Mathijsen Betje Wolff sit

Een vrije geest

Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff

Marita Mathijsen
Uitgeverij Balans, 2024

Bestel dit boek  bij onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Lotte Hondebrink, schrijver, filosoof en neerlandicus

Met een goede biografie kun je iemand leren kennen die er al lang niet meer is. Het leven van zo iemand speelt zich dan in woorden af alsof je als lezer naast haar staat, en slechts af en toe word je eraan herinnerd dat haar tijd niet de jouwe is; haar wereld anders dan die van ons. Dit verwezenlijkt emeritus hoogleraar Marita Mathijsen in Een vrije geest: Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff. Een illustere achttiende-eeuwse schrijfster wordt weer tot leven gewekt door haar eenentwintigste-eeuwse collega, en haar leven en werk blijken vandaag de dag nog steeds een onverminderde bron van inspiratie te zijn.

Betje Wolff werd in 1738 geboren als Elizabeth Bekker (de afkorting ‘Betje’ was voor vrienden en familie, en ze verwees ermee naar zichzelf) en was, in de woorden van Marita Mathijsen, ‘een ongewone vrouw voor de achttiende eeuw’. Al jong intellectueel begaafd begaf ze zich op het schrijverspad, en ze leidde een bewogen bestaan met vele vriendschappen, liefdes en verwikkelingen. Haar bekendste nalatenschap bestaat uit de briefromans die ze schreef met haar hartsvriendin Agatha ‘Aagje’ Deken, met wie ze door historici tot nu toe altijd in één adem werd genoemd. Mathijsen richt zich als eerste geheel op Betje en op hoe die haar leven ervaren zou kunnen hebben. Mathijsen noemt het boek een ‘emobiografie’: ‘Ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is’.

Hierdoor staat Betje Wolff voor het eerst echt in de spotlight. Het boek volgt haar levensloop van begin tot eind, met bijzondere aandacht voor liefdes en vriendschappen. Natuurlijk speelt Aagje Deken een grote rol in Een vrije geest, maar alleen omdat ze in het leven van Betje een grote rol speelde. Dominee Adriaan Wolff, met wie Betje tot zijn dood getrouwd was, achttien jaar lang, is om dezelfde reden een belangrijk personage. Omdat Betje pas na Adriaans overlijden een schrijversduo met Aagje vormde, blijft hij in eerder verschenen Wolff-Dekenbiogafieën altijd een beetje op de achtergrond. Mathijsen staat daarentegen uitgebreid stil bij de vraag hoe Betje de dominee en hun huwelijk beleefd zal hebben, en wat voor invloed Adriaan Wolff op haar heeft gehad. Extra interessant is hierbij de aandacht die Mathijsen heeft voor achttiende-eeuwse culturele normen rond liefde en huwelijk. Zo benoemt ze hoe Betje en Adriaan waarschijnlijk nooit verliefd op elkaar zijn geweest, maar toch veel van elkaar hielden: dit was toentertijd heel gewoon.

Het huwelijk bracht Betje ver weg van haar geboorteplaats Vlissingen, waar ze een paar jaar eerder in een schandaal verwikkeld was geweest. Dit schandaal betrof een vurige liefdesaffaire met vaandrig Matthijs Gargon, met wie Betje op haar zeventiende van haar ouderlijk huis was weggelopen. Zij waren wel echt verliefd volgens Mathijsen, en van plan om bij elkaar te blijven. Totdat Betjes vader roet in het eten gooide door zijn dochters toegang tot de erfenis van haar moeder te blokkeren. Noodgedwongen keerde het paar terug naar Vlissingen, waar zowel Betje als Matthijs werd bedreigd met verstoting uit de kerk (in hun kringen was dit een ramp, bovendien kwam Matthijs uit een domineesfamilie). Over Betje werd uitvoerig geroddeld, en Matthijs mocht ze niet meer zien. De jonge schrijfster spreekt van ‘een hart, gescheurd tot aan den wortel toe’.

Toch hebben we volgens Betje zelf haar gehele oeuvre te danken aan deze verloren liefde. Als ze met Matthijs had kunnen trouwen, zo schreef ze later, zou ze naar eigen zeggen ‘niets Gods ter waereld gedaan hebben dan myn lieven jongen beminnen’. Voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis had dat minder goed uitgepakt dan voor Betje en haar lief. Marita Mathijsen laat met dit citaat zien hoezeer het leven en het werk van Betje met elkaar verweven waren. Ook door Mathijsens uitvoerige besprekingen van Betjes politieke worstelingen wordt deze verwevenheid naar voren gebracht. Eén voorbeeld springt er wat dit betreft uit: Betje en Aagje waren overtuigde patriotten, en vluchtten naar Frankrijk toen de patriotten en orangisten in Nederland met elkaar in conflict kwamen. Hier kregen ze flinke financiële tegenslag te verduren: ze werden bedrogen door hun vriend Chris Nissen, aan wie ze in vertrouwen het beheer over hun kapitaal hadden overgedragen toen ze naar Frankrijk vluchtten. Bij thuiskomst, jaren later, hadden de twee schrijfsters dus vrijwel niets, en hun werk was lang niet meer zo populair als bij hun vertrek. Het zou nog een tijd duren voordat het werk van Wolff en Deken de status hervond die het verdient. Betje heeft het niet mogen meemaken: ze stierf in 1804.

Marita Mathijsen is een expert op het gebied van de achttiende eeuw, en houdt er naast een enorme vakkennis een sprankelende en empathische schrijfstijl op na. Dankzij deze zeldzame combinatie doordringt Een vrije geest de lezer ervan hoezeer de wereld veranderd is, en aan de andere kant zorgt Mathijsens levendige vertelwijze ervoor dat sommige belevenissen van Betje ook nu nog herkenbaar zijn. Met name Betjes ruzies en bondgenootschappen in de literaire wereld worden vermakelijk opgedist alsof ze gisteren plaatsvonden. Mathijsen beschrijft bijvoorbeeld hoe Betje een matige recensie ontvangt in het tijdschrift Vaderlandsche Letter-Oefeningen, om vervolgens onder een valse naam een klachtenbrief naar een ander tijdschrift te sturen. Die werd niet geplaatst. We krijgen zowel Betjes grootse schrijfcarrière als haar herkenbare menselijkheid in al hun vele facetten te zien. Hierdoor wordt de voorheen vrij abstracte figuur van de schrijfster meer dan tweehonderd jaar na haar dood weer helemaal echt.

Daarmee is een Een vrije geest een boek voor iedereen, en niet alleen verplichte kost voor historici en neerlandici. Het maakt zowel een lang vervlogen wereld als een ontroerend schrijversleven voor iedereen toegankelijk. Wie het net uit heeft weet niet alleen veel meer van Betje Wolff en haar tijd, maar raakt er ook van doordrongen dat alles in een mensenleven met elkaar samenhangt: de successen, de mislukkingen en alle toevalligheden daartussenin. ‘Ik ben groot tot in myne fouten’, schreef Betje over zichzelf. In Een vrije geest prijkt deze zin, één van Betjes mooiste citaten, op de eerste bladzijde.