De verhalen
Jorge Luis Borges
De Bezige Bij, Amsterdam, 2016
Vertaling Barber van der Pol en Mariolein Sabarte Belacortu
Door Simone Vermeeren, historica
‘De lezers zijn getuige van de voltrekking en alle voorbereidingen van een [mis]daad die ze, denk ik, weliswaar zien aankomen maar tot de laatste alinea niet doorhebben.’
– Jorge Luis Borges in het voorwoord van Fantastische verhalen
Er is iets vreemds aan de hand in Babylonië. Om de zestig nachten organiseert de geheimzinnige Maatschappij een loterij waaraan alle inwoners van het land verplicht deelnemen. Vroeger, in de tijd van zijn vader, was dat anders, meldt de alwetende ik-figuur Borges. Toen kon men vrijblijvend loten kopen en maakte men kans op een geldprijs. Later werd er een strafelement toegevoegd aan de loterij: deelnemers konden nog altijd een mooi bedrag winnen, maar ze liepen ook het risico om een boete te krijgen. De Babyloniërs houden van dat risico en vanaf het moment dat ze de Maatschappij verantwoordelijk maken voor de organisatie van de loterij beheerst die de koers van hun levens. Bij de door toeval bepaalde loterijtrekkingen komt er meer op het spel te staan dan alleen geld: gevangenschap, op- of neerwaartse sociale mobiliteit, en leven en dood. De loterij functioneert letterlijk als een levenslot.
Het lezen van de verhalen van de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges is een hele belevenis. Wie de fictieverhalen van Borges leest, zal langzaam maar zeker bepaalde overeenkomsten of verbanden herkennen. Tergend traag, en tegelijkertijd toch ook onafwendbaar, ontstaat er bij de lezer het idee dat hij doorheeft welke richting een verhaal opgaat, maar tot het allerlaatste moment is dat besef er nog niet volledig. Zo daagt het pas op de laatste pagina van het verhaal dat de geschiedenis van de loterij van Babylon niet alleen een beklemmend verhaal is, maar ook een metafoor voor de grilligheid van het leven. Als verteller is Borges heer en meester over de associaties en de gedachten van de lezer. Niet voor niets staat hij bekend om de intertekstualiteit en de diepgaande symboliek van zijn woorden, en door zuinig om te gaan met aanwijzingen stuurt hij de interpretatie en de gedachtegang van de lezer met iedere lettergreep.
Momenten van herkenning treden op tijdens het lezen van alle verhalen van Borges, en vinden plaats op verschillende niveaus. Dat gebeurt allereerst door de vaak geroemde eruditie van de auteur zelf. In zijn verhalen herkennen we de woorden van andere grote schrijvers en werken uit de wereldliteratuur: Kipling, Chesterton, de Talmoed, enzovoorts. In de bundel Fantastische verhalen wordt de lezer continu om de oren geslagen met de favorieten van Borges.
Ook de verhaallijnen leunen op herkenning. Zo keert in De dood en het kompas de ruit voortdurend terug – op de kleding van harlekijnen, als ramen en op landkaarten – en dat brengt zowel de lezer als de detective in het verhaal tot de oplossing van een moordzaak. Iedere keer dat er een ruit voorbij komt in het verhaal is er een kortstondig moment van herkenning bij de detective die broedt op het raadsel waarvoor hij staat gesteld, en weet de lezer dat er iets belangrijks staat te gebeuren.
Het belangrijkste niveau waarop de verhalen herkenning veroorzaken is dat van Borges’ metaforen. Hij zet de lezer aan tot reflectie over zijn of haar eigen werkelijkheid door de werkelijkheid op een bizarre manier te presenteren, en dit doet hij door te variëren met genres en opzetten, van detectives en westerns tot surrealistische verhalen die zich afspelen in een droom. Na een aanvankelijk logisch of spannend begin geeft hij daarna met een enkele zin of een korte aanwijzing aan hoe de werkelijkheid volgens hem moet worden geïnterpreteerd – waarmee hij aan vrijwel elk verhaal een meta-narratief geeft. In De loterij van Babylon gaat het meta-narratief over het onvermijdelijke lot, in De ronde ruïnes over onsterfelijkheid en in Het geheime wonder over het verloop van de tijd.
Er is al vaak gewezen op het feit dat Borges wordt gezien als een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw, zonder dat hij ooit een roman schreef. Dit is dan ook een gemiste kans, omdat het enige gebrek aan de verhalen is dat ze te kort zijn. Het genre van de korte verhalen leent zich er niet voor om de lezer compleet te betoveren – wat Borges graag wil – en hem mee te nemen naar een andere wereld, simpelweg omdat er niet genoeg ruimte is om een diepgaande sympathie of afkeer voor de personages te ontwikkelen. Dit maakt het werk van Borges afstandelijk. Zelf schreef Borges daarover in de inleiding van Fantastische verhalen: ‘[Het is] een moeizame, verarmende dwaasheid van dikke boeken; vijfhonderd bladzijden uitweiden over een idee dat mondeling volmaakt in een paar minuten uiteen te zetten is.’ Het ontbreken van een roman in de verder enorme nalatenschap van Borges is vanuit dat opzicht logisch; door alleen korte verhalen te schrijven was Borges in staat om te doen wat hij het liefste deed: plots bedenken.
Omdat hij als geen ander de truc van het bedenken en het schrijven van plottwists en duveltjes-uit-doosjes begreep en heeft vervolmaakt, en vanwege zijn voorliefde voor fantastische verhalen en ondoorgrondelijke mysteries, had Borges zonder twijfel een misdaadroman kunnen schrijven van het kaliber van De naam van de roos. Dat de thematiek van Borges zich daar uitstekend voor leent, is al bewezen. Umberto Eco baseerde zijn meesterwerk op Borges’ verhaal De Bibliotheek van Babylon. De bibliotheek uit de titel van dat verhaal komt namelijk terug als een van de crime scenes in het klooster waar Eco de spannendste fictieve moordzaak uit de Middeleeuwen situeert.
Weinig schrijvers zijn zich zo bewust van het eigen werk als Borges, die geregeld de kritiek krijgt dat hij te veel andere teksten bestudeert en zelf te weinig creatief is. Vanwege de thema’s in zijn werk – denk aan tijgers, ruiten, labyrinten en dromen, en de op elkaar lijkende, mannelijke hoofdpersonages – doet de bundel met verhalen aan als een consistent geheel. Hoewel Borges’ schrijfstijl wat toegankelijker wordt met de jaren, zijn er geen grote andere opmerkbare verschillen in het werk. De verhalen behouden het meta-narratief en behandelen soortgelijke thema’s. Borges werkte zo gestructureerd en zelfbewust dat hij het aspect van die constante herhalingen er waarschijnlijk expres en consequent in verwerkte. Ook de herkenningsmomenten die de lezer telkens heeft zijn dus door Borges georkestreerd.
Herkenning die voortkomt uit de herhaling is niet alleen karakteristiek voor Borges’ stijl, maar ook een belangrijk overkoepelend thema in zijn werk. Een goed voorbeeld daarvan is De Wereldschandkroniek, waarin Borges de gefictionaliseerde levensverhalen herschrijft van de beroemdste criminelen uit de wereldgeschiedenis, waaronder een verhaal over de crimineel Lazarus Morell. Over deze Morell is niks bekend, zelfs niet of hij werkelijk heeft bestaan, en hij wordt slechts één keer genoemd in een andere tekst: in Mark Twains Leven op de Mississippi. Het verhaal van Borges leunt daarom sterk op het verhaal van Twain, en neemt alle bijzonderheden uit diens verhaal over in zijn eigen hervertelling. De lezer herkent hier dus niet de gebruikelijke motieven van Borges, maar de overeenkomsten tussen de tekst van Twain en Borges.
Borges licht dit als volgt toe: ‘Deze verhalen [De Wereldschandkroniek] zijn het onverantwoorde spel van een schuchter man die de moed niet had verhalen te schrijven en zich ermee vermaakte de geschiedenissen van anderen te vervalsen en verdraaien.’ Oftewel: herhaling en herkenning zijn niet alleen een manier voor Borges om een plot uit te werken, hij gebruikt ook herhaling en verdraaiing om werken tot stand te laten komen. Natuurlijk is het verhaal over Morell geen letterlijke kopie of plagiaat, de verschillende contexten van verschillende auteurs voorkomen dat teksten ooit letterlijke kopieën zijn. Voor Borges zelf was de herhaling het motief voor zijn schrijverschap.
Daarin vertoont Borges overeenkomsten met Pierre Menard, de hoofdpersoon uit zijn verhaal Pierre Menard. Schrijver van de Quichot. Dat verhaal draait om de man die, na jaren van oefening, precies dezelfde tekst schrijft als het beroemde boek van Cervantes, die vanwege de unieke omstandigheden van Menard toch anders is. Cervantes is hier Mark Twain, en Pierre Menard is Borges. Maar dit is de laatste alinea, dus dat had u ongetwijfeld allang door, en misschien zelfs wel zien aankomen.
Lees in onze Schatkamer ook de bespreking van:
Alle gedichten – Jorge Luis Borges
De essays – Jorge Luis Borges