1_Z7Gk1YUwso9Cv3mRyEGemg

Apocalypse Now: The Revelation of our Time

Door Rob Riemen, oprichter-directeur van het Nexus Instituut, ter introductie van de Nexus-conferentie 2025.

 

Aan het einde van de eerste eeuw zijn dit de woorden die een zekere Johannes op het eiland Patmos moest neerschrijven als de Apocalyps, de Openbaring, hem geschonken, en die twee eeuwen later zou worden opgenomen als het sluitstuk van de Bijbel:

Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschieden… Vier ruiters zullen er komen. Een op een wit paard om te veroveren, een op een rood paard die oorlog zal brengen, een op een zwart paard die hongersnood zal brengen, een op een vaalgroen paard en zijn naam is de dood. Hun is de macht gegeven om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde… De natuur zal zich tegen de mensheid keren in de vorm van vuur, overstromingen, aardbevingen, en zon en lucht zullen verduisterd zijn. De Duivel, het Kwaad zelf, zal in de gedaanten van een Beest met zeven koppen en tien hoorns de wereld gaan beheersen… En een van zijn koppen leek dodelijk gewond, maar zijn dodelijke wond werd genezen. En de hele aarde ging het beest met verwondering achterna. En zij aanbaden het Beest en zeiden: Wie is aan dit Beest gelijk? … Er zal nog een monster oprijzen uit de aarde en het misleidt hen die op de aarde wonen door de wonderen die het verricht… Uit de muil van het Beest en van de valse profeet komen onreine geesten die ook met wonderen mensen misleiden… Babylon, die grote stad met al zijn economische weelde, rijkdom en losbandigheid, een woonplaats van demonen geworden, zal ten val komen en alle rijkdom zal in één uur verwoest worden… Dit alles op het einde der tijden. Er zal een laatste oordeel worden geveld over levenden en doden. Hierna zal geschieden dat de Duivel en het Kwaad overwonnen zullen worden. Een Nieuw Jeruzalem zal neerdalen… En haar poorten zullen overdag nooit gesloten zijn, want daar zal geen nacht zijn… Want er komt een nieuwe schepping, een nieuwe hemel en aarde. Het water des levens zal weer stromen en de Boom des Levens zal van maand tot maand weer vrucht dragen… Laat dit alles opgetekend zijn in het boek des levens!

Wat Johannes van Patmos in een visioen over zijn vier ruiters voor zich zag gebeuren, zag de Romeinse historicus Tacitus in diezelfde tijd reeds werkelijkheid worden. ‘Sine ira et studio — zonder rancune of partijdigheid’, is dit wat Tacitus in zijn Annales noteerde over wat hij in het almachtige Rome, hoofdstad van een wereldrijk, gezien had:

Na de nodige intriges van zijn moeder Agrippina die haar echtgenoot keizer Claudius liet vermoorden, werd haar zestienjarige zoon Nero in het jaar 54 op de keizerstroon gehesen. Onder zijn bewind gingen de Romeinse veroveringen en oorlogen door, waren er natuurrampen en heerste de dood overal. Dit alles mocht de feestpret van Nero niet bederven. Hij kende een grote liefde voor de kunsten, beschouwde zichzelf als een groot kunstenaar en organiseerde graag feesten waar hij liederen die hij had gecomponeerd met een lier in zijn hand kon voordragen. Uit vrees te worden bedreigd in zijn keizerschap liet Nero zowel zijn stiefbroer als zijn moeder vermoorden. Zijn leermeester Seneca gebood hij zelf een einde aan zijn leven te maken. Dat deed de oude man door met een dolk de aderen eerst in zijn armen en vervolgens in zijn benen door te snijden en zo langzaamaan dood te bloeden. In het jaar 65 verwoestte een enorme vuurzee tien van de veertien wijken van Rome. Het gerucht ging dat Nero zelf de brand had laten aansteken. Om de geruchten te stoppen leverde Nero schuldigen, die hij op speciale manieren strafte. Het ging om mensen die bij het volk gehaat waren om hun schanddaden en chrestenen werden genoemd. Ze heetten naar Christus, die onder Tiberius door gouverneur Pontius Pilatus ter dood was gebracht. Na tijdelijke onderdrukking stak het verderfelijke bijgeloof de kop weer op, niet alleen in Judea, bakermat van dat kwaad, maar zelfs in Rome, waar alle gruwelen en schanddaden van overal samenvloeien en aanhang vinden. Ze stierven met aanvullende hoon. Kregen beestenvellen aan om door honden verscheurd te worden. Of werden aan het kruis geslagen en bij schemering in brand gestoken bij wijze van avondlicht. Nero had zijn tuinen voor die show ter beschikking gesteld en hij hield er ook Circusspelen, zelf uitgedost als wagenmenner onder het volk of echt op een wagen. Ze waren natuurlijk schuldig, maar dit wekte medelijden. Hun vernietiging leek geen publiek belang te dienen maar de wreedheid van één. Het door wandaden zo afschuwelijke jaar is ook door de goden gemarkeerd met stormen en ziekten.

Wat hierna zal geschieden… Tacitus eindigt deze geschiedschrijving in het jaar 66. Wanneer er in 68 een opstand tegen keizer Nero uitbreekt en hij door de coupplegers vermoord dreigt te worden, kiest hij ervoor zelf een einde aan zijn misdadige leven te maken onder het uitroepen van de woorden: ‘Qualis artifex pereo — Welk een kunstenaar sterft er met mij!’ In zijn tweede grote verhandeling over de geschiedenis van het Romeinse Rijk, zijn Historiae, merkt Tacitus nog op: ‘Naar een Nero zal steeds het verlangen van de meest kwaadwillende elementen uitgaan: ik en gij hebben ervoor te zorgen dat hij niet ook door mensen van goede wil wordt teruggewenst.’ Verder reikt zijn verwachting niet over ‘wat hierna zal geschieden’, waar de Apocalyps van Johannes op Patmos die verwachting wel biedt. We mogen er echter van uitgaan dat het verleden noch het heden Tacitus aan het begin van de tweede eeuw reden tot hoop geeft op een toekomstige wereld waaruit de vier apocalyptische ruiters verdreven zijn.

*

Januari 2025. Apocalyptisch aandoende branden vernietigen hele delen van Los Angeles: Altadena, Malibu, Pacific Palisades… De stad waar al een eeuw lang de droomfabriek van de wereld, Hollywood, is gevestigd, is voor talloos veel mensen een nachtmerrie geworden. Als door een wonder is het huis waar Thomas Mann vanaf 5 februari 1942 woonde, Pacific Palisades, 1550 San Remo Drive, aan het inferno ontsnapt en intact gebleven.

Aldaar, gezeten achter zijn mahoniehouten bureau, begon hij op zondag 23 mei 1943 met het schrijven van zijn roman Doktor Faustus. Das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn, erzählt von einem Freunde. Aan de hand van het levensverhaal van een geniale kunstenaar die zijn ziel aan de duivel verkoopt en in ruil voor een liefdeloos leven 24 jaren duivelse inspiratie zal krijgen, vertelt Mann het verhaal over de lotgevallen van Duitsland, de crisis van een tijdperk, de crisis in de kunst. Het is de bittere geschiedenis van intellectuele hoogmoed en morele blindheid; de nabuurschap van estheticisme en barbarij als gevolg van de cultus van de kunst; de waangedachte dat de mens zichzelf kan verlossen.

Het 34e hoofdstuk is gewijd aan de schepping van het eerste van de twee grote werken die Adrian Leverkühn zal componeren: zijn Apocalypsis cum figuris. Dit werk is geïnspireerd op de vijftien houtsneden die de Duitse kunstenaar en humanist Albrecht Dürer in 1498 publiceerde.

Welbewust had Dürer de Apocalyps van Johannes als onderwerp voor zijn houtsneden gekozen. Opnieuw raasden de apocalyptische ruiters door het land. Er was hongersnood, er waren oorlogen en epidemieën. Bovendien ontstonden er spontane volksbewegingen van vooral jongeren die vol van religieuze emoties ervan overtuigd waren dat het einde van de wereld nabij was.

Dat Thomas Mann in Doktor Faustus de eerste grote compositie van zijn kunstenaar Adrian Leverkühn een werk over de Apocalyps laat zijn, is eveneens welbewust ingegeven door wat hij zelf had gezien in zijn eigen woonplaats München, de stad waar Adolf Hitler met zijn vaak genoeg hooggeleerde geestverwanten Duitsland begon te veranderen in Hitler-Duitsland…

Het is 1919, verhaalt Mann. Terwijl zijn protagonist Adrian Leverkühn bezig is met het componeren van zijn Apocalypsis cum figuris komt in Schwabing, het stadsdeel van kunstenaars en intellectuelen in München, in het huis van de bekende graficus en boekversieringskunstenaar Sixtus Kridwiss, regelmatig een vooraanstaand gezelschap bij elkaar voor hun ‘diskursive Herrenabend’. Zo ook op die voorjaarsavond in 1919 wanneer we daar onder anderen treffen: de zeer geleerde dr. Chaim Breisacher, een polyhistor, dr. Egon Unruhe, een filosofische paleozoöloog, professor Georg Vogler, een letterkundige, en de kunsthistoricus en Dürer-specialist professor Holzschurer. Een vermogende fabrikant en enkele leden van hoogadellijke families vriendelijke jongelieden maar niet bijster slim hebben ook hun avond voor dit samenzijn vrijgehouden. Bovendien is er de beroemde dichter Daniël zur Höhe die uit zijn Proclamaties voordraagt, waaronder een gedicht dat eindigt met de uitroep: ‘Soldaten… ich überliefere euch zur Plünderung — die Welt!’ ‘Prachtig’, ‘mooi, heel mooi’, zo klinkt het wanneer de dichter zijn plaats aan tafel weer heeft ingenomen.

Na de verheven dichtkunst keert men weer terug naar het onderwerp van gesprek: de perspectieven op de actuele maatschappelijke werkelijkheid. In alle objectiviteit moet men vaststellen dat het individu voor de maatschappij veel aan waarde heeft ingeboet en daarom is ook de onverschilligheid ten aanzien van het menselijk lijden toegenomen. Dat zou door de nog maar net afgelopen vierjarige bloedkermis kunnen komen, maar men laat zich niet misleiden, de oorlog heeft slechts voltooid wat al lang daarvoor begonnen is zich af te tekenen en de grondslag van een nieuw levensgevoel is gaan vormen. De democratische republiek en de vrijheid die zij biedt, kan het gezelschap geen moment serieus nemen. Opnieuw wil men objectief vaststellen dat het huidige tijdperk de tijd van de massa is, die alleen door despotische heerschappij in bedwang kan worden gehouden.

Bij de gesprekken van deze cultuurkritische avant-garde speelde een zeven jaren voor de oorlog verschenen boek een belangrijke rol: Réflexions sur la violence van Georges Sorel. Zijn profetie van oorlog en anarchie, zijn karakterisering van Europa als het terrein van geweldige militaire rampen, zijn theorie dat de volkeren van dit werelddeel het altijd alleen over die ene idee eens konden worden: oorlog te voeren op grond van dit alles mocht het hét boek van deze tijd worden genoemd. Enthousiast was men over de analyse van Sorel dat op de massa afgestemde mythen voortaan het vehikel van de politieke beweging zouden zijn: fabeltjes, waanvoorstellingen en hersenspinsels die totaal niets met waarheid, rede, wetenschap te maken hoeven hebben om desondanks het leven en de geschiedenis beslissend te kunnen beïnvloeden. De voornaamste these van het boek is dat het geweld de zegevierende tegenspeler van de waarheid zou zijn. Het maakt duidelijk dat het lot van de waarheid nauw verwant of zelfs identiek is met dat van het individu, namelijk diens neergang. Het opent een smadelijke kloof tussen waarheid en kracht; waarheid en leven; waarheid en gemeenschap. Het geeft impliciet te verstaan dat de laatste verreweg de voorrang boven de eerste verdient. De maatschappij moet de moed hebben tot een sacrificium intellectus: afstand doen van de waarheid en de rede ten gunste van het geweld.

Op geanimeerde wijze bespreken de intellectuelen de komst van het oude nieuwe, de revolutionair-reactionaire wereld. In deze wereld zullen de aan de persoonlijkheid gebonden waarden zoals waarheid, vrijheid, rechtvaardigheid en rede geofferd worden aan geweld en dictatoriale macht. Opnieuw zal de mensheid in middeleeuwse theocratische toestanden terechtkomen. Achteruitgang en vooruitgang, verleden en toekomst smelten zo samen. Het gezelschap is unaniem in de opvatting dat de humane verwerkelijking van het burgerlijke tijdperk plaats moet maken voor een samenleving die geoefend is voor een hard en duister, met de humaniteit en beschaving spottend tijdperk. Beschaving, verlichting, humaniteit. Het is voorbij. De tijd is aan de herbarbarisering.

Dat dit de prognose is voor de toekomst van Europa, daar in München op die prille voorjaarsavond in 1919, weten we dankzij de verteller van het levensverhaal van Adrian Leverkühn in de roman Doktor Faustus, de classicus en humanist dr. Serenus Zeitblom die op grond van zijn wetenschappelijke titel ook is uitgenodigd en stilzwijgend maar met angst in het hart dit alles aanhoort.

Aan Zeitblom hebben we ook een heldere analyse te danken van die indrukwekkende compositie, het oratorium Apocalypsis cum figuris.

Met dit oratorium, aldus Zeitblom, houdt Leverkühn de mensheid een spiegel van openbaring voor ogen, opdat zij daarin zal aanschouwen wat nu spoedig ophanden is: het einde, het oordeel, de doem die aanbreekt. Een koor zingt een klaaglied van Jeremia:

Wat klaagt dan een mens in het leven!
Ieder klage over zijn zonde.
Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsen
En ons bekeren tot den Here.
Wij hebben overtreden en zijn weerspannig geweest —
Gij hebt niet vergeven.
Gij hebt u in toorn gehuld. Gij hebt ons vervolgd,
Ons meedogenloos gedood.
Gij hebt ons gemaakt tot verachtelijk uitvaagsel
Te midden van de volkeren.

In tegenstelling tot het romantische verlossingswerk van bijvoorbeeld Beethovens opera Fidelio en zijn Negende Symfonie met aan het slot het jubelgezang ‘Alle Menschen werden Brüder’ wordt de Apocalypsis cum figuris getypeerd door zijn theologisch negatieve en genadeloze karakter. Na alles wat Zeitblom bij de hooggeleerde heren heeft gehoord kan hij niet anders dan te concluderen dat zijn dierbare vriend Adrian Leverkühn er op muzikale wijze in is geslaagd het diepste geheim van de mens te onthullen: zijn dubbelzinnigheid, de identiteit van dierlijkheid en zuiverste verhevenheid.

Wat hierna zal geschieden… Anno 1947 kan Thomas Mann zijn Doktor Faustus, deze roman over het apocalyptische tijdperk van de eerste helft van de twintigste eeuw en over zijn vaderland, bevangen door een duivels kwaad, niet anders eindigen dan door de verteller van het verhaal, Serenus Zeitblom, een gebed te laten uitspreken: ‘Wanneer zal uit de uiterste hopeloosheid een wonder dat het geloof te boven gaat, het licht van de hoop opgaan? Een eenzame man vouwt zijn handen en spreekt: God zij jullie arme ziel genadig, mijn vriend, mijn vaderland.’

*

Januari 1935. In zijn werkkamer op de universiteit van Leiden heeft Johan Huizinga het schrijven aan zijn boek over de Homo ludens, over spel als een bepalend onderdeel van de cultuur, stilgelegd om te kunnen werken aan een lezing die hij begin maart in Brussel zal uitspreken. Beroemd geworden met zijn boek Herfsttij der Middeleeuwen en geroemd om het feit dat hij, net als zijn grote voorgangers in de geschiedwetenschap, Jules Michelet in Frankrijk en Jacob Burckhardt in Zwitserland, de kunst van het schrijven verstaat, is Huizinga een veelgevraagd spreker.

In Brussel wil de historicus echter niet spreken over het verleden, maar over het heden van Europa en de mogelijke consequenties daarvan voor de toekomst. Net als zijn grote voorbeeld Erasmus is Johan Huizinga een overtuigd Europees humanist, en juist de humanistische traditie ziet hij alom bedreigd. De titel van zijn lezing, enkele maanden later gepubliceerd als een klein boek, draagt dan ook de passende apocalyptische titel In de schaduwen van morgen. Dit is wat hij heeft gezien…

Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europeesche mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken. […] De feiten overstelpen ons. We zien voor oogen, hoe bijna alle dingen, die eenmaal vast en heilig schenen, wankel zijn geworden: waarheid en menschlijkheid, rede en recht. Wij zien staatsvormen, die niet meer functioneeren, productiestelsels die op bezwijken staan. We zien maatschappelijke krachten, die in het dolzinnige doorwerken. De dreunende machine van dezen geweldigen tijd schijnt op het punt om vast te loopen. […] Zal deze beschaving gered worden, zal zij niet verzinken in eeuwen van barbarie, maar met behoud van de hoogste waarden, die haar erfgoed zijn, overgaan tot nieuwer en vaster staat, dan is het wel noodig, dat de nu levenden zich terdege rekenschap geven, hoever het bederf, dat haar bedreigt, is voortgeschreden.

Wat is er gebeurd? Cultuur, zo leert Huizinga, vereist op de eerste plaats een zeker evenwicht van geestelijke en stoffelijke waarden. Dankzij die stoffelijke waarden is er welvaart en kunnen honger en armoede worden uitgebannen. De geestelijke waarden omvatten het domein van het spirituele, intellectuele, morele en esthetische. Maar dit evenwicht is verloren gegaan. De stoffelijke waarden zijn verengd geraakt tot een vooruitgangsidee waarin, dankzij voortschrijdende technologie, alles bigger and better moest zijn. In de greep van dit materialisme en instrumentele rationalisme is men de cultivering van geestelijke waarden steeds meer gaan verwaarlozen. Grondige studie van de menselijke geschiedenis heeft Huizinga geleerd dat ‘een cultuur […] metafysisch gericht [moet] zijn, of zij zal niet zijn’, want zonder het behoud van zijn geestelijke waarden is de mens gedoemd niet meer te zijn dan zijn dierlijke natuur.

Met het verzwakken van de geestelijke waarden is volgens Huizinga ook het vermogen tot oordelen verzwakt. De wereld wijzer geworden? ‘Wij weten beter. Dwaasheid in al haar gedaanten, de beuzelachtige en belachelijke, de booze en verderfelijke, heeft nooit zulke orgieën over de wereld gevierd als heden ten dage.’ Daarmee is ook de kritische behoefte verzwakt, door een daling van het waarheidsbesef. Met de opkomst van de bij de nazi’s zo populaire rassentheorie is bovendien een vorm van quasiwetenschap dominant geworden.

Huizinga constateert ook dat de samenleving in tegenstelling tot het ideaal van de Verlichting (Kant: ‘sapere aude — durf te denken’) juist door alle technologische mogelijkheden onmondiger, ja zelfs kinderlijker is geworden: ‘De mensch staat in zijn wonderwereld letterlijk als een kind, zelfs als een kind in een sprookje. Hij kan reizen per vliegtuig, spreken met een ander halfrond, zich versnaperen per automaat, een werelddeel per radio bij zich aan huis krijgen. Hij drukt op een knopje, en het leven komt tot hem. Zal zulk een leven hem mondig maken? Immers het tegendeel. De wereld is hem tot speelgoed geworden. Wat wonder als hij zich daarmee als een kind gedraagt?’

Technische volmaking en haar economische en politieke effectiviteit vrijwaren een cultuur niet van barbarij. Integendeel, barbarij met deze perfecties verbonden wordt er slechts krachtiger en tirannieker door. Als voorbeeld geeft Huizinga hoe de auteur van een werk getiteld The Decline of the Written Word met blijheid verkondigt dat in de nabije toekomst kinderen door radio en film zullen worden opgevoed en geen boeken meer zullen hoeven te lezen. Huizinga: ‘Het zal een geweldige stap naar de barbarie zijn. Geen beter middel om de jeugd het denken af te leren, haar kinderlijk te houden, en bovendien waarschijnlijk grondig te vervelen.’

Wat hierna zal geschieden… De diagnose die hij anno 1935 had gesteld, voorspelde voor de nabije toekomst niet veel goeds. Dus waar zou hoop, redding, volgens Johan Huizinga vandaan moeten komen? Niet meer van hem en van zijn generatie. Daarvoor was het bederf van de cultuur te ver voortgeschreden. Gelaten besluit de 63 jaar oude man zijn apocalyptische diagnose met de woorden: ‘Aan het jonge geslacht de taak, deze wereld opnieuw te beheerschen, zooals zij beheerscht wil zijn, haar niet te laten ondergaan in haar overmoed en verdwazing, haar weer te doordringen met geest.’

*

Januari 1980. Als zeventienjarige zit ik in de bioscoop in afwachting van de recent verschenen film Apocalypse Now van de beroemde Amerikaanse regisseur Francis Ford Coppola. Eerst nog alle advertenties en aankondigingen van films ‘binnenkort in deze bioscoop’…

Het verbaast me niet dat de bioscoopzaal volledig uitverkocht is. In vrijwel alle kranten is de film verwelkomd en bejubeld als ‘dé film over de Vietnamoorlog’. Het is de oorlog die in de jaren zestig en zeventig het nieuws domineert, en in 1975 eindelijk werd beëindigd met de terugtrekking van de Amerikaanse legereenheden uit Zuid-Vietnam. Eenheden die volgens de Franse president Charles de Gaulle daar überhaupt niet hadden moeten zijn.

John Fitzgerald Kennedy Library, Boston

In zijn Mémoires d’espoir schrijft hij hoe hij op 31 mei 1961 zijn Amerikaanse collega-president John F. Kennedy tijdens diens bezoek aan Parijs had gewaarschuwd niet dezelfde fout te maken als de Fransen eerder hadden begaan, en vooral geen ‘militaire adviseurs’ en vervolgens Amerikaanse troepen naar Vietnam te sturen, waar de Fransen juist hun troepen hadden weggehaald:

Pour vous, lui dis-je, l’intervention dans cette région sera un engrenage sans fin. […] L’idéologie que vous invoquez n’y changera rien. Bien plus, les masses là confondront avec votre volonté de puissance. […] Je vous prédis que vous irez vous enlisant pas à pas dans un bourbier militaire et politique sans fond, malgré les pertes et les dépenses que vous pourrez y prodiguer.

Voor jullie, zei ik hem, betekent een [militaire] interventie in die regio dat je terechtkomt in een raderwerk dat niet stopt. […] De [democratische] ideologie waar jullie je op beroepen zal er niets veranderen. De mensen daar verwarren haar met jullie zucht naar macht. […] Ik voorspel je dat je stap voor stap zult wegzinken in een bodemloze militaire en politieke nachtmerrie, hoeveel mankracht en geld je er ook aan verkwist.

Maar de jongere generatie waar Johan Huizinga nog de hoop op had gevestigd dat zij het beter zou doen dan de generaties voor haar, in ieder geval de jongere generatie die nu aan de macht was gekomen in Amerika, gaf geen gehoor aan de raad van de oude generaal die met al zijn ervaringen in twee wereldoorlogen en de Franse koloniën, Algerije in het bijzonder, de nodige kennis had verzameld over wat militaire macht wel of niet vermag. Een van de redenen om niet naar De Gaulle te luisteren zou kunnen zijn geweest dat de oude generaal bekendstond als een norse, welhaast mensenschuwe man die, tot evenveel verbazing als misprijzen van de Amerikanen, la culture Française verregaand supérieur achtte boven de American way of life en de American Dream, en daar ook geen geheim van maakte.

Dat De Gaulle geen sympathiek man was, nam echter niet weg dat hij gelijk bleek te hebben. Alles waar president De Gaulle zijn jonge Amerikaanse collega Kennedy voor waarschuwde, geschiedde. De Vietnamoorlog werd een bodemloze militaire en politieke nachtmerrie en zou de Amerikaanse samenleving vele jaren verscheuren.

Maar wat is oorlog? Wat is die duistere drift in de menselijke natuur om levens te willen vernietigen? Waarom is de menselijke soort zo gewelddadig en destructief? Hoe kan het dat zo kort na een Tweede Wereldoorlog via het televisiescherm opnieuw een oorlog de huiskamer binnenkomt? Een oorlog te midden van de gure Koude Oorlog met als permanente dreiging het gebruik van de Bom: het apocalyptische einde van de mensheid en planeet Aarde — zonder dat er een Nieuw Jeruzalem zal zijn.

De bioscoopzaal zit vol omdat dit vragen zijn die allen hier aanwezig, geboren na, maar niet lang na de Tweede Wereldoorlog, bezighouden. En hoe groot ook de verbeeldingskracht is waarmee Stendhal met zijn roman La Chartreuse de Parme, Tolstoj met Oorlog en vrede, Remarque met Im Westen nichts Neues over oorlog schrijven, wat zij beschrijven kan niet op tegen wat een film met de meest indringende beelden ons kan laten zien. Zeker in een oorlogsfilm geïnspireerd door het verhaal van Joseph Conrad, Heart of Darkness. Maar daar gaat het doek op! Apocalypse Now gaat beginnen…

Terwijl het geluid van militaire helikopters steeds grimmiger wordt, zien we ze een minuut lang tussen rookslierten door langs de rand van een oerwoud vliegen. Plotseling wordt het oerwoud door een beschieting met napalmbommen veranderd in een allesvernietigende roodoranje vuurzee. Tegelijkertijd klinkt het lied ‘The End’, gezongen door Jim Morrison van The Doors, met een tekst die past bij apocalyptische beelden:

This is the end
Beautiful friend
This is the end
My only friend, the end

Can you picture what will be?
So limitless and free
Desperately in need
Of some stranger’s hand
In a desperate land

Het volgende beeld is van een Amerikaanse militair die, met pillendozen en lege drankflessen naast hem, haveloos en uitgeput op een bed in een hotelkamer ligt. We zijn in Saigon in 1970, ten tijde van de Vietnamoorlog. De militair, kapitein Benjamin Willard, wordt door twee soldaten gesommeerd zich te fatsoeneren en mee te komen naar het plaatselijke commandocentrum alwaar luitenant-generaal Corman hem wenst te spreken over de acties van een zekere kolonel Kurtz.

Tijdens de lunch informeert Corman zijn gast kapitein Willard over de meest relevante biografische feiten van kolonel Kurtz: Kurtz was ooit een van de beste soldaten in het Amerikaanse leger: de beste van zijn klas op de militaire eliteopleiding van West Point; een soldaat die meerdere missies had uitgevoerd tijdens de oorlog in Korea en toen in Vietnam, en daarbij tal van hoge onderscheidingen had gekregen vanwege zijn militaire heldendaden. Kurtz stond zelfs op de nominatie om te worden opgenomen in de generale staf, maar hij gaf er de voorkeur aan om in 1966 lid te worden van de special forces en weer in Vietnam te gaan vechten. Hij stond altijd bekend als een humaan man, goed voor zijn gezin en geliefd bij de soldaten.

Maar, zo vervolgt Corman zijn relaas, Kurtz is op een gegeven moment krankzinnig geworden. Hij volgt geen bevelen meer op, gaat zijn eigen weg en gebruikt ‘unsound methods’. Zo is hij het recht in eigen hand gaan nemen door spionnen die voor de Amerikanen werken te executeren. Geluidsopnamen bewijzen zijn excentrieke, gevaarlijke gedrag. Met een klein leger heeft hij zich nu teruggetrokken in de jungle van Cambodja waar hij door een inheemse stam wordt vereerd als een soort van godheid.

Geconfronteerd met de vragende blik van kapitein Willard, die niet begrijpt hoe het mogelijk is dat een militair met zo een staat van dienst dit gedrag is gaan vertonen, legt Corman hem het volgende uit:

Weet je Willard, in oorlog kunnen zaken verward raken: macht, idealen, de oude moraal, praktische militaire noodzakelijkheid. En met die inboorlingen die je vereren moet de verleiding groot zijn een soort god te zijn. In elk hart leeft een conflict tussen het rationale en irrationele, tussen goed en kwaad. Het goede zegeviert niet altijd. Soms wint het kwaad van wat Lincoln ‘the better angels of our nature’ noemde. […] Elke man heeft een punt waarop hij breekt. Jij hebt het en ik heb het. Walter Kurtz heeft het zijne bereikt. Geen twijfel, hij is krankzinnig geworden.

Krankzinnig, en juist omdat de man een militair genie is waar soldaten naar luisteren, ook gevaarlijk met zijn unsound methods. Vandaar de opdracht nu aan kapitein Willard ‘to terminate his command’.

Omdat hij een Amerikaans officier moet doden, moet dit zo geheim blijven dat Willard te verstaan krijgt: ‘this mission does not exist nor will it ever exist.’ Om niet op te vallen, krijgt hij een kleine boot tot zijn beschikking met vier bemanningsleden voor wie de missie ook geheim moet blijven. Met hen moet hij de rivier op varen, ver de duisternis van de jungle in, daar Kurtz opsporen en een einde aan zijn leven maken…

Op zijn tocht naar de krankzinnig geworden kolonel Kurtz treft hij allereerst luitenant-kolonel Bill Kilgore, commandant van de Ninth Air Cavalry Regiment. Kilgore, die zich opstelt als een ruige, arrogante cowboy die nergens bang voor is, moet Willard en zijn bemanning op een veilige manier bij de monding van de rivier brengen. Daar is echter een klein dorp waar de Vietcong, de communistische guerrillastrijders, zich ophouden. Om hen onschadelijk te maken vliegt Kilgore met zijn helikopters, waaruit het luide gebrul van Wagners Ritt der Walküren klinkt om zo nog meer angst aan te jagen, naar het dorp. Vanuit de lucht wordt met mitrailleurs onder andere op een klas schoolkinderen geschoten. Dat mensenlevens voor Kilgore niet tellen, wordt nog duidelijker als hij het bevel geeft om een ander dorp met napalmbommen in vlammen te laten opgaan om zo veilig zijn favoriete hobby, surfen, te kunnen uitoefenen. Al kijkend naar die vuurzee merkt hij snoevend op: ‘Napalm, son. Nothing else in the world smells like that. I love the smell of napalm in the morning.’ Blijkbaar, zo realiseert kapitein Willard zich, is dit volgens de legerleiding wel een sound method.

Tijdens het vervolg van Willards tocht naar het ‘hart der duisternis’ ervaren we niet alleen steeds meer de verschrikkingen die een oorlog teweegbrengt, maar ook de eenzaamheid, angsten en gevaren waar de jonge, nog geen twintig jaar oude, Amerikaanse soldaten, vaak afkomstig uit de armste milieus, aan zijn blootgesteld. Voordat ze hun doel bereiken zijn twee van de vier soldaten op de boot bij schermutselingen met de vijand om het leven gekomen. Eerder al hebben ze zelf bij de controle van een Vietnamees bootje uit angst voor een bom een bange onschuldige vrouw dodelijk verwond en haar om verder ongemak te besparen doodgeschoten, samen met alle anderen die zich op het bootje bevonden.

Tijdens de reis, het dossier van kolonel Kurtz lezende, raakt Willard steeds meer gefascineerd door hem. Hij kan zelfs een zeker gevoel van bewondering niet onderdrukken. Kurtz, zo constateert hij, is zijn eigen gang gegaan omdat hij genoeg had van leugens, van een hypocriete moraal volgens welke je met napalmbommen vrijheid en democratie kan brengen in een land waar de bevolking je niet heeft uitgenodigd om te komen. Vervolgens is hij doorgeslagen en ja, krankzinnig geworden.

Uiteindelijk arriveert kapitein Willard met zijn laatste twee soldaten bij een kampement gebouwd op een oude Cambodjaanse tempel. Een groep van felgekleurde mannen van de inheemse stam met speren, en Amerikaanse soldaten met mitrailleurs in de aanslag, wachten hen op. Zo ook Jack, een Amerikaanse fotojournalist annex hippie die volledig stoned is. Als Willard het complex betreedt, tettert Jack, die behangen is met fototoestellen: ‘Colonel Kurtz, he is a poet-warrior in a classic sense… I am a little man, a little man, but he is a great man! A great man!’ Ondertussen ziet Willard dat er tal van dode lichamen aan bomen hangen en dat er op een muur in witte letters gekalkt is: ‘our motto: apocalypse now.

Willard wordt door de inboorlingen, die Kurtz inderdaad als een god aanbidden, gevangengenomen en geboeid, maar gedood wordt hij niet. Een van de twee soldaten die in de boot waren achtergebleven om indien nodig hulptroepen te activeren, wordt dat wel. Die soldaat, Chef, die in het leger het liefst alleen maar kok had willen zijn, wordt door Kurtz onthoofd. Tot zijn schrik en afgrijzen krijgt de vastgebonden Willard door Kurtz, gekleed als een lid van de Vietcong, het hoofd van Chef achteloos in zijn schoot geworpen.

Op een gegeven moment wordt Willard vrijgelaten met de mededeling dat hij als hij probeert te ontsnappen dood zal worden geschoten. Zo kan hij Kurtz, een enorme man met een kale schedel, vanaf een afstand observeren. Hij hoort hem de eerste regels van ‘The Hollow Men’ lezen. Het is een gedicht van T.S. Eliot uit 1925 over de zielloze, gedegenereerde en gedesillusioneerde mensen die om moeten zien te gaan met een betekenisloos bestaan te midden van de ruïnes van een naoorlogse wereld:

We are the hollow men
We are the stuffed men
Leaning together
Headpiece filled with straw. Alas!
Our dried voices, when
We whisper together
Are quiet and meaningless
As wind in dry grass
Or rats’ feet over broken glass
In our dry cellar

Shape without form, shade without colour.
Paralysed force, gesture without motion;

Those who have crossed
With direct eyes…

Een dag later bevindt Willard zich in de kamer van Kurtz. Daar ziet hij zijn vele onderscheidingen, foto’s van zijn gezin, een bijbel en andere boeken die op tafel liggen. In het halfduister zien we Kurtz op de rand van zijn bed zitten. Wetende dat Willard er is, ook wetende met welke bedoeling hij er is, begint Kurtz met zijn diepe bas en langzaam sprekend een monoloog, zonder zijn gast ook maar even aan te kijken…

I have seen horrors. Verschrikkingen die ook jij hebt gezien… Maar je hebt geen recht om mij een moordenaar te noemen. Je hebt recht om mij te vermoorden. Je hebt recht om dat te doen. Maar je hebt geen recht om mij te veroordelen… Voor hen die niet weten wat horror betekent, kunnen woorden onmogelijk het noodzakelijke beschrijven. Horror. Horror heeft een gezicht. En van horror moet je een vriend maken. Horror en morele terreur zijn je vrienden. Als ze dat niet zijn, dan zijn ze vijanden om bang voor te zijn. Echte vijanden.

Even zwijgt de enorme man. Dan, nog meer in zichzelf gekeerd, vertelt hij Willard een geschiedenis, een geschiedenis die hem — meer dan wat hij als soldaat al aan geweld en wreedheid in de oorlog heeft meegemaakt — gemaakt heeft tot de man die hij nu is. Een man zonder hoop, een man die in het aangezicht van de horror zelf een gebroken man is geworden, die niet meer kan geloven in de goedheid van de mens en eigenlijk alleen nog maar dood wil…

Ik herinner me nog dat ik bij de special forces zat. Het lijkt wel duizend eeuwen geleden. We gingen naar een kamp om wat kinderen in te enten. We verlieten het kamp nadat we de kinderen hadden ingeënt tegen polio. Een oude man kwam achter ons aan rennen en hij huilde. Hij kon niets zeggen. We gingen terug. Zij waren gekomen en hadden alle ingeënte armen afgehakt. Ze lagen op een stapel. Een stapel kleine armen. En ik herinner me dat ik huilde, ik huilde als een of andere oma. Ik wilde mijn tanden uittrekken. Ik wist niet wat ik wilde doen. En ik wil het onthouden. Ik wil het nooit vergeten. Ik mag dit nooit vergeten. En toen realiseerde ik me iets, alsof ik met diamant was beschoten… Alsof ik was beschoten met een diamanten kogel, recht door mijn voorhoofd. En ik dacht, mijn God, wat een genialiteit! Het genie. De wil om dat te doen. Perfect, oprecht, compleet, kristalhelder, puur. En toen realiseerde ik me dat ze sterker waren dan wij. Omdat zij het konden verdragen. Dit waren geen monsters. Deze mannen waren gestaalde kaders. Mannen die met hun hart vochten, die gezinnen hebben, die kinderen hebben, die vervuld zijn van liefde… Maar ze hadden de kracht, de kracht om dat te doen. Als ik tien divisies van zulke mannen had dan zouden onze problemen hier heel snel voorbij zijn. Je moet mannen hebben met moraal, die tegelijkertijd in staat zijn om hun oerinstincten te gebruiken, om te doden zonder gevoel, zonder passie. Zonder oordeel. Zonder oordeel. Want het is het oordeel dat ons verslaat…

Zelden zal het publiek in een bioscoopzaal zich zo beklemd hebben gevoeld als bij het aanhoren van deze confessie…

Dan volgt de slotscene. Het is nacht. Aan de voorzijde van het tempelcomplex staan jonge mannen van de inheemse stam klaar om een waterbuffel met hun machetes ritueel te slachten. Binnen in het duister van de ruïne van de Cambodjaanse tempel is Kurtz een tape aan het inspreken: ‘We train young men to drop fire on people, but their commanders won’t allow them to write “fuck” on their airplanes because it’s obscene.

Willard benadert Kurtz van achter met zijn machete en de beelden van het einde van Kurtz vloeien over met die van de buffel die wordt geslacht. De laatste reutelende woorden van de dodelijk getroffen Kurtz: ‘The horror… the horror…

Op een tafel naast het lijk van Kurtz ziet Willard een manuscript liggen, met daarop in grote letters geschreven: ‘drop the bomb. exterminate them all!’ Hij weet nu dat als Kurtz de kans zou hebben gekregen, hij niet zou hebben geaarzeld om zijn motto, apocalypse now, uit te voeren. De Bom zou met één klap een einde hebben gemaakt aan een mensheid zo vol van leugens, bedrog, hypocrisie en moordlust.

Als laatste beeld zien we Willard met zijn enig overgebleven kameraad in het holst van de nacht de rivier weer opvaren en horen we nog een keer de reutelende stem van de stervende Kurtz: ‘The horror… the horror…’

De film is afgelopen. Het doek gaat weer dicht, de lichten in de zaal gaan weer aan. Muisstil verlaten we een voor een de bioscoop om in het donker naar huis te gaan.

Wat hierna zal geschieden… Op 21 november 1981 was er een enorme, vreedzame demonstratie van 440 duizend mensen in Amsterdam tegen de kernwapens van Amerika en de Sovjet-Unie. Op 29 oktober 1983 waren er in Den Haag 550 duizend mensen op de been om te demonstreren tegen de Bom die bij gebruik de gehele planeet Aarde onleefbaar zou maken. Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur, waarmee het einde van de Koude Oorlog werd ingeluid. Alom heerste de verwachting dat de vier apocalyptische ruiters eindelijk uit de wereld verdreven zouden zijn en de toekomst in het teken zou staan van een Nieuw Jeruzalem…

 

I ‘What have you seen? What is?’ (Book of Revelation 1.19)

20 januari 2025. Omdat het in Washington D.C. ijskoud is, verzamelen zich in de rotunda van het Capitool van het Amerikaanse Congres de genodigden voor de inauguratie van Donald J. Trump, die door de Amerikaanse kiezers op 5 november 2024 overtuigend voor een tweede maal tot president van de Verenigde Staten is verkozen.

Door de vrieskou zal de inauguratie nu plaatsvinden op dezelfde plek waar op 6 januari 2020 aanhangers van president Trump, door hem aangespoord, hebben getracht om met heel veel geweld de formalisering van Joe Biden als president-elect te verhinderen. De genodigden zijn zoals gebruikelijk de hoge vertegenwoordigers van de Amerikaanse politiek, waaronder de oud-presidenten Clinton, Obama en nu Biden. Uiteraard zijn er de leden van de Surpreme Court, en zal John G. Roberts jr., Chief Justice of the United States, zorg dragen voor de eedaflegging. Genodigd bij deze plechtige en feestelijke gelegenheid is ook een aantal vooraanstaande buitenlandse regeringsleiders, onder wie de Hongaarse Orbán, de Italiaanse Meloni en de Argentijnse Milei. Eveneens aanwezig, en dat was nieuw: een verzameling megarijke Amerikanen uit de wereld van big tech: Elon Musk, Jeff Bezos, Mark Zuckerberg, Google-CEO Sundar Pichai, Apple- CEO Tim Cook, TikTok- CEO Shou Zi Chew…

Voor het oog van de wereld is het niet onopgemerkt opgebleven, want hoogst ongebruikelijk, dat bij de eedaflegging Trumps echtgenote Melania hem weliswaar liefdevol twee bijbels voorhoudt (een die ooit van zijn moeder was en een uit het bezit van Lincoln), zodat hij met zijn linkerhand op de Bijbel trouw kan zweren, ‘to the best of my ability to defend, preserve and protect the American Constitution. So help me God’, maar dat de man die nu ingezworen wordt als de nieuwe president zijn hand tot verrassing van velen niet op de Bijbel legt!

Het is niet alleen ongebruikelijk maar ook opmerkelijk, zelfs ongemakkelijk, want de indruk zou nu kunnen bestaan dat de Openbaring van God er voor president Donald J. Trump niet toe doet. Maar het tegendeel moet waar zijn. ‘The biggest thing to bring back to America to make it great again is God’, horen we hem uitspreken in een promotievideo waarin hij de zojuist verschenen God Bless the USA Bible, aanprijst (te koop voor $69,99). In fraai gegraveerde letters staat op het omslag: ‘Donald J. Trump, 47th President of the United States of America, Inauguration Day Edition, January 20, 2025’.

‘Amerika weer groot maken’, ‘God terugbrengen’. Het is een visioen dat past bij het alom heersende besef dat de mensheid opnieuw in een apocalyptisch aandoende eindtijd terecht is gekomen. Het is dan ook niet toevallig dat op die koude maandagmiddag op 20 januari 2025 president Trump in zijn Inaugural Address opmerkt:

As we gather today, our government confronts a crisis of trust. For many years, a radical and corrupt establishment has extracted power and wealth from our citizens, while the pillars of our society lay broken and seemingly in complete disrepair. We now have a government that cannot manage even a simple crisis at home, while, at the same time, stumbling into a continuing catalog of catastrophic events abroad.

Deze taal is niet alleen een verre echo van de Apocalyps van Johannes, maar ook een nabijere echo van een beroemde observatie door de Italiaanse marxistische filosoof Antonio Gramsci die in 1930 in het derde boek van zijn Quaderni del carcere — Gevangenisnotitieboeken noteert:

Het aspect van de moderne crisis dat wordt betreurd als een ‘golf van materialisme’ is gerelateerd aan de zogenaamde ‘crisis van autoriteit’. Als de heersende klasse de consensus heeft verloren, dat wil zeggen, als ze niet langer ‘leidt’ maar alleen ‘regeert’ — ze bezit louter dwingende macht — betekent dat in feite dat de grote massa’s zich hebben losgemaakt van traditionele ideologieën, ze geloven niet langer wat ze voorheen geloofden. De crisis bestaat juist uit het feit dat het oude sterft en het nieuwe niet geboren kan worden: in dit interregnum vinden ziekelijke verschijnselen van de meest uiteenlopende aard plaats.

Welke ziekelijke verschijnselen kunnen wij nu, 95 jaar later, waarnemen? Of in de taal van de Apocalyps: welke gedaanten neemt het Kwaad, het Beest, in deze tijd aan?

Dit is wat we zien.

Veroveringen: de politiek van wereldmachten als Amerika, China, Rusland en Saoedi-Arabië staat opnieuw in het teken van herwonnen ‘grootheid’ door (economische) veroveringen en indien nodig oorlogen. Zelfs een klein land als Israël is in de greep van een politiek waarin lebensraum veruit belangrijker is dan de rechten van het Palestijnse volk en het leven van duizenden onschuldige Palestijnse kinderen. Economische grootmachten kennen vaak ook nog maar één doel: de hele wereld veroveren, ongeacht de consequenties.

Honger: strijd, corruptie en sociale ongelijkheid leiden overal ter wereld tot honger, armoede en deaths of despair. Ook als gevolg van klimaatcatastrofes, met hongersnood en bittere armoede tot gevolg, zijn circa 50 miljoen mensen over de hele wereld op de vlucht en nergens welkom.

Oorlog: de kernwapens zijn de wereld niet uit. Integendeel, opnieuw wordt er gedreigd met de Bom. En een nucleaire oorlog is allang niet meer de enige bedreiging die kan leiden tot het gevreesde Armageddon waar Johannes in zijn Apocalyps over schrijft. Nieuwe technologieën kunnen dezelfde destructieve kracht hebben. Oorlogsgeweld grijpt om zich heen en de wapenindustrie draait op volle toeren. Een Derde Wereldoorlog wordt met de dag meer voor mogelijk gehouden.

Dood: de kans op een plaag van een nieuwe pandemie waarbij een hele bevolking wordt uitgeroeid, is meer waarschijnlijk dan onwaarschijnlijk. Het inferno in Los Angeles is slechts één van de vele vormen van de klimaatrampen die over de wereld razen. Drugskartels en groeperingen als Hamas cultiveren de dood en doen in hun sadisme niet onder voor de slachters van de SS in nazi-Duitsland. Het verval van een beschaving waarin de waardigheid van al het leven centraal staat, de teloorgang van universele morele waarden, wordt steeds duidelijker zichtbaar.

Het gezelschap waar Thomas Mann in Doktor Faustus over schrijft, de hooggeleerde heren in München die anno 1919 unaniem waren in hun opvatting dat de humane verwerkelijking van het burgerlijke tijdperk plaats moest maken voor een samenleving die geoefend was voor een hard en duister, met de humaniteit en beschaving spottend tijdperk, hebben heden hun navolgers gevonden in tal van intellectuelen die in de 21e eeuw pleiten voor een Dark Enlightenment en herstel van de absolute macht. Beschaving, verlichting en humaniteit zijn ook wat hen betreft voorbij. De tijd is aan de herbarbarisering. Dat de samenleving steeds gewelddadiger wordt, is er een indicatie van. De volgende beroemde versregels van W.B. Yeats — eveneens geschreven in 1919 — zijn dan ook actueler dan ooit:

Things fall apart; the centre cannot hold;
Mere anarchy is loosed upon the world,
The blood-dimmed tide is loosed, and everywhere
The ceremony of innocence is drowned;
The best lack all conviction, while the worst
Are full of passionate intensity.

Surely some revelation is at hand…

Wat we zien zijn de vier apocalyptische ruiters die weer over het wereldtoneel razen! En wat openbaart dat ons?

De liberale democratie is in verval en massaal hebben westerse volkeren zich van een ancien régime, de grote politieke partijen die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog in het Westen de regerende elites hebben gevormd, afgekeerd — net als ten tijde van Weimar. Waarom? Waarin hebben zij gefaald? Hadden ze te veel oog voor het eigen (financieel) belang en te weinig voor het volk? Te veel (parlementaire) woorden en te weinig daden? Te veel (politiek) opportunisme en utilitarisme en te weinig visie? Is het bepleite liberalisme te veel een vermomde vorm van nihilisme gebleken? En waarom is Amerika al lang niet meer het door president Franklin D. Roosevelt gewenste arsenal of democracy voor de wereld, en wil het dat ook uitdrukkelijk niet meer zijn? Vanwaar het herleefde verlangen naar het collectief, ten koste van de eigen individualiteit?

‘Babylon, die grote stad met al zijn economische weelde, rijkdom en losbandigheid, een woonplaats van demonen geworden, de Hoer’, aldus Johannes in zijn Apocalyps, is de ultieme verleidster. Waarom schuilt er volgens de Bijbelse Openbaring veel kwaad in de liefde voor rijkdom? Welke sociaaleconomische consequenties heeft dat? En wat is het Babylon van vandaag? Is het Amerika? China? Valt het samen met de onzichtbare maar almachtige financiële markten? ‘Babylon zal ten val komen en alle rijkdom wordt in één uur verwoest…’ wordt Johannes geopenbaard. Hoe zal Babylon ten val komen en wat zijn daarvan de gevolgen?

Hoe kan het dat wij, net als Huizinga in januari 1935, ‘het verval zien van geestelijke waarden, dat waarheid en menselijkheid, rede en recht wankel zijn geworden en dat onze staatsinstellingen niet meer functioneren’? Wat is de oorzaak van het feit dat ‘Things fall apart; the centre cannot hold […] The ceremony of innocence is drowned; / The best lack all conviction while the worst / Are full of passionate intensity’…?

In 1944 publiceert de Amerikaanse protestantse theoloog Reinhold Niebuhr, door zijn studie welbekend met de Apocalyps van Johannes, zijn essay: The Children of Light and the Children of Darkness: A Vindication of Democracy and a Critique of its Traditional Defence. Daarin doet hij de sombere voorspelling:

We may live for quite a long time in a period of history in which a potential world community, failing to become actual, will give rise to global, rather than limited, conditions of international anarchy, and in which the technics of civilization will be used to aggravate the fury of conflict.

Met de ervaringen van een Eerste en Tweede Wereldoorlog, en in de wetenschap dat de voorspelling van Niebuhr een Derde Wereldoorlog impliceert, werden een jaar later, in 1945, de Verenigde Naties opgericht als garantie voor een rules-based world order. Het doel was om de verschrikkingen te voorkomen van nieuwe enorme geopolitieke conflicten die gemakkelijk konden uitlopen op het apocalyptische Armageddon. Maar de wereldmachten ruilen dit concept van een wereldorde gebaseerd op internationale regels en recht steeds vaker in voor het recht van de sterkste. Waar komt dit nieuwe imperialisme vandaan? Wat zijn de consequenties voor de wereld en voor de instituties die na 1945 waren opgericht om die wereldorde te bewaken? Is hier, nu de westerse alliantie de facto niet meer bestaat, het zaad gezaaid voor een Derde Wereldoorlog?

En waar is Europa? Het positieve dat Europa uit de huidige situatie kan halen is de kans om zelf misschien weer ‘groots’ te worden, maar de vraag is: zal Europa hierin slagen, en hoe lang zal het ervoor nodig hebben om economische en militaire soevereiniteit te herwinnen?

In hetzelfde boek geeft Niebuhr nog een observatie die tachtig jaren later niets aan relevantie en actualiteit heeft ingeboet:

One of the greatest problems of democratic civilization is how to integrate the life of its various subordinate, ethnic, religious and economic groups in the community in such a way that the richness and harmony of the whole community will be enhanced and not destroyed by them.

Dat de ‘oplossing’ van dit probleem tegenwoordig steeds vaker wordt gevonden door vluchtelingen te laten verdrinken of verhongeren, in plaats van door ze een kans te geven een nieuw bestaan op te bouwen en door te streven naar een uniforme cultuur, is een illustratie van hoe de fundamenten van een democratische beschaving steeds meer ondermijnd worden.

Nog nooit hebben zoveel mensen onderwijs gekregen en onze wetenschappelijke en technologische kennis is groter dan ooit. En toch is aan ‘dwaasheid in al haar gedaanten’, een fenomeen in 1935 door Johan Huizinga al waargenomen, ook al geen gebrek in onze tijd. Dat mag onder andere blijken uit het feit dat sociologisch onderzoek aantoont dat bijna de helft van de Amerikanen nog nooit een boek heeft aangeraakt, en dat voor een kwart van de vijftienjarigen in Nederland laaggeletterdheid op de loer ligt. Ze kunnen nog wel instagramberichten lezen, maar niet meer een pagina uit een roman of een brief van de overheid. Als nieuwste gedaante van de dwaasheid hebben we talkshows en de sociale media, waar iedere ‘mediapersoonlijkheid’ of ‘influencer’ zijn nonsens en nepnieuws (vroeger heette dat propaganda) over de mensheid kan uitstorten.

Johannes van Patmos maakt in zijn Apocalyps melding van het feit dat de massa wordt misleid, dat er valse profeten zijn waar ze naar luistert. Is dat waarom de dwaasheid nu weer regeert? Dat we de waarheid en zelfs de wetenschap negeren en de voorkeur geven aan het Don’t Look Up, Adam McKays film uit 2021 over het moedwillig negeren van een apocalyptische meteoor die het leven op de planeet Aarde zal vernietigen? In 1919 maakten de hooggeleerde protofascisten zich vrolijk om het feit dat op de massa afgestemde mythen voortaan het vehikel van de politieke beweging zouden zijn: fabeltjes, waanvoorstellingen en hersenspinsels die totaal niets met waarheid, rede, wetenschap te maken hoeven hebben, om desondanks het leven en de geschiedenis beslissend te kunnen beïnvloeden. Ook deze vorm van ‘dwaasheid in al haar gedaanten’ kunnen we nu weer constateren. Het maatschappelijke gevolg zal niet veel anders zijn dan toen. Onvermijdelijk zal ook nu geweld de zegevierende tegenspeler van de waarheid zijn, wat duidelijk maakt dat het lot van de waarheid nauw verwant of zelfs identiek is met dat van het individu, namelijk diens neergang.

Wie zijn de valse profeten die uit de muil van het beest zijn gekropen? Met welke sprookjes leiden zij de mensheid naar de ondergang van een onleefbare planeet? Niet alleen door allesverwoestende oorlogen, de cultus van de dood, het door dwaasheid bezeten zijn, maar ook door de ecologische vernietiging. Zijn het de valse profeten, of zijn we zelf verantwoordelijk?

Al ruim een eeuw zijn we gewaarschuwd (bijvoorbeeld in 1972 door het wetenschappelijke rapport van de Club van Rome, maar er waren nog tal van andere waarschuwingen) dat als we op dezelfde onverschillige wijze met planeet Aarde blijven omgaan en de natuur blijven plunderen, de catastrofes waar we nu mee geconfronteerd worden, onvermijdelijk zijn. En toch hebben we niet willen luisteren. Door dwaasheid, hoogmoed of onverschilligheid?

Man’s capacity for justice makes democracy possible; but man’s inclination to injustice makes democracy necessary’, was het wijze inzicht van de theoloog Niebuhr in 1944. De vraag is: welke misleidende wonderen heeft het Beest verricht waardoor we onze capaciteit tot rechtvaardigheid verloren hebben en de neiging tot onrechtvaardigheid, passend bij de aanbidding van het Beest, alleen maar groter is geworden? Niet voor niets moet de liberale democratie steeds meer plaatsmaken voor xenofobie, nationalisme, tirannie en fascisme.

Die Schlafwandler is de titel van de romantrilogie die de Oostenrijkse schrijver en filosoof Hermann Broch in de jaren 1928-1932 schreef. In het derde deel van dit werk, de roman Hugenau oder die Sachlichkeit dat zich afspeelt in 1918, vertelt Broch in tien essayistische intermezzo’s de geschiedenis van de voornaamste reden van de ondergang van het Europese beschavingsideaal: ‘Zerfall der Werte — het verval van waarden’…

Is dat niet de rode draad die loopt door de Apocalyps van Johannes, de Annales van Tacitus, Manns Doktor Faustus, Huizinga’s In de schaduwen van morgen en Coppola’s Apocalypse Now, met een Kurtz die ons met het reciteren van Eliots ‘The Hollow Men’ voorhoudt dat wij allen nog steeds die zielloze, gedegenereerde en gedesillusioneerde mensen zijn, die nog steeds niet weten hoe om te gaan met een betekenisloos bestaan? Konden we daardoor zo gemakkelijk verslaafd raken aan de digitale drugs van Instagram, TikTok, Facebook, games et cetera? Een verslaving die ons permanente ontspanning en ontsnapping voorhoudt, maar uiteindelijk, zoals elke verslaving, resulteert in nog meer angsten en onzekerheid. Is ons ‘hart der duisternis’ niets anders dan het feit dat onze vermeende westerse beschaving zelf hollow is? Dat wij zelf die vier apocalyptische ruiters telkens weer oproepen met hetzelfde gevolg als waar de protofascisten anno 1919 zich op konden verheugen: een samenleving die geoefend is voor een hard en duister, met de humaniteit en beschaving spottend tijdperk. ‘Beschaving, verlichting, humaniteit. Het is voorbij. De tijd is aan de herbarbarisering.’

The horror… the horror… Wordt dit alles ons nu geopenbaard?

 

II ‘I will show you what must take place after this’ (Book of Revelation 4.1)

Indien de wereld niet aan apocalyptische zelfvernietiging ten onder gaat, hoe moeten we ons dan een nieuwe schepping, een Nieuw Jeruzalem voorstellen? Dat president Trump zich met zijn Inaugural Address op 20 januari niet alleen bewust is van de apocalyptische kenmerken van het huidige tijdperk, maar zichzelf ook ziet als een messiaans figuur die in ieder geval Amerika een nieuwe schepping belooft, blijkt al uit de opening van zijn toespraak:

The Golden Age of America begins right now. From this day forward, our country will flourish and be respected again all over the world. We will be the envy of every nation, and we will not allow ourselves to be taken advantage of any longer. During every single day of the Trump administration, I will, very simply, put America first.

Nu wordt Johannes in de Openbaring die hij ontvangt gewaarschuwd voor de valse profeet, de misleiding die de mensen op een dwaalspoor kan brengen; voor de verleiding van de machtige en oh zo rijke stad Babylon die met al zijn weelde mensen verleidt tot afgoderij; en ook voor het Beest, dat weliswaar dodelijk gewond toch geneest en vervolgens door de massa zo eindeloos wordt bewonderd dat zij niet meer ziet dat het Beest niets anders dan een gedaante van het Kwaad is. Daarom worden we ook door Johannes in vers 17:9 van zijn Openbaring gemaand om heel kritisch te zijn op iedereen die zich voordoet als een redder, een verlosser, maar in feite een valse profeet of een valse messias is: ‘Hier komt het aan op verstand met wijsheid!’

Verstand met wijsheid. Dat is wat we nodig hebben om te kunnen weten wat hierna geschieden zal (vers 1:9), sterker, wat hierna geschieden moet (vers 4:1) opdat er voor de mensheid een nieuw tijdperk mag aanbreken: een nieuwe schepping, een nieuwe hemel en aarde, dat Nieuwe Jeruzalem waar geen van de vier apocalyptische ruiters ooit kan komen.

Laten we daartoe ons verstand met wijsheid allereerst benutten om zo kritisch mogelijk te kijken naar wat of wie vals of echt is, leugen of waarheid, opdat we ons niet laten misleiden, we niet aanbidden wat niet aanbeden moet worden en bewonderen wat en wie we juist niet moeten bewonderen.

President Trump, ooit (bijna dodelijk) gewond geraakt, genezen, wordt nu door miljoenen aanbeden. Zal hij bijdragen aan de nieuwe schepping van het Boek des Levens, of is hij niet anders dan een hoofd van het Beest, dat alleen maar onheil voor de mensen brengt? Hoe kunnen we dat weten?

En mocht hij wel het wonder verrichten een nieuwe wereld te scheppen, wat moeten we ons dan voorstellen bij die door hem beoogde ‘grootheid’? Als Amerika weer ‘groot’ moet zijn, welke economische, ecologische en politieke gevolgen heeft dat voor de rest van de wereld? Nu is president Trump niet de enige die ernaar streeft om zijn land weer groot te laten zijn. Ook China moet volgens president Xi Jinping weer groot worden (maar wel met Chinese karakteristieken), en Poetin staat de hernieuwde grootheid van Rusland voor ogen, Erdoğan die van Turkije, Modi die van India. Ook Israël, dat pas in 1947 dankzij de Verenigde Naties kon bestaan, moet nu alweer groot worden…

Wat is ervoor nodig om niet alleen land X of Y, maar heel de wereld behalve ‘groot’ ook ‘groots’ te maken? Hoe kunnen we een internationale rechtsorde tot stand brengen die duurzame vrede tussen alle volkeren waarborgt? Wat voor een grootsheid kan een wereld realiseren die niet geschonden wordt? Omwille van het Nieuwe Jeruzalem en de belofte van vrede op aarde, wie heeft en neemt de macht om de pax humana te realiseren, als de enige echte tegenmacht om een allesvernietigende Apocalypse Now te voorkomen?

Duidelijk is dat president Trump, met al zijn genodigden uit de wereld van big tech, net als president Xi Jingping en ook de EU, alle vertrouwen heeft in de zegeningen en de macht van de wetenschap en nieuwe technologieën, of het nu gaat om kunstmatige intelligentie, om biotechnologie, regeneratieve robotica, gentechnologie, transhumanisme, chipontwerp of wat dan ook dankzij technologische vooruitgang mag volgen.

Dit vertrouwen wordt op briljante wijze verwoord door de invloedrijke Amerikaanse software-ingenieur, durfkapitalist en miljardair Marc Andreessen, met zijn in 2023 gepubliceerde en nu al beroemde Techno-Optimist Manifesto waarin hij op een gloedvolle wijze onder andere betoogt:

Techno-Optimism is a material philosophy, not a political philosophy. […] We believe technology is liberatory. Liberatory of human potential. Liberatory of the human soul, the human spirit. Expanding what it can mean to be free, to be fulfilled, to be alive. […] Our enemy is stagnation. Our enemy is anti-merit, anti-ambition, anti-striving, anti-achievement, anti-greatness. […] Where are we going? What world are we building for our children and their children? A world of fear, guilt and resentment? Or a world of ambition, abundance, and adventure? […] We owe the past, and the future. It’s time to be a Techno-Optimist. It’s time to build.

Impliceert dit toekomstvisioen een meer dan wenselijke stap in de evolutie van de homo sapiens sapiens, opdat we eindelijk wel in staat zullen zijn om dankzij deze technologische mogelijkheden een meer vreedzame wereld te bouwen? Of is de vrees gerechtvaardigd van een dystopie waarin de wereld zal worden gecontroleerd door ‘technofeudalisten’ waar de rest van de mensheid onderhorig aan zal moeten zijn?

Een variant op dit technologisch visioen is de Network State, bedacht door een andere Amerikaanse ondernemer, investeerder en voormalig cto van cryptoplatform Coinbase, Balaji Srinivasan. Vermogende mensen kunnen dankzij de technologie in de cloud met elkaar een gemeenschap, zelfs een ministaat vormen die zij naar eigen inzichten vormgeven en regeren.

Maar hoe kan er gegarandeerd worden dat ook verschillende virtuele ministaten elkaar niet zullen beconcurreren en bevechten, waardoor wederom de eenheid van de mensheid in het gedrang komt?

Geïnspireerd door de Apocalyps van Johannes zijn er tal van christenen die in lijn met dit Bijbelboek geloven dat alleen een pax divina een nieuw schepping kan realiseren. Gezien het falen van de menselijke soort tot nu toe is dat geen rare gedachte. Maar hoe moeten we ons die voorstellen? Elke religie heeft zijn gelovigen die streven naar een door hun god geregeerde theocratische staat. In Amerika staan deze gelovigen bekend als de Christian nationalists die in Donald J. Trump een messias zien. Iran is reeds een voorbeeld van zo een theocratische staat, maar eenzelfde staat is het streven van ultraorthodoxe joden in Israël, strenggelovige hindoestanen in India en tal van sektes. De seculiere variant van de pax divina is de totalitaire heilstaat die een Hitler, Stalin en Mao hebben gerealiseerd.

De geschiedenis leert echter dat al deze theocratische visioenen tot nu toe in plaats van tot een hemel op aarde alleen maar hebben geleid tot een hel op aarde. Zal dat in de toekomst ooit anders zijn? Zo niet, waarom dan? Hoe moet de Apocalyps van Johannes gelezen worden, wil ze wel leiden tot een Nieuw Jeruzalem?

En wie of wat is de god die volgens president Trump ‘the biggest thing to bring back to America to make it great again’ is? Is dat de god van Abraham, Isaak en Jakob? Of is het, omdat het niet kan worden uitgesloten bij Trump, de god wiens naam Mammon is? In dat geval zou het freudiaans zijn (zoals dat zo mooi heet in de psychologie) dat Trump zijn hand niet kon leggen op de Bijbel, want zijn god wordt door de Bijbel als een afgod beschreven. Maar wat zijn dan ook weer de consequenties, als de begeerte naar rijkdom Amerika gaat regeren? Zal dat een einde maken aan de sociale en economische ongelijkheid, opdat er geen deaths of despair meer zullen zijn?

Wat leert ‘verstand met wijsheid’ ons over dit alles? Want de vraag blijft: hoe kunnen we de plagen en de vier apocalyptische ruiters stoppen die nu de wereld op een apocalyptische wijze aan het vernietigen zijn?

De elite die we elk jaar in januari in Davos treffen, blijft ons voorhouden dat het ware toekomstvisioen voor een nieuwe schepping gerealiseerd kan worden door: innovation, globalization, digitalization, cooperation, sustainability, the Fourth Industrial Revolution, a new business model. Het enige wat daartoe vereist is, is dat ondernemingen de ruimte krijgen, dat start-ups gestimuleerd worden en dat het hoger onderwijs zich concentreert op de kennis van science, technology, economics en mathematics.

Maar kan deze economische oriëntatie ook een van de grootste obstakels voor het streven naar een nieuwe schepping, het onbehagen in de cultuur, ongedaan maken? Het lijkt namelijk in tegenspraak met wat een groot kenner van de menselijke ziel, Sigmund Freud, in de eerste zin van zijn briljante studie over dit thema signaleert:

Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat mensen gewoonlijk met verkeerde maatstaven meten, dat zij naar macht, succes en rijkdom voor zichzelf streven en die zaken bij anderen bewonderen, maar de werkelijke waarden van het leven onderschatten.

Bij het idee dat alles wel weer beter wordt als de oude politieke partijen van het ‘ancien régime’ weer aan de macht komen, worden we geconfronteerd met de observaties uit de jaren veertig van de Franse filosofe Simone Weil. Zij was van mening dat ‘alle politiek verworden is tot een techniek om macht te verkrijgen en te behouden, en dat een politieke partij slechts een machine is om collectieve passies op te roepen en collectieve druk uit te oefenen op het denken van ieder individu dat er lid van is.’

Indien dit waar zou zijn, als politiek in de westerse democratieën verworden is tot een inhoudsloos streven naar het behoud van de macht om de macht, hoe dan de politiek weer dat te laten zijn wat ze volgens Aristoteles zou moeten zijn: met inachtneming van de verschillende belangen en met kracht van argumenten streven naar het hoogste algemene goed…?

En voor wie nog hoopt dat nog meer wetten en nog meer regels een rechtvaardige samenleving dichterbij brengen, wil Nietzsche ons in een van zijn nagelaten aantekeningen uit de tachtiger jaren van de negentiende eeuw de volgende wijsheid van een oude Chinese man in herinnering brengen:

Ein alter Chinese sagte, er habe gehört, wenn Reiche zugrunde gehn sollen, so hätten sie viele Gesetzen.

Een oude Chinese man zei me dat hij gehoord had dat wanneer staten op het punt staan ten onder te gaan, ze vele wetten hebben.

Als dat zo is: wat betekent dat voor het idee dat met meer wetten en meer regels, er een meer rechtvaardige samenleving zal komen? 

*

De openbaring van onze tijd die ons wordt geboden door Thomas Manns Doktor Faustus, Huizinga’s In de schaduwen van morgen en de film Apocalypse Now van Francis Ford Coppola is echter van een geheel andere orde dan de bovengenoemde toekomstvisioenen en de gebaande paden die we nu nog betreden… Laten we daarom tot slot onderzoeken welke inzichten deze werken ons te bieden hebben.

Het belangrijkste wat deze eigentijdse apocalyptische werken ons leren, is dat we alleen aan de door onszelf bewerkstelligde ondergang kunnen ontkomen door allereerst te ontsnappen aan het ‘hart der duisternis’! Ontsnappen aan dat lege, betekenisloze, leugenachtige, hypocriete westerse ‘beschavingsideaal’, de wancreatie van de hollow men die wij zijn geworden. Maar hoe?

Naast de vier apocalyptische ruiters kunnen we u gelukkig ook nog vier gidsen voorstellen die onze raadgever willen zijn op onze tocht weg uit dat hart der duisternis.

Onze eerste gids is de Britse historicus Arnold Toynbee. In 1948 publiceerde hij zijn boek Civilization on Trial. Na twee wereldoorlogen die beide in Europa zijn ontstaan, stelt hij dat het tijd wordt dat het Westen zich niet meer als het epicentrum van alle beschaving beschouwt, maar eens in de leer gaat bij andere beschavingen: ‘Sooner or later, the West, in her turn, is bound to receive the re-education which the other civilizations have obtained already’.

Maar vasthoudend aan het adagium dat alles onderzocht moet worden door ‘verstand met wijsheid’ is dan de vraag: bij welke andere beschavingen zou het Westen in de leer moeten gaan? En wat voor een re-education zouden we daarbij ontvangen?

Goethe is onze tweede gids. In een gesprek op 23 oktober 1828 houdt hij Eckermann, en zo ook ons, voor dat het tijd wordt dat ieder eens zijn verantwoordelijkheid voor het welzijn van de gehele mensheid neemt: ‘Vandaag de dag gaat het erom wat men weegt op de weegschaal van de mensheid. Al de rest is onbeduidend.’

We zouden instemmend kunnen knikken, maar we moeten ook de vraag stellen hoe gehoor te geven aan dit appel op individuele verantwoordelijkheid in een tijd waarin opnieuw collectieve passies hoogtij vieren.

De derde gids is de in Litouwen geboren Frans-Joodse schrijver Romain Gary met zijn fenomenale roman Les Racines du ciel — De wortels van de hemel. Het boek werd in 1956 gepubliceerd en in datzelfde jaar bekroond met de Prix Goncourt, en is niet alleen de eerste ecologische roman, maar ook een van de mooiste romans uit de twintigste eeuw. Het is een werk waarin niet alleen de gidsaanwijzingen van Toynbee en Goethe samenkomen, maar dat ook voortbouwt op Joseph Conrads Heart of Darkness.

Het verhaal dat Romain Gary in zijn Les Racines du ciel vertelt, speelt zich af in de jaren vijftig in de Franse Afrikaanse koloniën. De held van het verhaal is Morel, die daar als een klimaatactivist avant la lettre een halt wil toeroepen aan de jaarlijkse moord op 30 duizend olifanten. Dieren die door vooral westerlingen worden gedood, enkel en alleen voor het plezier om met het ivoor een ‘trofee’ te hebben, of om het te verkopen. Morel schuwt daarbij geen middel. Enerzijds doet hij publieke oproepen om te stoppen met de olifantenjacht en verzamelt hij daartoe handtekeningen, maar tegelijkertijd schrikt hij er niet voor terug om de bezittingen van de olifantenjagers in brand te steken en indien nodig henzelf te belagen. De Franse autoriteiten doen er alles aan om hem te pakken te krijgen en te arresteren. Tegelijkertijd kunnen zijn acties op steeds meer sympathie van vooral een Amerikaans publiek rekenen zodra de internationale media bekend worden met zijn daden.

In de manifesten die Morel publiceert om internationaal aandacht te krijgen voor zijn strijd schrijft hij onder andere:

Het tijdperk van de hoogmoed is voorbij. Ieder die het mens-zijn waardig wil zijn, zal zich met meer nederigheid en begrip moeten wenden naar de andere soorten dieren — olifanten, honden, vogels — die van ons verschillen, maar niet inferieur aan ons zijn. Het wordt tijd om ons over onszelf gerust te stellen en aan te tonen dat we in staat zijn om de vrijheid te bewaren van deze enorme, onhandige maar ook magnifieke dieren die aan onze zijde leven.

In Afrika heeft Morel te maken met vijanden, kruist zijn pad dat van Afrikaanse verzetsstrijders tegen het Franse koloniale regime, en kan hij tegelijkertijd rekenen op de sympathie en steun van onder andere een voormalig Brits militair, de oude Deense natuuronderzoeker Peer Qvist, twee geestelijken (een jezuïet en een franciscaan), een jonge Duitse vrouw die in Berlijn aan het einde van de oorlog door de Russen gevangen is genomen en de prostitutie in is gejaagd, en een enkel lid van de staf van de Franse gouverneur in de Afrikaanse kolonie. Al deze mensen worden door de daden van Morel aan het denken gezet. Wanneer de chef-staf alleen met de gouverneur is, bekent hij hem:

Hoe kunnen we nog over vooruitgang spreken als we nog steeds de mooiste en meest nobele manifestaties van het leven vernietigen? Onze kunstenaars, onze architecten, onze dichters, zij zweten bloed om ons leven mooier te maken, en tegelijkertijd dringen we wouden binnen met de vinger aan de trekker van automatische wapens. Als Morel niet zou bestaan, dan zouden we hem moeten uitvinden, en ik wenste dat ik dezelfde moed had als hij heeft! Want zijn we dan echt niet in staat om de natuur te respecteren, een levende vrijheid zonder rendement, die niet nuttig is, geen ander object heeft dan dat ze zich van tijd tot tijd laat zien? De vrijheid zelf is een anachronisme aan het worden. Het is absoluut essentieel dat we als mensheid iets anders weten te bewaren en beschermen dan wat ons helpt zolen van schoenen te maken, of naaimachines, dat er een marge is, een reservaat waar de mens van tijd tot tijd kan schuilen. Alleen dan kunnen we gaan beginnen te spreken over beschaving. Een ‘beschaving’ die enkel en alleen bestaat uit alles wat voor ons nuttig is zal per definitie uitlopen op werkkampen.

Wat de lezer ondertussen weet, is dat Morel twee jaren in verschillende Duitse concentratiekampen gevangen heeft gezeten. Er is één ervaring in het concentratiekamp die Morel voor zijn leven getekend heeft, en waar hij zijn liefde voor olifanten aan te danken heeft. Een zekere Robert, daar gevangen omdat hij lid was van het Franse verzet, was volgens Morel de moedigste man die hij ooit in zijn leven had ontmoet, en de man die voor hem toen de belichaming van hoop, van nooit opgeven was. Robert was altijd vrolijk: hij had de vrolijkheid van iemand die de bodem heeft gezien en zich vervolgens heeft teruggevochten.

Op een dag had deze Robert in de blokhut waar de mannen gevangenzaten, zich ingebeeld dat, en net gedaan alsof, er een hele mooie jonge vrouw ook in die blokhut aanwezig was. Allemaal ingebeeld, maar het gevolg was wel dat de andere gevangenen het spel gingen meespelen, zich anders gingen gedragen, geen troep meer maakten, niet meer liepen te vloeken, niet meer onnodig de boel vervuilden. De SS’ers merkten uiteraard dat de stemming in die blokhut, van gelatenheid en gedweeheid, aan het veranderen was. Dat de gevangenen zich niet meer gedroegen als dieren, maar als zichzelf respecterende mensen. Zodra de kampcommandant vernam hoe dit had kunnen gebeuren, werd Robert ter verantwoording geroepen en werd van hem geëist dat hij zijn verbeelding opgaf en de door hem verbeelde vrouw overgaf aan de ss:

Ik begrijp dit soort zaken Robert. Dat is mijn werk. Ik begrijp ze, maar hou er niet van. Sterker nog: ik haat ze. Dat is wat van mij een nazi maakt. Ik geloof niet in de almacht van de menselijke geest Robert. Ik geloof niet in nobele conventies of in de mythe van waardigheid. Ik geloof überhaupt niet in het primaat van het geestelijke. Dat soort joods idealisme is voor mij onverteerbaar. Ik ken jullie idealisten, jullie humanitaire types. Maar vergeet het belangrijkste niet, wij nazi’s vormen een materialistische revolutie! Je levert die dame in zodat zij onze fysieke behoeften kan bevredigen, anders ga jij een maand lang de isoleercel in…

Robert ging de cel in. Toen hij een maand later weer terugkwam was hij nog magerder dan daarvoor en waren zijn vingers zonder nagels. Toen vertelde hij zijn kameraden dat hij de claustrofobie in die cel had weten te overwinnen door te denken aan een kudde olifanten die vrij door de oneindige steppes in Afrika liepen, duizenden en duizenden olifanten die zich door niets lieten tegenhouden! Dat was la liberté…!

Na de oorlog verloor Morel Robert uit het oog. Totdat…

Een van de plantages die Morel in de brand steekt is van een zekere Duparc, die onder het mom van het beschermen van zijn plantage tientallen olifanten laat doden. Wanneer Morel hem eindelijk te pakken heeft, blijkt Duparc niemand anders te zijn dan… Robert! ‘Jij!’, had Morel geroepen. ‘Jij! Van alle mensen ter wereld zou jij het moeten zijn die onze strijd steunt tegen de moord op olifanten.’ ‘De beesten vernietigen mijn plantage… Zij kosten me handenvol met geld…’ is het verweer.

Op een gegeven moment vertelt Morel aan de oude Deense bioloog Peer Qvist, een vriend en strijdmakker geworden, wanneer en waarom hij besloot zich in elk opzicht te verzetten tegen de moord op olifanten. Dat was toen hij eerst uit medelijden inging op de smeekbede van een doodarm meisje om haar kleine hondje te kopen zodat zij wat geld zou hebben. Omdat hij weinig met het hondje kon, bracht hij het naar een asiel. Daar werd hij geraakt door al die hondjes en honden achter tralies die even hulpeloos als verlangend naar hem keken. Toen hij vroeg wat er met de dieren zou gaan gebeuren als niemand een dier zou komen halen, was het achteloze antwoord: ‘We geven ze een week. Als er dan nog niemand is gekomen, gaan ze de gaskamer in. We halen hun huid eraf en maken van de beenderen gelatine en zeep.’ Morel:

Toen begon het denk ik. Eerst sloeg ik bijna die man knock-out en vervolgens zei ik in mijzelf: ‘Wacht even, stelletje klootzakken, ik zal jullie leren om de natuur te respecteren. Ik ga jullie iets leren, jullie met je gaskamers, atoombommen, je behoefte aan zeep.’ Die avond heb ik met twee Baltische vrienden en een Poolse Jood een kleine raid uitgevoerd: alle honden vrijgelaten en de boel daar in de fik gestoken. Zo begon het. Het was een goed begin.

Als Morel is uitgesproken, is het even stil. Vervolgens merkt zijn oude wijze vriend op:

De Islam noemt dit ‘de wortels van de hemel’ en de Indianen in Mexico noemen het ‘de levensboom’, dat waar beide volken voor op de knieën vallen en hun ogen naar opheffen. Een verlangen naar bescherming waar obstinate mensen als Morel aan proberen te ontsnappen met petities, comités ze proberen de zaken onderling op te lossen, om tegemoet te komen aan hun behoefte aan rechtvaardigheid, vrijheid en liefde. Dat zijn de wortels van de hemel die zo diep in hun hart geworteld zijn.

De tocht weg uit het hart der duisternis en de afscheiding van het bestaan als hollow men begint, zo vertelt Romain Gary ons, door rekenschap te geven van die ‘wortels van de hemel die zo diep in [ons] hart geworteld zijn’, en in het besef dat we alleen door ook de natuur, die ‘nutteloze’, geen rendement opleverende natuur te beschermen, onze eigen waardigheid weer kunnen terugwinnen, en zo ook onze vrijheid.

Van het boek is in 1958 door John Huston een succesvolle film gemaakt, met in de hoofdrollen grote acteurs als Errol Flynn, Juliette Gréco en Trevor Howard. Ook bij het grote publiek is dit werk en de boodschap van Romain Gary dus zeker niet onbekend. Hoe is het dan mogelijk dat bijna zeven decennia later de moord op olifanten nog altijd aan de gang is? Dat sinds de twintigste eeuw bovendien miljoenen walvissen door de walvisjacht zijn omgebracht, en vele andere diersoorten met uitsterven worden bedreigd? Dat water, lucht en aarde door ons meer dan ooit vergiftigd zijn? Waarom blijken die ‘wortels van de hemel’ niet zó diepgeworteld te zijn in ons hart? Heeft dat wellicht te maken met wat Morel zich heeft moeten realiseren toen de dappere Robert de laaghartige olifantenmoordenaar Duparc bleek te zijn? Namelijk wat ook in Doktor Faustus door de componist Adrian Leverkühn tot expressie wordt gebracht in zijn oratorium Apocalypsis cum figuris: in elk individu schuilt zowel een vermogen tot het beste als een vermogen tot het slechtste.

Wederom, als dit zo is, dan blijft in ieder geval waar wat de Ierse dichter Seamus Heaney, onze vierde gids, het slotkoor van zijn gedicht The Cure at Troy (1990) laat uitzingen: dat ook als mensen lijden, elkaar martelen, we de hoop niet mogen opgeven, dat rechtvaardigheid kan opstaan, dat hoop en geschiedenis weer met elkaar kunnen rijmen, dat een god tot ons kan spreken bij de geboortekreten van een nieuw leven…

Human beings suffer,
they torture one another,
they get hurt and get hard.
No poem or play or song
can fully right a wrong
inflicted or endured.

The innocent in gaols
beat on their bars together.
A hunger-striker’s father
stands in the graveyard dumb.
The police widow in veils
faints at the funeral home.

History says, Don’t hope
on this side of the grave.
But then, once in a lifetime
the longed for tidal wave
of justice can rise up,
and hope and history rhyme.

So hope for a great sea-change
on the far side of revenge.
Believe that a further shore
is reachable from here.
Believe in miracles
and cures and healing wells.

Call the miracle self-healing:
The utter self-revealing
double-take of feeling.
If there’s fire on the mountain
Or lightning and storm
And a god speaks from the sky

That means someone is hearing
the outcry and the birth-cry
of new life at its term.

 

© Rob Riemen
Februari 2025