Heloise-ig

Alleen maar woorden

Alleen maar woorden. Brieven van Heloïse en Abelard.
Vertaald door Ramon Selles
Uitgeverij Damon, 2023

Bestel dit boek via onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Ramon Selles

In hun eigen tijd waren ze al berucht, eerst als geleerden en daarna als geliefden: Heloïse en Abelard. In de negentiende eeuw werden hun resten bij elkaar gelegd op de begraafplaats van Père-Lachaise, en kregen ze de status van een klassieke liefdeskoppel zoals Romeo en Julia of Tristan en Isolde. In tegenstelling tot die andere beroemde paren, hebben Heloïse en Abelard echt bestaan, en echt in het Parijs van de twaalfde eeuw rondgelopen. Abelard is ons bekend als een groot taalfilosoof uit die tijd. Over Heloïse weten we bijna niets, alleen wat zij in hun brieven vertellen. Waar gaat het verhaal dat die brieven vertellen eigenlijk over, en is dat wel zo romantisch?

Heloïse komt met Abelard in aanraking in Parijs, waar hij werkzaam is als leraar. Hij biedt zich aan als haar tutor bij haar familie, maar tijdens de lessen gebeuren al snel heel andere dingen dan studeren. De affaire komt aan het licht en Abelard raakt in conflict met Heloïses familie. Hij dwingt een huwelijk af, en ze krijgen zelfs een kind. De familie begint slechte geruchten over Abelard te verspreiden, waarna hij besluit Heloïse te gijzelen, om haar niet veel later in een klooster achter te laten. De clan van Heloïse neemt op een wat middeleeuwse manier wraak: op een nacht wordt Abelard overvallen en in zijn eigen bed gecastreerd. Uit schaamte besluit Abelard zelf ook uit de wereld te stappen, het klooster in. Vanwege zijn radicale werk in de theologie wordt hij niet veel later van ketterij beschuldigd, waarna hij alleen nog maar op de vlucht is voor alle vijanden die hij overal heeft gemaakt.

Dit alles beschrijft Abelard in zijn lange openingsbrief, gericht aan een anonieme vriend, onder de veelzeggende titel ‘Alles wat misging’. Zijn verhaal eindigt met een haast letterlijke cliffhanger aan de kust van Bretagne, in een abdij waar zelfs zijn medemonniken hem dood willen hebben:

Tot op de dag van vandaag loop ik gevaar voor mijn leven, en daar moet ik het mee doen. Iedere dag weer is het alsof ik boven mijn nek een zwaard voel hangen, waardoor ik bij iedere hap die ik neem weer bijna stik van angst. Het doet me denken aan Damokles, die dacht dat de macht en rijkdom die de tiran Dionysius had veroverd het toppunt van menselijk geluk moesten voorstellen, totdat hij omhoogkeek en aan een draadje boven zijn hoofd een zwaard zag bungelen en pas echt doorkreeg wat dat ‘geluk’ dat met macht gepaard gaat eigenlijk betekent.

In de loop van dit rampverhaal heeft Abelard een eigen klooster gesticht, waar hij Heloïse de leiding heeft gegeven over een nonnengemeenschap. Vanuit dat klooster schrijft Heloïse haar brieven. Het wordt pas echt een briefwisseling als zij op Abelard reageert en een appel op hem doet:

Al die pijn is helemaal aan jou te wijten, dus ook de troost moet ik aan jou te danken hebben. Want jij bent de enige die het in zijn vermogen heeft me pijn te doen, me gelukkig te maken of te troosten. En jij alleen bent me dit verschuldigd, zeker nu, nu ik zo ver ben gegaan in het opvolgen van alles wat je zegt dat ik het zelfs heb opgebracht om mezelf kapot te maken, omdat ik het niet over mijn hart verkreeg je op wat voor manier dan ook te kwetsen.

Het is raar om te constateren dat mijn verliefdheid zich blijkbaar in zo’n ziekelijke stoornis heeft omgezet dat ik mezelf heb beroofd, zonder enige hoop op herovering, van het enige waar ik in mijn verliefdheid naar verlangde. Op jouw bevel ben ik niet alleen direct van kostuum gewisseld maar ook van karakter, om te laten zien dat ik niet alleen aan de buitenkant maar ook vanbinnen helemaal jouw bezit was.

Abelard reageert koud, en is vooral bezig de vrouw die hij heeft misbruikt tot inkeer te brengen. Hij zegt haar dat ze moet bidden – voor hem, niet voor haarzelf – en wil haar van het onmogelijke overtuigen, dat zij nu niet met hém een soort langeafstandsrelatie heeft te onderhouden, maar met ‘de Heer’. Heloïse moet naast de uiterlijke transitie die ze heeft gemaakt naar het klooster ook een innerlijke bekering doormaken naar een identiteit als non. Maar voor haar is dat na het traumatische verleden emotioneel – maar ook moreel – onmogelijk.

Abelard is in de briefwisseling het meest aan het woord, en dat past goed bij een man die zichzelf graag hoorde praten. Halverwege de briefwisseling besluit Heloïse dat het geen zin heeft op Abelard in te praten, en opent ze een meer praktische discussie over het kloosterleven. Ze vraagt Abelard om een soort gendersensitieve kloosterregel te op te stellen, een structuur voor het leven in een teruggetrokken vrouwengemeenschap. Abelard heeft het laatste woord en sluit af met een uitgebreide bespreking van in zijn ogen bijzondere vrouwen. Hij noemt beroemde maagden, weduwen, martelaressen en profetessen, om Heloïse te wijzen op de belangrijke rollen die vrouwen door de tijd hebben vervuld in het geloof. Een mooie verhandeling, maar wat betekent een categorie als ‘maagd’ voor Heloïse? En waarom zou zij een ‘martelares’ willen zijn, en voor wie?

Ook al kunnen we ons niet altijd vinden in hun denkbeelden, de psychologie van de personages maakt de brieven schokkend modern. Op het eerste gezicht vertellen ze de tragische afloop van een verboden liefde, vandaag lezen we er misschien ook de verwerking in van een toxische, zelfs traumatische relatie tussen een vrouw en haar man (en haar God). In de zoektocht naar identiteit en authenticiteit en de discussie over genderrollen versmelt het persoonlijke verhaal van Heloïse met het intellectuele en het maatschappelijke. Daarmee is de briefwisseling opeens op een onverwachte manier actueel, en dat vraagt om een moderne vertaling voor nieuwe lezers. Meteen een mooie gelegenheid om de namen van dit koppel, ‘Abelard en Heloïse’, eens om te wisselen.