Murdoch

De soevereiniteit van het goede

Iris Murdoch
Vertaald door Thomas Crombez
Nawoord door Katrien Schaubroeck
Letterwerk, 2021

Door Edith Brugmans, voormalig bijzonder hoogleraar Wijsbegeerte voor katholieke levensbeschouwing. Deze bespreking verscheen eerder in Filosofie-Tijdschrift

In het najaar van 2021 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van The Sovereignty of Good, de essaybundel die Iris Murdoch in 1970 publiceerde en waarin zij haar moraalfilosofie presenteerde (hierna SoG). Inmiddels geldt dit boek binnen de filosofie, in het bijzonder binnen de ethiek, als een klassiek werk. Daarvoor zijn verschillende goede redenen, die ik hier eerst wil noemen. Daarna ga ik verder in op bijzondere aspecten van de voorliggende vertaling.

De goede redenen hebben te maken met de rijke inhoud van Murdochs denken over ethiek en met de kritische positie ervan binnen de twintigste-eeuwse filosofie. Het boek begint met een duidelijke bepaling van de taak van de moraalfilosofie: Murdoch stelt dat deze een theorie moet ontwikkelen die betrokken blijft op de werkelijkheid en dat ze een waardig ideaal moet voorhouden.

Het moet dus gaan om een realistische reflectie over de vraag hoe we goede mensen worden. Voor Murdoch zal filosofie ons concrete leven adresseren en zich niet opsluiten binnen academische discussies, en ze zal morele verbetering beschrijven en zich niet voordoen als een neutrale wetenschap. Met deze bepaling neemt Murdoch afstand van de Angelsaksische analytische filosofie en van het Franse existentialisme, de twee stromingen die het filosofisch denken in de twintigste eeuw tot circa 1970 domineerden en die ook voor Murdoch vormend waren.

De belangrijkste begrippen en argumenten van haar alternatieve moraalfilosofie ontwikkelt ze in de drie essays van SoG. In het eerste essay, The Idea of Perfection, betoogt Murdoch dat moraliteit niet enkel een kwestie is van juiste handelingen en goed gedrag, maar ook, en vooral, van innerlijk leven. Moreel beter worden vergt een innerlijke verandering die inhoudt dat de ziel zich niet wentelt in lage zelfzucht maar zich verheft tot liefdevolle aandacht voor de concrete ander. Murdoch benadrukt dat de psychische activiteiten van reflectie, verbeelding, waarneming en gevoelens hier allemaal een rol spelen. Derhalve kan het morele leven niet adequaat begrepen worden door op gedragingen te focussen en deze te verklaren vanuit een genetische analyse van morele concepten (wittgensteiniaanse analytici) of vanuit een abstract idee van vrije wil (sartreaanse existentialisten). Als filosofie echt inzicht in menselijke moraliteit wil krijgen, zal ze meer imaginatieve registers moeten openen en daarvoor kan ze volgens Murdoch beter aansluiting zoeken bij literatuur omdat die menselijke situaties beschrijft.

In het tweede essay, On God and Good, waagt Murdoch een poging om het traditioneel begrip van God om te denken naar de idee van het Goede. Ze verwerpt een al te antropomorf godsbeeld terwijl ze tegelijk de traditionele verbinding van moraal met spiritualiteit bevestigt. Hier schetst Murdoch de metafysische achtergrond voor moraliteit: door het Goede wordt de gewone menselijke wereld gevormd tot reële ruimte voor moreel leven en dat leven is bijgevolg een morele pelgrimage van zelfzucht naar liefdevol respect voor de ander. Dit is volgens Murdoch ook de moraliteit die bedoeld is in de christelijke traditie met de deugden van nederigheid en eenvoud, en ze verwijst hierbij naar Kierkegaard.

In het derde essay, The Sovereignty of Good over Other Concepts, verklaart Murdoch dat haar moraalfilosofie schatplichtig is aan Plato en Simone Weil. Ze knoopt aan bij Plato’s visie op kunst en intellectuele discipline als passende toenaderingen tot het Goede. Ze typeert het Goede als een magneet en verdedigt nadrukkelijk dat het Goede bepalend is voor de liefde, en niet omgekeerd. Zo verbindt Murdoch metafysisch realisme stevig met moreel objectivisme. Met deze moderne toepassing van Plato’s denken en haar sympathie voor seculiere christelijke ethiek stelt Murdoch zich andermaal kritisch op tegenover de dan heersende academische filosofiebeoefening.

Nu, ruim vijftig jaar na publicatie, is SoG onderwerp van een alsmaar toenemend aantal wetenschappelijke studies. Broackes bijvoorbeeld biedt in Iris Murdoch, Philosopher een zeer gedetailleerde en verhelderende close reading van de tekst. Bredere interpretaties van Murdochs moraalfilosofie worden ontwikkeld door de kerngedachten van SoG te verbinden met haar overige filosofische geschriften (Antonaccio) en haar romans (Nicol; Brugmans). Met name Metaphysics as a Guide to Morals uit 1992 is daarbij vruchtbaar, aangezien Murdoch in dit boek uitdrukkelijk ingaat op complicerende en negatieve aspecten van het morele leven en daarmee korte metten maakt met al te eenduidige en optimistische voorstellingen waartoe haar essays wellicht aanleiding geven.

Sinds kort neemt ook het onderzoek naar de bijzondere positie van Murdoch in de Britse academische filosofie een vlucht (Altorf; Lipscomb). Murdoch wordt gesitueerd als een van de vier vrouwen die de wijsgerige ethiek losmaakten uit de analytische kooi: Iris Murdoch, Philippa Foot, Elizabeth Anscombe en Mary Midgley. De ontwikkeling van Iris Murdoch studies wordt zorgvuldig opgevolgd door het Iris Murdoch Research Centre, University of Chichester.

Gezien deze progressieve erkenning van SoG is de Nederlandse vertaling zeer welkom. In feite is de voorliggende uitgave van Thomas Crombez, vertaler, uitgever en docent, de tweede vertaling; al in 2003 bezorgden Hannah Marije Altorf en Mariëtte Willemsen een Nederlandse vertaling. Crombez verantwoordt zijn dankbaar gebruik van die tekst. De twee vertalingen zijn allebei nagenoeg woordelijk, nauwkeurig, helder en aangenaam om te lezen. Een paar details vallen op. Crombez is hedendaags formeel en kiest voor ‘je’ waar Altorf en Willemsen het ouderwetsere ‘men’ of de lijdende vorm hanteren; Crombez vermijdt het metafysisch gewicht van ‘de’ idee en houdt vast aan ‘het’ idee, ook als het gaat over volmaaktheid of het goede; Crombez biedt ‘cognitiefilosofie’ als vertaling van ‘philosophy of mind’ terwijl dat in 2003 onvertaald bleef. ‘Self-assertive’ wordt bij Crombez ‘eigengereid’ en ‘assertion of self’ wordt ‘geldingsdrang’, wat me een geslaagde keuze lijkt, ofschoon de ethische connotatie van zelfzucht iets minder uitgesproken wordt.

Beide vertalingen bevatten noten, maar het is zeker in de jongste vertaling voor de lezer niet direct duidelijk dat deze noten toegevoegd zijn door de vertaler en niet door Murdoch. Crombez maakt tweemaal dezelfde voetnoot over Rilke en idem over de ‘naturalistic fallacy’. Een enkele keer voegt hij ook iets toe in de hoofdtekst zonder dat te markeren, bijvoorbeeld waar Murdoch in verband met het ontologisch argument schrijft dat analytische filosofen hierover vermoedelijk zouden zeggen ‘that one might just as well take “I know that my Redeemer liveth”, as asserted by Händel, as a philosophical argument’, informeert Crombez de lezer nader als hij vertaalt ‘dat je dan net zo goed de zin “Want ik weet, mijn Verlosser leeft” uit de Messiah van Georg Friedrich Händel als een filosofisch argument kunt beschouwen’. Deze aanvullende informatie hoort thuis in een noot; bovendien zou dan een verwijzing naar Murdochs gebruik van deze zinsnede in haar roman The Message to the Planet (1989) toegevoegd kunnen worden. Crombez’ andere aanvullingen in de hoofdtekst komen voor bij een verwijzing naar de Bijbel en naar Kant.

De nieuwe vertaling bevat een namenregister, de eerdere vertaling biedt een namen- en zaakregister plus een literatuurlijst met vermelding van de filosofische werken en romans van Murdoch en overige relevante literatuur. Er is ook een verschil in de begeleidende teksten. Altorf en Willemsen gaan in op de verhouding tussen literatuur en filosofie bij Murdoch en ze verklaren het belang van de verbeelding in Murdochs moraalfilosofie. Later publiceert Altorf Iris Murdoch and the Art of Imagining, een grondige studie over deze thematiek. Schaubroeck ziet liefde als het belangrijkste begrip van Murdochs filosofie en wijst ook op de royale liefdesuitingen in de brieven van Murdoch. Verder suggereert Schaubroeck een vruchtbare verwerking van Murdochs filosofie in hedendaagse ethische discussies. Meer daarover is te vinden in haar recente essay over Murdoch, Iris Murdoch. Een filosofie van de liefde, zoals ik heb besproken in The Iris Murdoch Review. Een niet onbelangrijk uiterlijk verschil betreft de titel. De vorige vertaling verscheen als Over God en het Goede, dus onder de titel van het tweede essay van de bundel en dit kwam de herkenbaarheid van de vertaling helaas niet ten goede. De nieuwe vertaling houdt vast aan Murdochs titel van de bundel.

De vertaling is verschenen als eerste publicatie in de reeks ‘Filosofische Bibliotheek Diotima’. Dit project is in 2021 opgestart door Uitgeverij Letterwerk, mede op initiatief van Thomas Crombez. De bedoeling is om belangrijke vreemdtalige werken van vrouwelijke denkers te vertalen en te publiceren, zodat het Nederlandstalige publiek kennis kan maken met deze onvermoede rijkdom van de filosofie. De soevereiniteit van het goede van Iris Murdoch is een schitterend begin.