De palliatieve maatschappij
Byung-Chul Han
Vertaald door Mark Wildschut
Ten Have/De Nieuwe Wereld, 2022
Door Roel Meijvis
Ernst Jünger beweerde te kunnen zeggen wie je bent op grond van je omgang met pijn. Volgens de cultuurfilosoof Byung-Chul Han is dit op de samenleving als geheel van toepassing. Een cultuurkritiek moet volgens hem daarom altijd een ‘hermeneutiek van de pijn’ in zich dragen en het is precies zo’n hermeneutiek die Han in het begin dit jaar verschenen boek De palliatieve maatschappij probeert te ontwikkelen. Aanleiding hiervoor is de mondiale reactie op de pandemie, die nog maar eens liet zien hoe slecht we in staat zijn om met pijn om te gaan – of eigenlijk: die de werking toont van een ‘maatschappij van het positieve waarin het negatieve moet worden verbannen’.
In deze ‘maatschappij van het positieve’ is elke vorm van pijn en conflict verdacht, ziekte inefficiënt en wat niet behaagt slecht verkoopbaar. We willen liefde zonder liefdesverdriet, een consensusgedreven middenpolitiek en gaan in therapie om aan de hand van weerbaarheid en veerkracht te leren onze traumatische ervaringen tot katalysatoren voor prestatieverhoging te maken. ‘Weerbaarheidstraining als psychische krachtsoefening moet van de mens een permanent gelukkig prestatiesubject maken, dat zo ongevoelig mogelijk is voor pijn’.
Zo is de palliatieve maatschappij onlosmakelijk verbonden met de prestatiemaatschappij, waarin alles gericht is op optimalisering, die Han in zijn eerdere werk heeft bekritiseerd. Pijn is niet bevorderlijk voor onze productiviteit en dient in zo’n samenleving derhalve geëlimineerd te worden. Het geweld in de prestatiemaatschappij komt echter niet van buitenaf, niet van de (negatieve) ander die mij onderdrukt en mij geweld aandoet, maar van binnenuit: aangespoord door de dispositieven van het neoliberalisme – Wees vrij! Wees gelukkig! – ben ik het die mezelf uitbuit, mezelf tot het uiterste drijft in mijn werk, in mijn sociale leven en in de sportschool, net zo lang totdat ik instort. Depressie en burn-out – gevolgen van overbelasting, van een teveel aan positiviteit – zijn daarom bij uitstek de ziektes van onze tijd.
Het probleem volgens Han is dat deze hedendaagse ziektes niet worden geïnterpreteerd, maar gemedicaliseerd, waarmee ze tot studieobject van de positivistische wetenschap en tot handelswaar van de farmaceutische industrie worden gemaakt. Dit ontneemt de pijn zijn maatschappelijke karakter en maakt hem tot iets volstrekt individueels. De psychologisering, privatisering en (daardoor) depolitisering van de pijn leidt tot geïsoleerde introspectie in plaats van dat de maatschappelijke verhoudingen die voor deze pijn verantwoordelijk zijn worden onderzocht en bestreden. ‘Zo is er in plaats van revolutie depressie’, stelt Han scherp. De verantwoordelijkheid voor onze angsten en kwellingen leggen we bij onszelf, ‘het ferment van de revolutie is echter de gezamenlijk gevoelde pijn’.
Dit is de kern van de cultuurkritiek die Han in dit boek probeert te denken door middel van een ‘hermeneutiek van de pijn’; een narratief dat de pijn in een betekenishorizon inbedt. Tegelijkertijd is de hermeneutische methode van Han eveneens onderdeel van zijn kritiek. Het hermeneutische, narratieve vermogen komt namelijk steeds meer onder druk te staan. Han laat het na dit te herleiden tot een systematische uitholling van de geesteswetenschappen – bij uitstek de hermeneutische wetenschappen – ten faveure van de positivistische wetenschappen, maar stelt wel in een zeer sprekende formulering dat we enkel nog ‘tellen in plaats van vertellen’. Hierdoor wordt het leven van elk zingevend narratief beroofd. Wat overblijft is het naakte bestaan, het louter lichamelijke, ontdaan van alle zin en betekenis; het lichaam zelf, met watches en apps 24/7 gescreend, niet meer dan een functie om te optimaliseren.
Volgens Han werd dit mechanisme goed zichtbaar tijdens de pandemie. Toen een oncontroleerbaar virus plotsklaps door de dammen rond onze feelgood-zone heen brak, werden veel keuzes gemaakt ter bestrijding van het virus die daarmee ten koste van het leven zelf gingen. Bereidwillig offerden we voor het overleven alles op wat het leven de moeite waard maakt. De ‘overlevingsmaatschappij’ heeft volgens Han dan ook geen aandacht voor het goede leven. Virologen presenteren cijfers en statistieken, maar bieden ons geen verhaal, tellen in plaats van vertellen, en reduceren het leven daarmee tot een naakt en betekenisloos overleven. Maar door het overleven te verabsoluteren zal het leven zelf uiteindelijk verdwijnen. Het gaat er namelijk niet (louter) om pijn te bestrijden, maar ook om deze pijn te begrijpen. Zonder narratief dat de pijn (en de dood) inbedt in een betekenishorizon, is niet alleen de dood zinloos, maar ook het leven, en omdat precies die zinloosheid de bron van ons lijden is, zal de pijn er ondanks de grootste ontwikkeling op het gebied van pijnbestrijding niet minder om worden. Sterker nog: de hyperfocus op pijnbestrijding leidt alleen maar tot een toenemende narcistische en hypochondrische introspectie waardoor we alleen maar gevoeliger worden voor pijn. Aldus stelt Han dat als de erwt onder ons matras eenmaal verdwenen is, we aan de matrassen zullen lijden. ‘Het is immers juist de persistente zinloosheid van het leven zelf die pijn doet.’
Die laatste opmerking verduidelijkt wellicht waarom de pijn en het lijden volgens Han zo belangrijk zijn: de pijn is inherent aan de menselijke existentie en het ontkennen van de pijn, het lijden en de dood betekent daarom altijd verdringing en onderdrukking. Bovendien ziet Han een bepaalde dialectische waarde in pijn. Ontwikkeling voltrekt zich via weestand en tegenspraak. Pijn dwingt ons het scheppende te herzien, als mislukt te beschouwen en als lelijk te voelen. ‘Zo bestaat er zonder pijn ook geen revolutie, geen stap in de richting van iets nieuws, geen geschiedenis.’ Als voorbeeld van deze werking van pijn bespreekt Han in het hoofdstuk Poëtica van de pijn hoe pijn tot literatuur en kunst leidt, waarbij hij Kafka, Proust en Schubert bespreekt. ‘Schoonheid is de tegenhanger van de pijn (…) Pijn brengt de geest ertoe een heilbrengende tegenwereld tegenover de bestaande te stichten, een wereld waarmee te leven valt.’ Verbannen we de pijn, blijft alleen het naakte bestaan over, interpreteren we de pijn, kunnen we er iets nieuws, moois en zinvols tegenover stellen.
Met De palliatieve maatschappij biedt Han niet alleen een aanzet tot een narratief waarin pijn en ziekte een betekenis kunnen krijgen, maar laat hij ook de noodzaak zien van hermeneutiek en narratief, van vertellen in plaats van tellen, voor een zinvol bestaan. Daarnaast is het ook nog eens een kritiek op het neoliberalisme en een kritiek op onze omgang met de pandemische actualiteit. Dat alles gebeurt in slechts een kleine negentig pagina’s, waardoor het een enorm ‘dichte’ tekst is. Dat komt ook door de korte bondige stijl. Vaak poneert Han, in plaats van dat hij beargumenteert, wat het niet altijd even gemakkelijk maakt te begrijpen wat er nu eigenlijk bedoeld wordt. Wat daarbij ook niet helpt is dat het negatieve als pijn, ziekte, dood, onbehaaglijkheid, weerstand en tegenspraak in al haar betekenissen door elkaar heen wordt gebruikt.
Desalniettemin is De palliatieve maatschappij een interessant, provocatief en inspirerend boekje waarin een groot aantal thema’s met elkaar worden verbonden, waarbij Han ook nog eens probeert te reflecteren op de huidige tijd. In het slot hoofdstuk voegt hij daar ook nog een beschouwing over de mogelijke toekomst aan toe als we op deze voet door blijven gaan en door middel van de ontwikkeling omtrent biomedische techniek inderdaad steeds meer naar een (onmenselijk) transhumanisme toe bewegen. Bij het dichtslaan van het boek galmen de slotregels dan ook nog lang na:
‘Wie alle pijn uit de wereld wil helpen, zal ook de dood moeten afschaffen. Maar een leven zonder dood en pijn is geen menselijk, maar een ondood leven. De mens schaft zichzelf af om te overleven. Mogelijk zal hij de onsterfelijkheid bereiken, maar dan wel ten koste van het leven.’