Giordano-ig

Een magische vlucht

Giovanna Giordano
Vertaald door Miriam Bunnik en Mara Schepers
Wereldbibliotheek, 2023

Bestel dit boek via onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Thomas Heij

In juni 1935 staat de 23-jarige Italiaanse vliegenier Giulio Giamò op het punt een nieuw leven te starten, een leven vol betovering en onttovering. Hij heeft zijn vrouw en drie kinderen in Stromboli achtergelaten en vliegt over de Egyptische piramides naar het zuiden in zijn lichte vliegtuigje Vita Nuova, ‘nieuw leven’. Zijn uiteindelijke bestemming is Abessinië, het huidige Ethiopië, en zijn missies zijn meestal geheim.

Algauw blijkt Een magische vlucht van Giovanna Giordano, dat het verhaal van Giulio in Afrika vertelt, geen volledig realistisch verslag te zijn. Zo wordt Giulio vergezeld door de pratende papegaai Pappamondo en krijgt hij van Haile Selassie, de keizer van Abessinië, een schilfer van een meteoriet die door blauwschitterend licht de levenskracht van de bezitter onthult.

Het leest als een verhaal voor het slapengaan en dat is het misschien aanvankelijk ook daadwerkelijk geweest. Want Giordano draagt het boek op aan haar vader Nicola Giordano en schrijft in de opdacht: ‘Hij heeft me dit verhaal verteld voor hij stierf en zal het nu wellicht lezen vanuit de ruimte.’ Bovendien is het personage Giulio gebaseerd op Giordano’s grootvader. Het verhaal dat Giordano op papier heeft gezet is in elk geval fantastisch.

Op bevel van zijn goedaardige kapitein Beba Mondio vliegt Giulio tussen 1935 en 1941 kriskras door Abessinië om post te bezorgen. Soms brengt hij militaire berichten, dan weer liefdesbrieven of stukken noga. Giulio ontmoet koningen, klokkenmakers, priesters, tovenaars, vissers, legerleiders, gevangenen en een manuscriptzoeker die woont in het voormalige huis van Rimbaud. Door de betoverende nachten, de bijzondere mensen die hij leert kennen en de schitterende landschappen die hij vanuit zijn vliegtuig ziet, wordt hij verliefd op het land:

Al vliegend tekende ik een schaduw op de kobaltblauwe velden van de aarde, ik scheerde langs de kastelen in het maanlicht, tijdens de groene nachten van Gondar. […] Ik dook zelfs in donderbuien, wanneer de hemel pure energie werd; ik kon een waslucifer worden maar ik voelde dat de liefde voor de hemel me zou beschermen.

Bijna alle Italianen waren verliefd geworden in Abessinië, en wie niet verliefd was op een vrouw, was gehypnotiseerd en leefde al dromend. Niet alleen de arme piloten, maar ook de aristocraten hadden de Afrikaanse ziekte gekregen.

En halverwege het verhaal komt er echt wat op het spel te staan voor Giulio, als hij verliefd wordt op de inheemse vrouw Tigist, met wie hij een zoontje krijgt.

Giulio’s omzwervingen en ontmoetingen zijn heerlijk om al lezend mee te maken. Giordano heeft dat uitermate efficiënt voor elkaar gekregen. Giulio blijft nergens echt lang, maar door zijn dromerige beschrijvingen lijkt het alsof we uren meezweven in de lucht of jaren met hem in de stad Gondar wonen. Het is een grote verdienste van vertalers Miriam Bunnik en Mara Schepers dat Giordano’s stijl, die geïnspireerd lijkt op die van Italo Calvino, in het Nederlands heel mooi overkomt.

Zowel de sfeerschetsen als de dialogen zijn als het ware gecondenseerd. De sfeer wordt vaak getroffen door een simpele maar zinnenprikkelende opsomming:

In die groene nacht vermaalde de propeller de naar kaneel geurende lucht boven het Abessijnse land, machtig en rood als de planeet aan het begin der tijden: afgronden, ravijnen, stroomversnellingen, bergkloven, wouden, zebra’s, giraffen, leeuwen en gazellen op de vlucht. Toen, steeds dichterbij, zag ik rubberplanten, kandelaarvormige wolfsmelk, sappige agaven, de aardbeirode lichtbakens van het vliegveld en het zand, fijn als dat van de maan.

Verschillende personages spreken geregeld in aforistische wijsheden, zonder dat het irritant wordt. Het lijkt wel of de verteller zich wil houden aan het advies dat Giulio van de keizer van Abessinië krijgt:

Vliegende man, als jij gaat schrijven, denk er dan aan dat je het kort houdt. Een droge bladzijde is beter dan een vochtige. Gebruik geen glazuur en gekonfijte vruchtjes en maak de lezer niet bedroefd. Kijk niet alleen naar je navel, maar juist naar de wereld om je heen, ver weg en dichtbij.

De blik is naar buiten gericht, alles wordt simpel maar treffend geregistreerd zonder veel extra duiding of reflectie.

Een magische vlucht is evenwel geen zoetsappig sprookje of een kinderverhaal. Giulio maakt twee oorlogen mee in Abessinië: eerst de Italiaanse kolonisatie en later de kansloze strijd van de Italianen tegen de Britten. De bruutheid en oorlogsliefde van de Italiaanse legerleiders worden niet verhuld. We maken mee dat bijvoorbeeld inwoners van Addis Abeba gillend verbranden en dat zwarte deserteurs aan galgen hangen: ‘Ze spartelden als forellen, ze schopten met hun benen, hapten naar lucht, schokten nog een laatste keer en stierven vervolgens in stilte, tussen de vliegen.’

Zo schreef Giordano een verhaal dat zich ergens tussen De kleine prins en Oorlogsvlieger van Antoine de Saint-Exupéry bevindt. Door de tedere en betoverende beschrijvingen van het land en de mensen komen de gruwelijkheden extra hard binnen. Maar waar Oorlogsvlieger is verteld vanuit het perspectief van een Franse vliegenier, vanuit de ‘goede kant’ dus, is de hoofdpersoon van Een magische vlucht niet alleen een kolonisator, maar ook in dienst van het regime van Mussolini.

Giulio is – in tegenstelling tot Giordano’s grootvader – geen leider van een fascistische knokploeg in Abessinië. Maar toch heeft zijn perspectief iets ongemakkelijks. Zweemt de betovering van Afrika niet naar verheerlijking en exotisering? Depolitiseert Giordano de oorlog niet te veel in haar verhaal?

Maar Giordano geeft daar wel enige rekenschap van. Zo zegt de Abessijnse keizer vlak voordat de Italianen hem verdrijven uit zijn land tegen Giulio: ‘Kleine piloot, elk volk heeft zijn wreedheden. Denk je dat jouw Italië ze niet begaat?’ Giulio zwijgt. En als Rodolfo Graziani, Mussolini’s onderkoning voor Italiaans-Oost-Afrika, een heel dorp inclusief inwoners in brand laat steken, schreeuwt een dorpeling hem toe:

Wat zijn jullie voor mensen, dat jullie mensen van wie je de taal niet eens kent vermoorden? Wat zijn jullie voor mensen, dat jullie mensen zo zwak als hooi vermoorden? Wat zijn jullie voor mensen dat jullie vuur gebruiken om pratende mensen te roosteren alsof het lammeren zijn?

En als Tigist hem toebijt dat ze niet geïnteresseerd is in de Arabische gom die hij haar cadeau doet, komt Giulio tot dit inzicht: ‘Als rijke overwinnaar was ik, in mijn zucht naar wolken en betoveringen, de honger om me heen vergeten. Ik verslond lucht, maar de Abessijnen hadden niet eens kakkerlakken om te roosteren.’

Juist de balans tussen droom en realiteit, het magische en het morele, de betoveringen van Afrika en de gruwelen van de oorlog maken Giordano’s verhaal zo sterk. Een magische vlucht verscheen al in 1998 in het Italiaans. Nu we weer dagelijks geconfronteerd worden met oorlogsellende, is de mooie Nederlandse vertaling van deze krachtige aanklacht tegen geweld en vernietiging heel welkom.