Kaplan 1

De geopolitieke tragedie

De rol van angst, macht en het noodlot op het wereldtoneel
Robert D. Kaplan
vertaald door Fred Reurs
Spectrum, 2023

Bestel dit boek  bij onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Golo Vanden Eynde, Nexus-redacteur

In De geopolitieke tragedie kijkt de Amerikaanse schrijver en journalist Robert D. Kaplan met spijt terug op zijn steun aan de invasie van Irak in 2003, waar hij destijds als oorlogsverslaggever aanwezig was. Toen de oorlog begon, was hij vol goede hoop dat de val van Saddam Hoessein een vrijer Irak en een vrediger Midden-Oosten tot stand zou brengen. Toen eenmaal bleek dat geen van beide doelstellingen was verwezenlijkt, en steeds duidelijker werd dat de oorlog tot onnodig hoge aantallen slachtoffers had geleid, verzonk hij in een diepe depressie. Hij wijt zijn vergissing aan een wereldbeeld waarin de verspreiding van de vrijheid als het hoogste goed gold, zonder dat rekening werd gehouden met praktische bezwaren of langetermijnoverwegingen. ‘De schellen vielen me pas van de ogen toen ik in april 2004 tijdens de eerste slag om Falluja met Amerikaanse mariniers terugkeerde naar Irak’, vertelt Kaplan. ‘Daar maakte ik iets veel ergers mee dan zelfs het Irak van de jaren tachtig: de bloedige anarchie van allen tegen allen die Saddams regime, op extreem wrede wijze, had weten te onderdrukken.’

Volgens Kaplan ontbrak het Amerikaanse beleidsmakers aan een ‘tragische geest’, die hen had kunnen behoeden voor de hoogmoed en zelfoverschatting die de VS naar Irak leidden. Hij stelt dat een voorzichtiger en terughoudender buitenlandbeleid, gebaseerd op een tragisch wereldbeeld, ontelbare mensenlevens had kunnen redden. Om dat tragische wereldbeeld gestalte te geven, keert Kaplan zich in zijn boek tot de grote tragediedichters van het verleden. Vooral de denkbeelden van Aischylos, Sophocles, Euripides en Shakespeare staan centraal, maar ook Schopenhauer, Nietzsche, Dostojevski en vele anderen passeren regelmatig de revue. Wat deze lange schare van denkers en schrijvers met elkaar verbindt, is hun tragische ingesteldheid: het inzicht dat twee tegenovergestelde maar beide verdedigbare waarden met elkaar in conflict kunnen raken en zo tot een tragische ervaring kunnen leiden:

Volgens de oude Grieken houdt de tragedie niet de overwinning in van het kwade over het goede, maar is het de overwinning van het ene goede over het andere goede die leed teweegbrengt. Het uitschakelen van Saddam Hoessein was een goede zaak, maar het verdrong een groter goed: een zekere mate van orde. Zelfs het wetteloze autoritaire regime van Saddam was niet de ergste chaos die zijn land kon overkomen; zonder hem kwamen honderdduizenden mensen op een gewelddadige manier om het leven. Tragedies handelen over moreel verdedigbare maar onverenigbare doeleinden, want het verkiezen van het goede boven het kwade is te gemakkelijk.

Een tragedie is dus geen conflict tussen goed en kwaad, maar tussen twee versies van het goede. Zo denkt Oedipus iets goeds te doen door de tiran van Thebe te doden, diens vrouw tot zijn echtgenote te maken en een nieuw, edelmoedig bewind in Thebe te installeren. Hij is zich echter volledig onbewust van het feit dat de man die hij doodde zijn vader en de vrouw die hij huwde zijn moeder was. Oedipus meent oprecht en rechtvaardig te handelen, maar zijn vermogen om te weten of zijn handelen daadwerkelijk rechtvaardig is, wordt beperkt door de gebrekkige informatie die tot zijn beschikking staat. Kaplan legt een verband met de Irakoorlog. Aan het begin van de oorlog dachten velen dat een Amerikaanse invasie gerechtvaardigd was, op basis van de beperkte feitenkennis waar men toen over beschikte. Saddam Hoessein was een bloeddorstige dictator die er lang van werd verdacht massavernietigingswapens te verbergen: was militaire interventie dan niet op zijn plaats? Pas nadat bleek dat er helemaal geen massavernietigingswapens aanwezig waren en de invasie niet alleen Irak maar de hele regio had gedestabiliseerd, werd eindelijk duidelijk wat een schade de VS hadden aangericht. ‘Net als Oedipus worden we alleen wijs door het besef dat onze kennis onvolledig is’, besluit Kaplan. ‘En de goden zullen vroeg of laat zegevieren over wie niet op een essentieel punt nederig is. Een tragedie is pas voltooid wanneer de protagonist zijn eigen onbeduidendheid inziet.’

De gedachte dat de mens zijn lot niet altijd in eigen handen heeft en dat de wereld rondom hem niet altijd maakbaar en verbeterbaar is, keert volgens Kaplan regelmatig terug in de grote Griekse tragedies. De mens kan er wel naar streven om zijn lot te beheersen, maar uiteindelijk zijn het in de tragedies altijd de goden die over zijn levensloop beschikken. Zo wordt de opstandige Prometheus gestraft nadat hij het vuur stal van de goden om het aan de mensen te overhandigen. De listige Odysseus, die constant de wil van de goden tracht te trotseren, wordt gedwongen om eindeloos rond te zwerven op zee, ver verwijderd van zijn geliefde thuis. Het is dit voortdurende streven – en meer dan eens falen – dat de Helleense held zowel een heroïsche als een tragische dimensie geeft.

Impliciet lijkt Kaplan de moderne vooruitgangsgedachte daarmee te willen bekritiseren. Een van de centrale kenmerken van het moderne denken is immers de overtuiging dat de mens in staat is om, door middel van de rede, de wereld rondom hem vorm te geven en te verbeteren. Het noodlot, het lijden van de mens, is dan geen onveranderlijk, goddelijk gegeven, maar het gevolg van bepaalde historische, sociale, economische en politieke omstandigheden. De wereld is maakbaar, de mens verbeterbaar en vooruitgang realiseerbaar. De rede geeft de mens zowel de vrijheid als de verantwoordelijkheid om zijn eigen leven en dat van anderen te verbeteren. Het lot wordt niet aan de mens opgelegd, de mens heeft zijn lot zelf in de hand. ‘Durf te denken’, schreef Kant. ‘Wij moeten onze tuin op orde brengen’, schreef Voltaire. Kaplan lijkt een vraagteken te willen zetten bij deze klassieke veronderstelling. Wat als deze verlichtingsgedachte grote delen van de menselijke ervaring onderbelicht laat? Wat als de mens geen rationele actor in een logisch geordende wereld is, maar een emotioneel wezen, geteisterd door allerlei driften en verlangens, het slachtoffer van duistere instincten die aan zijn rationele redeneervermogen voorbijgaan?

Op deze zeer relevante vragen, die aan De geopolitieke tragedie ten grondslag liggen, geeft Kaplan helaas geen duidelijk antwoord. Als het werk ergens tekortschiet, dan is het wellicht hier. Als de mens geen zuiver rationeel wezen is, en als politieke beslissingen niet alleen vanuit een redelijk streven naar vooruitgang worden aangedreven, wat resteert ons dan nog behalve blindelings geloof in hogere machten, of een apathisch nihilisme? Waarom zouden we eigenlijk nog naar ‘verlichting’ of ‘vooruitgang’ streven, als het lot van de mens toch allang vaststaat? Betekent dit alles dan dat de mens zich maar bij zijn lot moet neerleggen, hoe wreed of onrechtvaardig ook? De stelling dat ‘één jaar van anarchie erger is dan honderd jaar tirannie’ – een formulering die Kaplan van de Arabische filosoof Hamid al-Ghazali heeft overgenomen – valt lastig te accepteren, zeker wanneer zovelen wereldwijd nog steeds gebukt gaan onder tirannie en onderdrukking.

Het gevaar van verwijzingen naar ‘de goden’, ‘het noodlot’, ‘het onvermijdelijke’, is dat het ons vrijspreekt van iedere verantwoordelijkheid tegenover onszelf en tegenover anderen. Als we ons, zoals Kaplan stelt, ‘moeten neerleggen bij de orde en het onvermijdelijke, zelfs al zijn zij onrechtvaardig’, wat stelt ons dan nog in staat om het goede van het kwade te onderscheiden? Met welk recht kunnen onderdrukte burgers zich dan nog verzetten tegen de regimes die hen onderdrukken? Kaplans realisme, dat de nadruk legt op orde en stabiliteit, verdient het zeker om ernstig overwogen te worden. De vraag blijft echter wat een politieke orde niet alleen stabiel, maar eveneens rechtvaardig kan maken.

* * *

De geopolitieke tragedie is een zeldzaam openhartig essay. Zeker in de bijzonder onstabiele tijden waarin we ons bevinden, is het de moeite van het lezen meer dan waard. In een samenleving als de onze, die soms wel eens de indruk wekt aan een wereldvreemde naïviteit te leiden, is het inzicht dat een onvolmaakte orde nog altijd beter is dan de totale afwezigheid van orde weliswaar pijnlijk, maar daarom niet minder belangrijk. Het kan ons behoeden voor de hoogmoed die vaak tot catastrofes leidt, en waar de Amerikaanse invasie van Irak helaas slechts een van de vele voorbeelden van was. Op de vraag wat we dan wel kunnen doen om onze wereld te verbeteren, blijft Kaplan ons het antwoord echter schuldig. Misschien is er wel geen definitief antwoord, en is het enkel het streven zelf, hoe tragisch dat soms ook mag zijn, dat telt.