Deaths in Venice
Philip Kitcher
Columbia University Press, New York, 2013
Door Thomas Feijen, historicus
De dood in Venetië is misschien wel Thomas Manns bekendste werk; niet in het minst door de bewerking van de Italiaanse cineast Luchino Visconti uit 1971. Daarin ziet de toeschouwer een bleke man van middelbare leeftijd, Gustav von Aschenbach, die in de ban raakt van de tiener Tadzio en uiteindelijk aan zijn obsessie voor diens schoonheid bezwijkt. Volgens Philip Kitcher, hoogleraar filosofie aan Columbia University, is er meer aan de hand. Hij beschouwt De dood in Venetië als een roman over het leven.
Kitcher houdt een pleidooi voor literatuur als instrument van de filosofie: van een filosofisch citaat in een boek, tot een volledig fictief verhaal om een filosofische vragenknoop te ontwarren. Voor hem bestaat er geen scheiding tussen literatuur en filosofie. Hij schrijft dat als je wilt begrijpen hoe je moet leven, je je bewust moet worden van de verschillende wijzen waarop je kán leven. Kunst speelt hierin een grote rol, omdat zij door middel van de verbeelding in staat is om nieuwe perspectieven te scheppen. De belangrijkste filosofische eigenschap van kunst ligt volgens de auteur niet in het benoemen, maar in het tonen. Kitcher stelt dat De dood in Venetië een filosofische novelle is, waarin Thomas Mann de waarde van het leven peilt aan de hand van het personage Gustav von Aschenbach. Aschenbachs fascinatie voor Tadzio blijkt slechts een middel te zijn om veel grotere thema’s zoals schoonheid, zelfbeheersing en leed te belichten.
Al te vaak wordt De dood in Venetië bestempeld als het verhaal van een oude man met een obsessie voor een jongen die ‘volmaakt schoon’ is. Literatuurwetenschappers verwijzen dan veelal naar de nietzscheaanse dichotomie van Apollo en Dionysus uit Nietzsche’s Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik; Apollo staat hierin symbool voor objectiviteit en onthechting, waar Dionysus passie en vervoering belichaamt. Aschenbach valt ten prooi aan dit laatste. Ook filmregisseur Luchino Visconti en componist Benjamin Britten, die het verhaal in 1973 tot opera bewerkte, plaatsen deze interpretatie van de novelle in hun bewerkingen op de voorgrond.
Kitcher vindt dit een te eenzijdige lezing en nodigt ons uit om oog te hebben voor de andere invloeden op het verhaal, zoals ideeën van Griekse en Duitse filosofen en de visie van Mann zelf. Een belangrijke bron is bijvoorbeeld Phaedrus van Plato, een gesprek tussen Phaedrus en Socrates waarin gesteld wordt dat rechtvaardigheid en zelfbeheersing enkel zichtbaar kunnen worden gemaakt door middel van schoonheid. Kitcher beschouwt De dood in Venetië in navolging hiervan als een werk dat handelt over de spanning tussen de zelfbeheersing en de waardering van schoonheid. De uitkomst van deze denkoefening verschilt misschien niet veel van het beeld dat Nietzsche schetst, tot het moment dat Kitcher ons wijst op een tweede spanningsveld: de tegenstelling tussen kunstenaar en burger.
Een kunstenaar creëert schoonheid, een burger beleeft schoonheid. Een kunstenaar kan waarden identificeren en zichtbaar maken voor anderen. De ideale, kritische burger kan op die waarden en schoonheid reageren, kan ze met zich mee dragen en, hierdoor geïnspireerd, een beter leven leiden. Zo is een kunstenaar ook een opvoeder, een idee wat Mann ontleent aan Nietzsche’s Schopenhauer als Erzieher. Aschenbach is zo’n kunstenaar die het onzichtbare voor het publiek zichtbaar maakt. De jonge Tadzio doet Aschenbach denken aan de hoogste vorm van het schone. Maar Aschenbach onderschat de kracht van de schoonheid; zijn reactie erop is te hevig. Als schrijver heeft hij zich een jarenlange discipline aangeleerd, nee zelfs de plicht opgelegd om te schrijven. Hierdoor heeft hij een carrière opgebouwd en erkenning verkregen voor zijn kunstenaarschap. De beslissing van Aschenbach om naar Venetië af te reizen is voor Kitcher een uitzonderlijke onderbreking van die regelmaat. Aschenbach breekt met zijn rol als opvoeder en laat zijn zelfbeheersing varen, met voor hem rampzalige gevolgen.
Zelfbeheersing was ook eigen aan Thomas Mann, de schepper van Aschenbach. Hij staat bekend als een schrijver met een ijzeren regelmaat: hij werkte elke dag op gezette tijden aan zijn literaire oeuvre. Daarnaast worstelde ook Thomas Mann met zijn seksuele gevoelens; hij ervoer seksueel verlangen al op jonge leeftijd als een last. Zijn huwelijk met Katia was meer een mariage de raison dan een gepassioneerde relatie. Schoonheid in al haar facetten had eveneens een enorme invloed op zijn werk en leven. Mann had een enorme drang naar schoonheid, terwijl hij tegelijkertijd moeite had met het aanvaarden van alles wat hij mooi vond. Hij dweepte met de schrijver August von Platen, aan wie hij in 1930 een essay wijdde. August von Platens gedicht Tristan – eveneens de titel van een novelle van Mann – kan gezien worden als een inspiratiebron voor De dood in Venetië: ‘Wer die Schönheit angeschaut mit Augen, Ist dem Tode schon anheimgegeben.’ Kitcher kaart aan dat Thomas Mann de verbinding tussen zijn gedisciplineerd karakter en moeizame relatie met seksualiteit heeft willen doen samenvallen met de invloed van schoonheid op beide eigenschappen in De dood in Venetië.
Kitchers analyse maakt inzichtelijk dat de ideeën van de pessimistische filosoof Schopenhauer een onmiskenbaar effect hebben gehad op Mann en zijn werk. Schopenhauer stelt dat de mens gedreven wordt door een oncontroleerbare wil. Dit maakt het leven tot een constante lijdensweg in Schopenhauers ogen, constateert Kitcher: ‘(…) even in a sensitive and self-conscious person, the orderly channeling of the will toward stably valued objects is impossible.’ Kitcher suggereert dat het moeilijk is om een waardevol leven te leiden, namelijk een leven gewijd aan een hoger doel. Aschenbach faalt in het aan banden leggen van zijn wil – de aandrang niet gescheiden te worden van Tadzio’s aanwezigheid – en gaat hieraan vervolgens ten onder. Hij bezwijkt natuurlijk niet rechtstreeks aan Tadzio’s schoonheid, maar wel indirect; hij laat het na om Venetië tijdig te verlaten, terwijl er een cholera-epidemie woedt. Aschenbach raakt besmet met de ziekte, omdat hij de volmaakte schoonheid niet kan missen. Zijn discipline is niet groot genoeg om de verleidelijke lokroep van de schoonheid te weerstaan.
Hoewel Aschenbach een gevierd schrijver is, beslaat het verhaal slechts de laatste weken van zijn leven. Kitcher benadrukt dan ook dat de dood van Aschenbach niets zegt over wat voor een man hij was of wat hij heeft bereikt: ‘(…) we may discover that Death in Venice is a more ironic work than is usually supposed. The disciplined life, even the imperfectly disciplined life, may be worth living.’ Toch is de dood een belangrijk thema; niet alleen in De dood in Venetië, maar in het gehele oeuvre van Mann.
Gustav Mahler wordt met De dood in Venetië geassocieerd dankzij Visconti’s verfilming. Nu hebben Mahler en Aschenbach (en dus ook Mann) wel meer met elkaar gemeen. Kitcher stelt vast dat de werken van zowel Mahler als Mann, wanneer het thema van de eindigheid belicht wordt, afbreuk lijken te doen aan de waarde van wie we zijn en wat we doen: ‘Common to Aschenbach and Mahler is a strong sense of their own finitude. Both are conscious of the shadows that have fallen across their lives from the very beginning.’ Zo had Aschenbach als kind al een zwakke gezondheid en kreeg hij daardoor thuisonderwijs. Mahler bracht al vroeg de melancholie in zijn composities en schreef later Das Lied von der Erde, waarover Kitcher opmerkt: ‘Das Lied expresses (…) Mahler’s preoccupation with the shadows that fall over life’s joys.’ Kitcher wijst met name op de finale van Das Lied, in Mahler’s woorden: ‘Die liebe Erde allüberall, Blüht auf im Lenz und grünt, Aufs neu! Allüberall und ewig, Blauen licht die Fernen! Ewig… ewig…’ In deze finale wordt bevestigd dat de eindigheid van het leven geen obstakel vormt voor om de waarde van het leven te erkennen; de aarde bloeit elk jaar opnieuw, eeuwig en eeuwig.
We moeten of de futiliteit van onze daden erkennen of deze te boven stijgen, meent Kitcher tenslotte. Kunstenaars zijn scheppers bij uitstek en kunst stijgt boven het individuele uit. Maar het is niet iedereen gegeven om een Thomas Mann of een Gustav Mahler te zijn. Voel geen druk om aan dit ideaalbeeld te moeten voldoen: ‘(…) value lies in the relation itself. If what you do sets up conditions that help enable others to act in similar ways, ways of their own choosing, that suffices for the generation of value.’ Dat is wat Mann en Mahler doen en dat is wat een ieder kan doen.
Deaths in Venice is een gedurfde poging om aan te tonen hoe een genie als Thomas Mann verschillende filosofische uitdagingen in een novelle kan samenbrengen. Kitcher laat zien dat literatuur en kunst opgevat kunnen worden als kristallisaties van de beproevingen in het leven – en de grote vragen die daarbij opkomen. Elk kunstwerk is als het ware een kristal met verschillende facetten, dat telkens een andere indruk oproept; tonen is immers belangrijker dan benoemen. Deaths in Venice is een complexe ontdekkingstocht die veel van de lezer vraagt. Enige achtergrondkennis is noodzakelijk om de vaak moeilijke theorieën, die Kitcher met De dood in Venetië verbindt, te plaatsen. Kitchers analyse is grondig, zoals zijn verwijzingen naar andere werken van Mann en bijvoorbeeld de opera’s van Wagner en Britten bewijzen. De vele verwijzingen vooronderstellen eveneens een grote culturele bagage van de lezer. Kitchers Deaths in Venice wordt er daardoorniet gemakkelijker op, maar zelfs een enkel gewonnen inzicht in Manns wereld en de wonderen van kunst en cultuur maakt een mens rijker.