1913
Florian Illies
Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2004
Door Marleen Rensen, UD Europese studies (UvA)
‘Het is een volkomen doorgedraaid jaar. Het is dus geen wonder dat de Russische piloot Pjotr Nikolajewitsj Nesterov met zijn gevechtsvliegtuig in 1913 de eerste looping in de geschiedenis van de mensheid maakt. En dat de Oostenrijkse kunstrijder Alois Lutz op een bevroren meer in de bittere kou van januari zo kunstig in de lucht ronddraait dat deze sprong nog altijd lutz wordt genoemd.’
Dit citaat geeft een aardige indruk van de bestseller 1913. Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw, geschreven door de Duitse journalist en cultuurcriticus Florian Illies. Het meest opvallend aan dit boek is de vertelstijl: de ene anekdote wordt kunstig met de andere vervlochten in een historisch verhaal dat zo vlot en zo mooi beeldend is geschreven dat het leest als een roman. Het motief van de looping, het doordraaien, duidt ook op een centraal thema in het boek: de moderniteit. Illies toont in zijn boek hoe cultuur en samenleving overal in Europa – en met name in het Duitse en Habsburgse Rijk – werden opgeschud door grote, vernieuwende krachten. In 1913, het laatste jaar voor de Eerste Wereldoorlog, lijkt alles in hoog tempo te veranderen: de techniek, de kunst, de wetenschap, de psychologie, de moraal.
Qua thematiek en stijl doet Illies’ werk wel denken aan The Vertigo Years. Change, Culture and the West (2008) van Philipp Blom, dat in het Nederlands verscheen als De Duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914. Net als Blom schetst ook Illies een gloedvol portret van de vooravond van de Grote Oorlog als een tijdvak van dynamiek en vernieuwing. En net als Blom maakt hij op verhalende wijze duidelijk hoe de periode toentertijd werd beleefd door mensen die nog geen weet hadden van de komende oorlog.
Afgezien van deze gelijkenissen zijn er ook grote verschillen tussen de twee werken. Waar Blom anekdotes verbindt met een grondige historische studie van de maatschappelijke ontwikkelingen van 1900-1914, presenteert Illies een veel lossere vertelling, waarin hij zich richt op de gemoedsstemming van individuele kunstenaars en intellectuelen. Brieven, dagboeken en biografieën zijn de bronnen waarop hij zich vrijelijk baseert. Zijn boek, dat 1913 in twaalf hoofdstukken van maand tot maand behandelt, geeft een fraaie inkijk in het leven van een aantal bekende figuren uit die tijd. Zo lezen we bijvoorbeeld dat Franz Kafka een paar weken op het land van een groente- en fruitkweker werkt om te herstellen van een geestelijke crisis, dat Ernst Jünger droomt van avonturen in het verre Afrika en dat Oskar Kokoschka ondertussen als een bezetene werkt aan het meesterstuk waarmee hij de mooie Alma Mahler voor zich hoopt te winnen.
De vernieuwingen in de kunsten en psychologie staan centraal bij Illies en ook in dat opzicht onderscheidt zijn werk zich van dat van Blom. Kubisten, futuristen en andere avant-gardisten veroorzaken een schok in de artistieke wereld door de radicaal nieuwe vormen waarmee ze uitdrukking geven aan het moderne levensgevoel. Belangrijk is de Armory Show in New York op 17 februari, waar onder anderen Marcel Duchamp en Pablo Picasso exposeren. Illies noemt het ‘de oerknal van de moderne kunst’, die in een keer duidelijk maakte dat het tijdperk van de negentiende-eeuwse kunst definitief was afgesloten. Behalve de schilderkunst krijgt ook de literatuur veel aandacht in Illies’ werk. 1913 is een cruciaal jaar voor het literair modernisme: Virginia Woolf debuteert met The Voyage Out, Marcel Proust publiceert De kant van Swann, James Joyce maakt voorstudies voor Ulysses en Thomas Mann, die dat jaar De dood in Venetië ziet verschijnen, vat het plan op om een nieuwe roman over een kuuroord te schrijven met als werktitel ‘De betoverde berg’.
Het innerlijk leven, dat in deze modernistische romans zo centraal staat, wordt tegelijkertijd volop bestudeerd in de psychologie. In Wenen, dat met Berlijn, Parijs en München tot de ‘frontsteden van de moderniteit in 1913’ behoort, ontwikkelt Freud zijn psychoanalyse en theorie van het onbewuste. Voor de meeste figuren in Illies’ boek geldt ook dat ze voortdurend reflecteren op hun eigen psychische toestand en chronisch lijken te worstelen met gevoelens van neerslachtigheid en rusteloosheid. Zwakke zenuwen hebben ze bijna allemaal in dit ‘nerveuze tijdperk’. Camille Claudel, Franz Kafka, Käthe Kollwitz, Karl Kraus, Katia Mann, Robert Musil en Virginia Woolf, om slechts een aantal namen te noemen, lijden allen aan verschijnselen van neurasthenie en zoeken hun toevlucht in klinieken of kuuroorden. ‘Het lijkt wel of niemand een goed humeur heeft in 1913,’ schrijft Illies.
De bredere sociaal-historische context wordt slechts zijdelings aan de orde gesteld. De fragmenten waarin Illies de lotgevallen van zijn hoofdfiguren beschrijft, worden regelmatig afgewisseld met korte observaties die wijzen op een nieuw maatschappelijk fenomeen of technische vinding. Zo valt de opkomst van de moderne consumptiecultuur af te lezen uit het volgende gegeven: ‘Twee nationale mythen worden geboren: in New York verschijnt het eerste nummer van Vanity Fair. In Essen opent de moeder van Karl en Theo Albrecht het prototype van de eerste Aldi-supermarkt.’ En de nieuwe modern-industriële cultuur wordt geïllustreerd met het wetenswaardige feit dat ‘op 16 augustus [..] in de Ford-automobielfabrieken in Detroit voor de eerste keer gebruik [wordt] gemaakt van een lopende band. In het boekjaar 1913 produceert Ford 264.972 auto’s.’
Op deze manier worden ook de politieke ontwikkelingen in 1913 aangestipt. Sommige gebeurtenissen laten zich lezen als directe vooruitwijzingen naar de Eerste Wereldoorlog en de geschiedenis die daarop zal volgen, zoals de strijd tussen Servië en Bulgarije, de toenemende uitgaven voor bewapening en de incidenten in Elzas-Lotharingen. Saillant detail is dat in de maand augustus wordt geprobeerd om het leger van Oostenrijk-Hongarije te versterken door een zoektocht in te zetten naar dienstplichtigen die zich aan de krijgsdienst hebben onttrokken. Een van de gezochte dienstplichtigen is ‘Hietler [!], Adolf’.
Uit de vele boeiende en vaak ook vermakelijke anekdotes rijst een schitterend tijdsbeeld op, maar Illies’ boek roept ook vragen op over de historische duiding ervan. Zoals gezegd, wil hij het tijdvak – net als Blom – laten zien zoals het toen beleefd werd, nog zonder de interpretaties en theorievorming die achteraf tot stand zijn gekomen. Hoe het kan dat de oude wereld een jaar later volledig instort, wordt in dit boek dan ook niet verklaard.
Soms toont Illies dat alles nog open lag in 1913 en dat alle scenario’s voor de toekomst nog denkbaar waren. Zo meldt hij dat Lenin een oorlog tussen Oostenrijk en Rusland ondenkbaar acht en dat in het nieuwe Vredespaleis in Den Haag wordt gewerkt aan een vredesconferentie die in 1915 alle openstaande kwesties tussen de volkeren moet oplossen. Op andere momenten bespreekt Illies de angst voor oorlog en ondergang die er ook is. Vanaf de eerste pagina’s lijkt het naderend onheil eigenlijk al onafwendbaar. Het januari-hoofdstuk wordt bijvoorbeeld voorafgegaan door de tekst: ‘Dit is de maand waarin Hitler en Stalin elkaar tijdens een wandeling in het Schlosspark van Schönbrunn ontmoeten, Thomas Mann bijna als homo ontmaskerd wordt en Franz Kafka gek van liefde wordt. […] Ernst Ludwig tekent de cocottes op de Potsdamer Platz. De eerste looping wordt gevlogen. Maar het is allemaal tevergeefs. Oswald Spengler werkt al aan Der Untergang des Abendlandes.’ Mooi ambivalent is het slotbeeld van de oudejaarsdag, waarop roulette wordt gespeeld en om twaalf uur ’s nachts gedronken wordt op het nieuwe jaar 1914.
Illies lijkt te suggereren dat het naderende onheil besloten ligt in de opkomende moderne krachten die de oude vormen wilden vernietigen. Hij toont in elk geval dat de moderniteit zich in de wereld van de kunsten al manifesteerde vóór de Eerste Wereldoorlog, waarin de oude wereld uiteindelijk ten onder ging. Deze these werd eerder uitgewerkt door Modris Eksteins in Rites of Spring: The Great War and the Birth of the Modern Age(1989). De titel van dit boek verwijst naar Stravinsky’s ballet Le sacre du printemps dat in mei 1913 in première ging. De rituele dans van een jong meisje dat zich dood danst om het nieuwe seizoen in te luiden, veroorzaakte in de kunstwereld direct een schandaal door de ongehoorde muziek en choreografie. Net als Eksteins ziet ook Illies in deze balletvoorstelling een krachtig symbool van de nieuwe moderne tijd die uit de verwoesting van het oude werd geboren. De hang naar gewelddadige vernieuwing kwam overigens niet alleen tot uiting in de kunsten, maar manifesteerde zich ook op psychologisch vlak, zo illustreert Illies met herhaalde verwijzingen naar het motief van de ‘vadermoord’ dat niet alleen door Freud, maar ook door anderen werd uitgewerkt. 1913 noemt hij ook ‘het jaar van de vadermoord’.
Zo bezien lijkt Illies aan te sluiten bij het idee dat de Grote Oorlog een katalysator was van de moderniteit, die in 1913 al in volle ontwikkeling was. Hij gaat echter niet in op de historiografische vragen naar de betekenis van 1913 in samenhang met de oorlog en het verdere verloop van de twintigste eeuw. De kracht van zijn aanpak schuilt erin dat hij het verleden invoelbaar maakt. Hij toont ons – los van elkaar staande – gedachten, gevoelens en gebeurtenissen in 1913 waartussen indertijd misschien ook geen samenhang werd gezien. Hoewel ook zijn geschiedverhaal natuurlijk een reconstructie van het verleden is waarvoor hij een selectie en ordening heeft gemaakt van het historische materiaal, doet hij recht aan het complexe en open karakter van dat jaar waarin niet duidelijk was hoe de toekomst eruit zou zien. En de wijze waarop hij dat verleden oproept, is weergaloos. 1913 bezorgt de lezer dan ook niet alleen een historische sensatie, maar geeft ook stof tot overdenking in aanloop naar 2014, waarin, precies honderd jaar nadat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, een enorme hoeveelheid publicaties zal verschijnen over de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw en de historische analyse daarvan.