Der lange Schatten

Der lange Schatten der Guillotine

Lebensbilder aus dem Paris des neunzehnten Jahrhunderts
László F. Földényi
Matthes & Seitz Verlag, 2024

 

Door Golo Vanden Eynde, Nexus-redacteur

 

‘Die Guillotine war zum Altar des neuen Gottes geworden.’
László F. Földényi

 

Op 25 april 1792 wordt op de Place de Grève het eerste slachtoffer van de Franse Revolutie door de guillotine onthoofd. In de daaropvolgende maanden laten tienduizenden het leven. Voor het eerst wordt op genadeloze wijze, zonder enig onderscheid tussen rang, klasse of stand, op ideologische basis een hele groep mensen geliquideerd. De gevolgen blijven nog lang nazinderen. Een nieuw tijdperk is begonnen.

Der lange Schatten der Guillotine is een buitengewoon gedetailleerde en elegant geschreven ideeëngeschiedenis van het moderne leven in Parijs en, bij uitbreiding, in het negentiende-eeuwse Europa. Met het boek toont de Hongaarse cultuurhistoricus László Földényi de geboortepijnen van een nieuw en vooruitstrevend tijdperk dat zich wil lostrekken, vaak met geweld, van het oude. Het schrille contrast tussen ideaal en praktijk brengt hij op pijnlijk realistische wijze in beeld. Enerzijds biedt de gelijkheidsgedachte, die met de Franse Revolutie haar intrede doet, tot dan toe onvoorstelbare mogelijkheden tot emancipatie en zelfverwezenlijking. Maar de Terreur laat meteen de sinistere schaduwzijde van die gedachte zien: de omverwerping van het ancien régime moet met geweld worden afgedwongen, en ook daarbij komt de notie van ‘gelijkheid’ goed van pas. De vernietiging van het oude gaat gepaard met een maatschappelijke gelijkschakeling, een ‘Uniformierung’, die voor andersdenkenden weinig ruimte overlaat. Wie niet wil meewerken aan die verandering is verdacht, en wat verdacht is wordt zonder onderscheid vernietigd.

Met de introductie van de guillotine, die deze massale vernietiging ten uitvoer moet brengen, vangt volgens Földényi het moderne tijdperk pas echt aan. ‘Die Guillotine’, schrijft hij, ‘durch die Menschen unterschiedlichsten Ranges enthauptet wurden, war wie das Jüngste Gericht: Sie sorgte dafür, dass die Menschen nicht nur zu Lebzeiten, sondern auch im Tod gleich waren.’ De guillotine staat voor Földényi dus zowel symbool voor de mechanisering van de dood, als voor de uniformering van het leven zelf. Voor de guillotine wordt iedereen daadwerkelijk ‘gelijk’. Hoewel het oude regime na 1815 in ere wordt hersteld, zal het leven na de guillotine nooit meer helemaal hetzelfde zijn. Daarvoor is het nivellerende effect van de revolutie te breed, te diep, te sterk geweest — niet alleen op maatschappelijk, maar ook op geestelijk gebied. Zoals Földényi beschrijft:

‘Der einheitliche Gedanke bedeutet Uniformierung. Wie der Tod durch die Guillotine uniformiert wurde, so wird die Seele durch die Normierung der unterschiedlichen Bedürfnisse uniformiert. Zu diesem Zweck […] braucht die moderne Welt die Idee des Fortschritts. Indem man sich auf den Fortschritt beruft, kann man die Entartung des Lebens zu etwas Akzeptablem, ja zu einem nachahmenswerten Ideal machen. Auf König Midas zurückverweisend: Je mehr man auf den Fortschritt schwört, desto ärmer wird man in der Seele.’

De uniformering en de ontzieling die daarmee gepaard gaat, loopt als een rode draad door Földényi’s vertoog, dat hij aan de hand van verschillende kunstenaars – schrijvers, schilders, dichters – verder uitwerkt. De moderne tijd, zo stelt hij, is een ontheiligde tijd, een tijd die van zijn ziel is beroofd. Met de uitvinding van de machine wordt de mens zélf uiteindelijk een machine, een automatisch handelend wezen dat zijn vermogen tot gevoeligheid en medemenselijkheid lijkt te zijn verloren. Deze ‘nieuwe mens’, die in de moderne tijd dominant wordt, cultiveert een kille afstandelijkheid. Zijn ingestudeerde omgangsvormen geven hem iets stijfjes, iets semiautomatisch, alsof hij zijn menselijkheid is verloren. In Földényi’s levendige beschrijving van de schilderkunst van Degas, de dichtkunst van Baudelaire of de fotografie van Marville – om slechts enkele voorbeelden te noemen – keert dit moderne onbehagen voortdurend terug.

Neem, bijvoorbeeld, Degas’ ‘La Famille Bellelli’: een portret van een modern, burgerlijk gezin, waarop de vader, de moeder en hun twee kinderen zodanig streng en statig zijn afgebeeld dat ze haast vreemden voor elkaar lijken. Of neem Baudelaires wanhopige aanklacht tegen het door Haussmann gemoderniseerde Parijs, in de zogeheten Tableaux parisiens van zijn Les Fleurs du mal, waarin hij de chaotische schoonheid van het oudere, nog ongeorganiseerde Parijs bezingt. Diezelfde melancholie vinden we in de vele zwart-witfoto’s van Charles Marville, die een zeldzaam beeld geven van het snel veranderende Parijs, met zijn brede boulevards, die de laatste restanten van de stad van weleer wegvegen.

Földényi blinkt uit in zijn essayistische beschrijvingen van deze – en vele andere – momentopnames. In wat soms wel eens één lange onafgebroken gedachtestroom lijkt, begeleidt hij de lezer door het culturele leven van een snel moderniserende stad. Deze associatieve schrijfstijl vergt soms inspanning van de lezer. Sommige verbanden worden pas na verloop van tijd volledig duidelijk, en de gemiddelde lezer zal wellicht even nodig hebben om een goed overzicht te krijgen. Földényi’s levendige schrijfstijl maakt het echter tot een aangename inspanning. Hij is erin geslaagd een lange gedachtenreis te maken van het einde van het ancien régime tot het begin van het fin de siècle. En je hoeft geen geschiedkundige te zijn om de lijn die hij uitzet – met de automatisering van de mens en de uniformering van de samenleving als centrale leidmotieven – door te trekken naar de totalitaire ideologieën van de twintigste eeuw. De schaduw van de guillotine reikt ver.