Aspecten van het nieuwe rechts-radicalisme
Theodor W. Adorno
Octavo, 2019
Vertaald door Mark Wildschut
Omgaan met het rechts-radicalisme
Door Boudewijn Steur, historicus en programmamanager Versterking Democratie en Bestuur bij het ministerie van BZK
Op 6 april 1967 hield Theodor W. Adorno een voordracht aan de Universiteit van Wenen over de opkomst van nieuwe rechts-radicale bewegingen. De aanleiding voor zijn onderwerp was het electorale succes van de Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD), een rechts-radicale partij die in zeven Duitse deelstaten in het parlement wist te komen.
In zijn voordracht gaat Adorno in op de aantrekkingskracht van deze bewegingen. Hij zoekt de oorzaken van die aantrekkingskracht in de maatschappelijke voorwaarden die hij nog steeds in de Duitse samenleving zag. Zijn analyse is nog altijd buitengewoon actueel, al zitten er ook aspecten in die typerend zijn voor een analyse van rechts-radicale bewegingen twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog.
Bronnen van rechts-radicalisme
Adorno constateert dat de maatschappelijke voorwaarden voor het fascisme in zijn tijd – ondanks de politieke ineenstorting – nog steeds bestaan. Allereerst noemt hij de concentratietendens van kapitaal. De liberale markteconomie concentreert rijkdom, volgens Adorno, bij een kleine groep in de samenleving. Een inzicht dat recentelijk door het werk van Thomas Piketty weer in de politieke schijnwerpers staat. Daar hangt mee samen dat de (lagere) middenklasse zich bedreigd voelt in haar positie. Het gaat dan vooral om de kleine middenstand en de boeren. Adorno ziet bovendien al in 1967 dat daar – juist bij deze groepen – de angst voor werkeloosheid door de toenemende automatisering bij komt. Mensen die nog volop deelnemen aan het productieproces voelen zich daardoor potentieel overbodig.
Het is interessant dat Adorno daar ook de notie aan verbindt dat mensen bang zijn om op te gaan in de grote machtsblokken – zijn lezing vond plaats op het hoogtepunt van de Koude Oorlog – waardoor ze in materieel opzicht nog meer nadeel zouden ondervinden. Het is de angst voor globalisering waar tegenwoordig in analyses van rechts-radicalisme ook regelmatig op wordt gewezen. Daarin ziet Adorno ook een belangrijke verklaring voor het opkomende – of misschien beter terugkerende – nationalisme. Hij constateert dat het nationalisme feitelijk geen beslissende rol meer speelt, omdat natiestaten steeds meer een marginale positie krijgen. Maar, zo stelt Adorno, het is maar al te vaak zo ‘dat overtuigingen en ideologieën, juist als ze door de objectieve situatie in feite geen substantiële rol meer spelen, hun demonische, waarlijk vernietigende vorm aannemen.’
Aan die maatschappelijke voorwaarden als voedingsbodem voor rechts-radicale bewegingen verbindt Adorno de afwezigheid van democratie in materiële zin. Hij stelt dat de democratie zich nergens inhoudelijk, sociaaleconomisch gezien, in de wereld heeft geconcretiseerd, maar vooral formeel is gebleven. Het bestaan van democratische instituties wil dus niet zeggen dat democratie ook echt een plaats in de samenleving heeft gekregen, een maatschappelijke bedding. Hij ziet het bestaan van rechts-radicale groepen als ‘de littekens van een democratie die tot op heden inderdaad nog niet volledig beantwoordt aan haar eigen begrip.’
Lang leve het einde!
Adorno wijst erop dat deze bewegingen de belangen van hun aanhangers niet behartigen. Sterker nog, dat deze bewegingen vaak juist doelen nastreven die tegen de belangen van mensen ingaan. Het is daarom opmerkelijk dat mensen deze bewegingen aanhangen. De vergelijking met het referendum over de Brexit dringt zich hier op. Juist in die gebieden waar het profijt van de EU het grootst is, hebben mensen voor de Brexit gestemd. Een goede verklaring daarvoor blijft echter achterwege.
Een van de grote inzichten in de lezing van Adorno is zijn constatering dat rechts-radicale bewegingen een hang hebben naar het ondergangsdenken. Deze bewegingen appelleren, volgens hem, aan ‘het onbewuste verlangen naar onheil, naar catastrofe’. Die ondergangsfantasieën resoneren juist bij aanhangers van deze bewegingen; iemand die het gevoel heeft dat er geen toekomst meer is, die verlangt naar de ondergang van alles. Dat betekent dat zij ook verlangen naar de ondergang van de democratie. Vandaar dat een hang naar totalitaire regimes niet verrassend is.
Propaganda als doel
Een ander belangrijk inzicht van Adorno is het belang van propaganda voor rechts-radicale bewegingen. Zij beschouwen propaganda niet als een middel, maar als een doel op zich om de massa in te schakelen. Dat moeten andere partijen zich goed realiseren, want daar maken zij vaak een denkfout: rechts-radicale bewegingen zullen niet vanzelf ten onder gaan aan hun gebrek aan een inhoudelijk programma, want het gaat ze niet om het verwezenlijken van een dergelijk programma. Voor rechts-radicale bewegingen is het daarom dan ook het grootste belang om propagandatechnieken te perfectioneren. Uit onderzoek dat Adorno deed naar de autoriteitsgebonden persoonlijkheid destilleert hij een relatief klein aantal trucs die tegenwoordig nog steeds heel herkenbaar zijn.
Adorno wijst bijvoorbeeld op het appel aan het concretisme. Daarmee doelt hij op de truc dat vanuit rechts-radicale bewegingen voortdurend wordt gebluft met kennis die moeilijk te controleren valt. Vaak wordt daarbij een specifiek voorbeeld genoemd, dat als bewijs dient waarmee hele groepen in de samenleving worden weggezet.
Een ander voorbeeld is de zogenaamde techniek van het cumulatieve effect. Deze techniek houdt in dat er continu toespelingen worden gemaakt die langs de rand van het toelaatbare scheren, maar in hun cumulatie stigmatiserend werken. Adorno zegt daarover: ‘je moet wel door de geest van het formalisme geslagen zijn om niet te zien wat ze bedoelen’. Vanwege het gevaar dat de perfectionering van dergelijke propagandatechnieken met zich meebrengt, stelt Adorno dat er juridische middelen gevonden moeten worden om deze technieken te bestrijden.
Bestrijding van het rechts-radicalisme
Voor Adorno is het zonneklaar dat het rechts-radicalisme bestreden moet worden. De vraag is dan natuurlijk: hoe dan? Adorno pleit ervoor om rechts-radicale bewegingen te bestrijden op hun eigen terrein en met hun eigen middelen, namelijk die van de propaganda. Niet door deze bewegingen dood te zwijgen, maar door ze openlijk weerstand te bieden. En dan niet door even sluw te zijn of door leugen met leugens te bestrijden, maar door redelijkheid en door te wijzen op de reële discrepantie tussen de doelen van rechts-radicale bewegingen en de belangen van bepaalde groepen in de samenleving.
De vraag is anno 2020 wie dit verzet moet bieden. Een progressieve elite is ondenkbaar, want daar keren de rechts-radicale bewegingen zich juist tegen. Ook de overheid is uitgesloten; deze is al lange tijd zelf onderwerp van verdenking. Sinds de boerenprotesten – maar eigenlijk al lang daarvoor – zien we dat ook kennisinstituten verdacht zijn. En dan is toch vooral de vraag die bij mij bleef hangen bij dit essay: wie dan?