter ons te laten. Maar waar zal de wijsheid die we daartoe nodig hebben, gevonden worden? Als God dood is, dan zal Hij die nu ook niet meer kunnen schenken aan koningen die erom vragen. Maar wellicht zijn er gelukkig nog wijzen! Komen zij, al dan niet gedrieën, opnieuw uit het Oosten? Of ditmaal uit Afrika?
Maar waarom verlangend uitkijken naar de andere kant van de wereld?! In het hart van de Oude Wereld, Davos in Zwitserland, verzamelen zich regelmatig onze eigen machtige heersers om vanuit hun verantwoordelijkheid een eigentijdse visie voor onze wereld te formuleren. Nog maar vier jaren geleden, in 2020, verkondigden zij daarom de Great Reset! In profetische aandoende woorden is dit het toekomstvisioen van een nieuw tijdperk:
Innovation; Globalisation; Digitalisation; Coooperation; Sustainability; a Fourth Industrial Revolution; A New Business Model…
Nu is de noodzaak van een (nieuwe) economische visie boven enige twijfel verheven gezien de groeiende economische en sociale ongelijkheid (en daarmee gepaard gaande sociale onvrede), en de grote uitdagingen waar de door de mensheid veroorzaakte klimaatverandering (en naderende catastrofes als we de voorspellingen mogen geloven) ons mee confronteren. Maar de grote vraag, die ook de wereld van de (economische) macht verdeelt, is: wat moet die visie zijn? En aangezien alles een prijs heeft, welke prijs zijn wij bereid waarvoor te betalen?
En als waarheid tot macht mag spreken, dan zullen ook deze vragen moeten worden gesteld: is deze Great Reset voldoende om een einde te maken aan de geestelijke leegte, de grote verwarring, corruptie en stompzinnigheid? Zal deze Great Reset ons weer een moreel kompas bieden, met kennis van de morele waarden die we nu, aldus Hans Morgenthau, zo node missen? Of moeten we de volgorde omdraaien en zullen we eerst een moreel kompas moeten vinden (maar waar?), en een einde maken aan de verwarring, corruptie en stompzinnigheid voordat we een houdbare economische visie kunnen vinden waarmee de economische ongelijkheid en klimaatverandering op een adequate wijze ongedaan kunnen worden gemaakt?
Thérèse Delpech, de Kassandra van onze tijd, waarschuwde dat de grootste dreiging die de mensheid nu wacht, niets minder is dan: ‘de fatale combinatie van geautomatiseerde technologie en een alles doordringend nihilisme.’ Als dat zo is, hoe kunnen we die dreiging dan ongedaan maken?
De mogelijkheden van science en technology lijken onbeperkt, maar kan artificiële intelligentie ooit bieden waar koning Salomo God om vroeg en wat inderdaad niet is opgenomen in het vocabulaire van de Great Reset: wijsheid? En als artificiële intelligentie die wijsheid niet kan bieden, maar wel machtiger zou kunnen worden dan wij mensen nu zijn, wat dan?
Een ander feit is dat de gezochte visie, dit woord waardig, voor het tijdperk waarin we nu leven in ieder geval ons moet kunnen helpen met wat Max Scheler in 1928 terecht duidde als de basis van alle problemen: ‘De mens is zichzelf tot probleem geworden…’ Dertig jaren later zou een kenner van de menselijke ziel, Carl Jung, in een lang essay met als titel Gegenwart und Zukunft het lot van de moderne mens als volgt omschrijven:
Dit is de eeuw van de gewone man die heerst over de aarde, de lucht en het water, en het lot van de naties is in zijn handen. Helaas is dit beeld van de menselijke grootheid een illusie en is de realiteit geheel anders. In de realiteit is de hedendaagse mens slaaf en slachtoffer van de machines die tijd en ruimte voor hem hebben veroverd; wordt hij geïntimideerd en bedreigd door de macht van de militaire technologie welke verondersteld werd zijn fysieke bestaan te beveiligen; en zijn geestelijke en morele vrijheid wordt in het ene deel van de wereld bedreigd door een chaotische desoriëntatie en in een ander deel van de wereld volledig vernietigd!
Dit is inderdaad waarom ‘de mens zichzelf tot probleem is geworden’, een existentieel probleem, bijna honderd jaar oud! Wie schenkt ons de wijsheid voor dit probleem?
Als we dan toch de blik naar het Oosten wenden in de hoop dat daar de wijsheid vandaan komt, dan hebben we in ieder geval het geluk om daar Confucius te ontmoeten over wie het volgende wordt verteld:
Een man, zo gaat het verhaal, vroeg aan Confucius waarmee hij zou beginnen mocht hij een land regeren. ‘Ik zou het taalgebruik verbeteren,’ antwoordt de meester. De toehoorders die daarbij waren en eveneens benieuwd naar het antwoord op de goede vraag, waren stomverbaasd, en zeiden hem: ‘Maar Meester, dat heeft toch niets met de vraag van doen! Hoezo verbetering van het taalgebruik?’ De meester antwoordde echter: ‘Wanneer de woorden niet correct of betekenisloos zijn, dan is dat wat er gezegd wordt niet gemeend. Wanneer dat wat gezegd wordt niet gemeend is, dan kan geen werk tot stand komen. Komt er geen werk tot stand, dan kunnen moraal en kunst ook niet gedijen. Gedijen moraal en kunst niet, dan ontmoet je ook geen rechtvaardigheid. Is er geen rechtvaardigheid, dan weet het volk niet waar het heen moet. Duldt dus nooit willekeur in de betekenis van woorden. Dat is waar alles op aankomt.’
Het is een verstandig advies om de eerste belangrijke stap te zetten om de chaos en verwarring achter ons te laten: de betekenis weer leren kennen van woorden als: vrijheid, democratie, menselijke waardigheid, liefde, rechtvaardigheid, cultuur, schoonheid, goed en kwaad, wijsheid, waarheid, menselijke ziel en God…
Maar wie kunnen ons daarbij helpen? Freud had weinig vertrouwen in religie (‘ontstaan in de ignorante kindertijd der mensheid’) maar zijn vriend en bewonderaar Thomas Mann wist in dit opzicht beter. Religie, aldus Mann, heeft alles te maken met het geheim dat de mens voor zichzelf is, en dus zullen religieuze denkers ons moeten helpen de betekenis van woorden weer te hervinden.
Daaraan wist Mann als kunstenaar zichzelf ook verplicht. Met dichters als Anna Achmatova en Paul Celan wist hij dat waar de betekenis van woorden verbrandt, de waarheid en weldra de mens meebranden. En ook dat alleen de taal der muzen voor ons de menselijke ziel en al haar emoties kan doen spreken. Maar als we al die ‘Republiek der Letteren’ met de gidsen die ons de betekenis van woorden willen leren, weer vinden, hoe overtuig je generaties die allang niet meer de letteren lezen, om deze Republiek binnen te treden? Of moeten we in dit visuele tijdperk juist meer vertrouwen hebben in dat wat de wereld van de cinema ons kan bieden?
Indien we corruptie, dat sociale immuunsysteem, niet of niet afdoende kunnen genezen door wetten, regels en toezichthouders, omdat dat alles slechts in een papieren werkelijkheid resulteert, welk medicijn is er dan?
In zijn rede aan Harvard beklaagde Aleksandr Solzjenitsyn zich terecht over het gebrek aan moed, burgermoed:
Die afname is het meest zichtbaar in bestuurlijke kringen en in de intellectuele elite, en doet vermoeden dat de hele samenleving moed aan het verliezen is. Natuurlijk zijn er veel dappere individuen, maar die hebben geen sturende invloed op het openbare leven. Politieke en intellectuele functionarissen vertonen tekenen van depressiviteit, passiviteit en verwardheid in hun handelen en uitspraken…
Dat was Barbara Tuchman ook opgevallen, vandaar haar oproep: ‘We should look for character first!’ Carl Jung zou dat bevestigen. In zijn essay over Gegenwart und Zukunft merkt ook hij op: ‘Uiteindelijk hangt alles af van de kwaliteit van het individu, maar ons kortzichtige tijdperk denkt enkel en alleen in termen van getallen en massaorganisaties.’
Zo dringt de vraag zich op: hoe komen we af van de obsessie met getallen en herwinnen we weer een streven naar kwaliteit? Hoe realiseren we weer een onderwijs waarin met kennis de geestelijke vorming van de mens centraal staat, en niet alleen zijn nuttigheid voor de economie en de valse belofte van ‘een mooi bestaan’? Hoe overwinnen we de massale domheid die zich dagelijks laat beïnvloeden door bogus en fake news?
De spiegel van de geschiedenis kan ons opnieuw iets leren. In 1938 publiceert Thomas Mann een tot essay omgewerkte lezing met als titel ‘Achtung, Europa!’ waarin hij tal van observaties doet die weinig aan actualiteit hebben verloren:
Het hogere en betere wordt door de ernstige dwaasheden van de tijd vervormd en misvormd… Beschaving in de hogere en diepere zin van het werken aan zichzelf, van individuele verantwoordelijkheid, heeft plaats moeten maken voor een collectivisme dat een altijd durende vakantie van het ik heeft genomen. Wat men wil is de roes… Er is een spectaculair cultuurverlies en morele achteruitgang… De moderne mens is slachtoffer en product van wilde, verwarrende en tegelijk zenuwprikkelende indrukken die hem bestormen. De avontuurlijke ontwikkeling van de techniek met haar triomfen en rampen; lawaai en sensatie van de sportrecords; overschatting en dwaze over-honorering van voor de massa’s aantrekkelijke sterren… De negentiende eeuw geloofde niet alleen in de zegen van de liberale democratie maar ook in het socialisme dat de massa wenste te verheffen, te onderrichten, door hen wetenschap, ontwikkeling, kunst, cultuurgoed bij te brengen. Tegenwoordig heeft men ontdekt dat de massa beter en volmaakter te beheersen is door propaganda dan opvoeding… Halve wetenschappen, obscure sekten, onnozele derderangs religies, regelrechte humbug, blind geloof, kortom een bloeiend irrationalisme en abject massabijgeloof bepaalt nu de tijdgeest. Ideeën als waarheid, vrijheid, gerechtigheid zijn passé en worden zelfs gehaat…
Gelukkig is dit maar een deel van onze realiteit. We kunnen ook wijzen op een hernieuwd besef van sociale rechtvaardigheid en verzet tegen allerlei vormen van racisme en seksisme; plus een groeiend activisme, maar opnieuw is de vraag wat de uitkomst zal zijn van de botsende sociale vormen in onze gefragmentariseerde — zo niet: verscheurde — samenleving?
Wat Mann tegenover dit alles plaatst is de terugkeer naar het principe dat het fundament is van het Europese beschavingsideaal: een religieus humanisme, dat weet heeft van het geheim en de grote levensvragen van de mens; dat gelooft in het bestaan van absolute geestelijke en morele waarden; dat elke vorm van fanatisme verafschuwt; de menselijke geest en rede hooghoudt en overtuigd is van het feit dat ieder mens over het vermogen beschikt en de vrijheid moet krijgen om in waarheid te leven, schoonheid te scheppen, compassie te tonen en rechtvaardig te zijn. Vandaar dat hij zijn aanklacht tegen dit tijdperk besluit met de constatering:
In elk humanisme ligt een element van zwakheid dat met zijn afwijzing van het fanatisme, met zijn verdraagzaamheid en zijn liefde voor de twijfel, kortom: met zijn natuurlijke goedheid samenhangt en in bepaalde omstandigheden zijn noodlot kan worden. Wat nu nodig zou zijn, is een militant humanisme, een humanisme dat zijn mannelijkheid ontdekt en tot het inzicht komt dat het principe van vrijheid, verdraagzaamheid en twijfel zich niet mag laten uitbuiten en omverlopen door een fanatisme dat geen schaamte en twijfel kent.
Thérèse Delpech, Barbara Tuchman en Hans Morgenthau zouden deze stelling van Thomas Mann van harte onderschrijven. Maar de laatste vraag in onze zoektocht naar de visie die ons wel kan verlossen van alle verwarring, corruptie en stompzinnigheid, is nu: kan dit humanisme van Thomas Mann en zijn vrienden, een welhaast vergeten traditie, nu nog de hoeksteen zijn voor een nieuwe wereldorde, die een terugkeer naar de barbarij en onmenselijkheid van de twintigste eeuw zal voorkomen, en zo recht zal doen aan waar Primo Levi ons om vraagt in zijn ontroerende gedicht, waar hij het feitenrelaas van zijn overleving van Auschwitz, Is dit een mens, mee opent:
Gij die veilig leeft
In uw beschutte huizen,
Gij die ’s avonds thuiskomt
Bij warme spijs en dierbare gezichten:
Bedenkt of dit een man is
Die werkt in de modder
Die geen vrede kent
Die vecht om een stuk brood
Die sterft om een ja of een nee.
Bedenkt of dit een vrouw is
Zonder haar en zonder naam
Zonder herinnering aan wat was
Met lege ogen en koude schoot
Als een kikvors in de winter.
Bedenkt dat dit geweest is:
Ik beveel u deze woorden.
Grift ze in uw hart.
Waar ge gaat waar ge staat
Bij het opstaan bij het slapen gaan:
Zegt ze voort aan uw kinderen.
Of uw huis begeve u,
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.
(Vertaling Frida Vogels)