De draad van Penelope
Guido Vanheeswijck
Polis, Antwerpen, 2016
Door Jilt Jorritsma, historicus
Wat is Europa? Die vraag drukt vandaag de dag als een zware last op het in diepe crisis verkerende Avondland. Geconfronteerd met een vluchtelingenstroom van buitenaf en een groeiend verlangen naar autonomie vanuit de eigen Europese deelstaten, blijkt de door de Europese Unie geveinsde eenheid minder houvast te bieden dan tot voor kort werd verondersteld. Bij gebrek aan een grootse, gezamenlijke onderneming vervalt zij in een innerlijk ontwricht pandemonium. In de zoektocht naar verbindende waarden die dit gevoel van ontwrichting zouden moeten overwinnen, blijft men stuiten op de onmogelijkheid van dit verlangen. De Europese cultuur is immers nooit werkelijk één geheel geweest.
Over één ding bestaat echter weinig twijfel: het geloof dat de Europese normen en waarden op de een of andere manier universeel zouden zijn, zal altijd zwaar op de proef worden gesteld. Die onzekere zelfbevraging is de enige zekerheid waarop de idee Europa gestoeld is, zo meent de Belgische filosoof Guido Vanheeswijck in De draad van Penelope. Hij pleit ervoor die onzekerheid als de kern van de Europese eenheid te beschouwen. Vanheeswijcks ironische houding hangt samen met zijn liefde voor de contradictie: hij wil de lezer bewust maken van de tegenstrijdigheid die in iedere Europese mens aanwezig is.
Penelope en Ariadne, twee draden
De tegenstelling die volgens Vanheeswijck het hart van de idee Europa raakt, openbaart zich in twee verschillende draden: die van Penelope en die van Ariadne. Beide vertegenwoordigen een specifieke houding tegenover de waarheid. De draad van Penelope, de vrouw van Odysseus in Homerus’ Odyssee, symboliseert een constante zelfbevraging. In afwezigheid van haar echtgenoot weeft Penelope iedere dag een lijkkleed voor haar schoonvader om vervolgens de draden ervan elke nacht weer los te trekken. Zo blijft ze eindeloos doorgaan, het bestaande afbrekend om er telkens iets nieuws van te maken. In Penelope’s sisyfusarbeid herkent Vanheeswijck ‘de rusteloosheid van een zoektocht naar de immer wijkende horizon van geluk en waarheid’ die de Europese geest kenmerkt.
Daartegenover staat de draad die Ariadne de held Theseus aanreikt om hem de weg uit het labyrint te wijzen nadat hij de monsterlijke Minotaurus heeft verslagen. Deze draad is eind vorige eeuw gekozen door de Europese Commissie als officiële metafoor die de Europese Unie gebruikt om haar zoektocht naar de waarheid gestalte te geven. Ariadne vertegenwoordigt een rechtstreekse, eenduidige en praktische verhouding tot de waarheid. Zij problematiseert niet, maar biedt juist een vluchtige en eenvoudige oplossing. In de metafoor van Ariadnes spoeldraad ziet Vanheeswijck de recente politieke en economische benadering van de Europese Unie, waarin Europa vooral wordt beschouwd als een duidelijk en afgebakend idee. Vanheeswijck zet zich af tegen deze sociaaleconomische opvatting van Europa. Voor hem geldt dat het eigene van de Europese cultuur schuilt in het vermogen te lachen; om steeds maar weer de eigen zekerheden onderuit te halen. Net als Penelope verdrijft de Europeaan zichzelf telkens weer uit de paradijzen die hij voor zichzelf heeft opgebouwd.
Lach en ironie
In Vanheeswijcks historische uiteenzetting speelt de lach een sleutelrol. De roeping van Europa is nauw verweven met de zoektocht naar de waarheid die ons leert dat er geen waarheid is. Daarin is de lach het ‘antidotum tegen telkens terugkerende posities in de Europese cultuurgeschiedenis’. De lach beschermt ons tegen de draad van Ariadne door ons eraan te herinneren dat de waarheid slechts relatief is en dat we haar nooit volledig kunnen bereiken. Het fundament van die lach werd gelegd in de ideeën van Socrates, die de kloof tussen onze idealen en de verwezenlijking daarvan benadrukte. Vanuit die kloof klinkt de lach als erfenis van de Europese beschaving.
De zelfrelativerende lach behoedt een cultuur ervoor zich in zichzelf op te sluiten. Juist de openheid voor elementen van buitenaf, de inclusie van het vreemde en het andere, is wat de Europese cultuur kenmerkt. Die ‘kunst van inclusie’ vindt Vanheeswijck terug in het Romeinse Rijk: ‘zij is weetgierig, luisterbereid, inlevend, improviserend, flexibel en nederig’. Maar zij is ook kwetsbaar, zo blijkt uit het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Doordat een gedeeld Romeins project afwezig bleek, werd Rome uiteindelijk overspoeld door het vreemde. Het rijk ging ten onder aan haar eigen onvermogen om uit de verschillende culturen een duidelijk beschavingsideaal te destilleren.
Wanneer er niets meer valt te lachen
Vandaag de dag heerst de angst dat dit wederom zal gebeuren. Vorig jaar nog waarschuwde premier Rutte op de voorpagina van de Financial Times dat Europa hetzelfde lot wacht als het Romeinse Rijk: zonder eenduidige grenzen is het gedoemd in te storten. Vanheeswijck staat sceptisch tegenover zulke uitspraken. In zijn ogen gaan ze voorbij aan de essentie van de Europese cultuur. Wanneer Europa het inclusieve deel van de Romeinse erfenis uit het oog verliest en zich afsluit van de buitenwereld, dan is de rode draad die Europeanen met elkaar verbindt niet meer dan een prikkeldraad. ‘Zijn eigen onzekerheid smeedt Europa om tot agressie, zijn waarheid tot ideologisch wapen’. In de lach openbaart zich daarom een betere manier om met die onzekerheid om te gaan. Door de weg tot zelfrelativering te openen, helpt de lach ons om te gaan met de paradox van de Europese cultuur: zodra we denken de waarheid en essentie van de Europese identiteit gevonden te hebben, zijn we ironisch genoeg niet langer Europees.
Vanheeswijck heeft met De draad van Penelope een boek geschreven dat weliswaar inspireert, maar geen vernieuwend licht op de idee Europa laat schijnen. Denkers als José Ortega y Gasset, Albert Camus en Isaiah Berlin (om slechts een paar te noemen) benadrukten reeds het gevaar van de homogeniteit voor de dynamische Europese geest die haar bestaan juist dankt aan haar innerlijke tegenstrijdigheden. Meer recentelijk vinden we soortgelijke zienswijzen terug in essaybundels als Nexus 70: De terugkeer van Europa (2015) en Re:Thinking Europe (2016), en eveneens in Mathieu Segers’ Europa en de terugkeer van de geschiedenis (2016) en Caroline de Gruyters Het vervloekte paradijs (2016).
De toevoeging van de lach in deze discussie voelt geforceerd. Allereerst omdat het nooit geheel duidelijk wordt wat de lach nu precies inhoudt, waardoor het lastig wordt te begrijpen hoe zij bijdraagt aan een ‘wenselijker’ Europa – het zal niet zo gemakkelijk zijn de problemen simpelweg weg te lachen. Daarnaast is de lach soms ver te zoeken in de worstelingen van grote namen als Novalis, Yeats, Spengler, Kundera en Havel die door Vanheeswijck worden beschreven. Dat is jammer, want ook zonder die lach als invalshoek is De draad van Penelope een indrukwekkende ideeëngeschiedenis over de waarde van vertwijfeling en het belang van zelfbevraging.