detail_Kuyper_-Applaus

Applaus

Eric de Kuyper
Vantilt, Nijmegen, 2012

 

Door Hans Croiset, regisseur en toneel-, televisie-, film- en stemacteur

De feestelijk geschreven bundel kunstverhalen van Eric de Kuyper, Applaus, laat een klein stukje stralend blauwe lucht zien in de verduisterde Nederlandse kunsthemel, verduisterd door het van haat doordrenkte PVVD beleid. Applaus legt precies die bijna onbenoembare waarde van de kunst bloot, die onze beleidsmakers zo grof en zonder mededogen onder het tapijt schuiven. Het boek doet je weer eens beseffen wat voor betekenis kunst in het leven van de mensensoort kan hebben. De Kuyper laat met een aanstekelijk enthousiasme toneel, ballet, opera en dans in tientallen opstellen en alinea’s de revue passeren. Iedere opmerking, ook afwijzende en kritische notities, verraadt zijn liefde voor de kunsten, zijn niet te stillen honger, zijn grote kennis van de kunsten, zonder dat zijn eruditie hem, op een enkele keer na, ertoe verleidt al te belerend te zijn.

Meestal zijn gebundelde algemene kunstbeschouwingen stof voor interessante, leerzame en specifieke meningen, maar deze bundel, met zijn meeslepende stijl van schrijven, zet de lezer in beweging, doet hem graaien in zijn eigen voorraad ervaringen om tot de conclusie te komen dat hij het niet op alle vlakken met de schrijver eens hoeft te zijn om toch te erkennen dat de basis van De Kuypers kunstbeleving hem terugvoert naar gedeelde emotie.

En daar gaat het om, geachte lezer, wanneer we het over de kunsten hebben, het gaat om emotie! We hoeven het geen van allen zo vlot onder woorden te kunnen brengen als De Kuyper dat doet en kan, maar we moeten het bij ons toelaten! Neem bijvoorbeeld de notitie over Pina Bausch’ Kontakthof waarin de schrijver bekent dat hij meteen al bij het begin van het ballet tot tranen toe is geroerd door een danseres die simpelweg van achter op het toneel naar voren loopt, het publiek eventjes aankijkt en dan weer terugloopt. Tranen van ontroering!

Iemand die zich zo blootgeeft, heeft mijn hart gestolen en laat mij zijn beschouwingen vanuit dat verlangen naar ontroering in een ander daglicht zien. Je gaat bij jezelf na hoe je zelf op die loop, die ik me nog goed herinner, reageerde; ik kwam tot de conclusie dat ik er langer over deed voor die ontroering me naar de keel greep. Na afloop wist ik er echt geen woorden voor te vinden: de veelheid aan emoties die het ballet opriep, verhinderde dat gewoonweg. Door dat ballet ging ik anders over toneel denken en die ervaring gebruikte ik in mijn eigen werk. Door het lezen van Applaus heb ik een maatje gevonden, een bezeten toeschouwer, een kunstpropagandist, die niet alleen bij de lezer, maar ook in zijn eigen kring verwoede pogingen doet om de kinderen van zijn vrienden of van bloedverwanten – daar is hij niet helder in – op te leiden tot gepassioneerde bezoekers.

De Kuyper vindt woorden voor de gevoelsstromen die een operavoorstelling of een ballet bij je teweegbrengen en die in staat blijken je leven voor minstens een paar dagen volledig op zijn kop te zetten, om daarna als onvergankelijk sterrenstof voorgoed in je hart plaats te nemen. En aan zijn uitdelen van geluksmomenten komt geen einde. De bijna vrolijke ernst waarmee hij zijn tientallen ervaringen kriskras door de kunsten heen, want ook architectuur en de kunst van het lezen komen aan bod, aan de man brengt, blijft het hele boek door volstrekt overtuigend.

En dan is het eigenlijk een beetje jammer dat hij, uitgerekend op gezag van een ander – een door hem bewonderde kunstanalyticus – zonder onderscheid de toneelregisseurs Peter Zadek, Claus Peymann en Frank Castorf aan elkaar plakt als ‘de scheppers van de lelijkheid’. Maar een mooier, esthetischer, doorleefder en overgevoeliger Kersentuin van Tsjechov dan die geregisseerd door Zadek, heeft De Kuyper mijn inziens nooit gezien, noch de strenge door-geïnterpreteerde Torquato Tasso van Goethe in scene gezet door Peymann, van een bijna onaardse schoonheid. Beide voorstellingen staan in mijn geheugen gegrift en nog steeds zijn zij de graadmeters voor andere regisseurs. En die voorstellingen dateren al van de tachtiger jaren! Ja vooruit, Frank Castorf is de kampioen van de schofferende lelijkheid, maar die is daarin op zoek naar een ander soort esthetiek. Daarin verschillen De Kuyper en ik dus van mening – maar dit is een meningsverschil dat door zijn manier van schrijven wordt losgemaakt en daarom voor mij, als lezer, van grote waarde blijkt.

Verder kan ik het spijtig vinden dat hij, die zo lang vanuit Nijmegen opereerde, het Nederlandse kunstenpalet zo schrijnend links laat liggen: wel uitspraken doen over de functie van video op het toneel, zonder de resultaten van Guy Cassiers of die van Ivo van Hove daarbij te vermelden; breeduit gewag doen van de meestal geschrapte eerste acte van de Franse versie van Verdi’s Don Carlos, en wat het gemis van die scene voor schade aanbrengt voor de gehele opera, maar negeren dat de Don Carlos van de Nationale Reisopera onder leiding van Ed Spanjaard die acte wel degelijk speelde.

Maar dat zijn kanttekeningen. Over het algemeen een fors applaus van mijn kant voor deze lichtvoetige  en doorzichtige notities die, juist omdat ze soms met de ballast van een felle uitspraak worden verzwaard, van grote waarde zijn. Waren er maar meer De Kuypers, dan hadden we het niet zo moeilijk met het vinden van de juiste en houtsnijdende argumenten om onze vernielzuchtige overheid de les te lezen.