Fantastische nacht en andere verhalen
Stefan Zweig
Van Oorschot, 2019
Vertaald door Ria van Hengel
Door Marleen Rensen, universitair docent Moderne Europese Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam
Ruim een decennium geleden kwam een Stefan Zweig revival op gang met een reeks films en boeken voor het grote publiek. Zo is er Wes Andersons hommage aan Zweig in The Grand Budapest Hotel; de film Vor der Morgenröte; Volker Weidermanns biografische roman Zomer van de vriendschap, over Zweig en Joseph Roth in ballingschap in Oostende; en in hetzelfde genre Les derniers jours de Stefan Zweig, waarin Laurent Seksik de laatste zes maanden van Zweigs exil-bestaan in Brazilië beschrijft. Seksik bewerkte zijn roman zelf tot een stripboek waarmee hij de schrijver wellicht bij een nog breder publiek onder de aandacht heeft gebracht. In het kielzog van de hype rondom Zweig, die een voorlopig hoogtepunt kende in 2014 – niet toevallig het jaar van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog – blijven er maar nieuwe publicaties, herdrukken en vertalingen van zijn werk verschijnen.
In januari 2020 verschenen in Frankrijk maar liefst twee nieuwe bundels met nog niet eerder gepubliceerde teksten van Zweig, vooral over Europa: L’esprit européen en exil en Pas de défaite pour l’esprit libre. Dat de Europese Unie tegenwoordig desintegreert en het nationalisme weer hoogtij viert, kan zeker iets verklaren van de hernieuwde belangstelling voor de Joods-Oostenrijkse auteur, die geloofde in een verenigd en verdraagzaam Europa, maar zijn ‘geestelijke vaderland’ vaarwel moest zeggen toen de nazi’s aan de macht kwamen. De hedendaagse interesse voor Zweig is dan ook in sterke mate gericht op zijn Europa-ideaal en het tragische failliet daarvan dat hij optekende in De wereld van gisteren. Tegelijkertijd is er ook veel aandacht voor Zweigs literaire werk, waarvan aldoor nieuwe vertalingen en theaterbewerkingen verschijnen. Momenteel wordt de klassieke Schaaknovelle op de Duitse bühne gebracht en in Frankrijk, waar Zweig zoveel aanzien heeft dat zijn romans, novellen en korte verhalen in de prestigieuze Pléiade-reeks zijn opgenomen, zijn de afgelopen jaren diverse novellen omgewerkt tot theaterstukken.
In Nederland is Zweig minder courant dan in Frankrijk, maar de belangstelling voor zijn leven en werk is er altijd geweest en groeit al jaren gestaag door. Na een herdruk van De wereld van gisteren, nieuwe vertalingen van de roman Ongeduld, de novelle Reis naar het verleden, de Schaaknovelle, de verhalen Boekenmendel en De onzichtbare verzameling, en vorig jaar nog, een uitgave van zijn briefwisseling met Joseph Roth, is er nu ook een nieuwe bundel met achttien korte verhalen van Zweig, getiteld Fantastische Nacht.
Voor deze nieuwe bundel zijn de meeste verhalen uit Schaaknovelle en andere verhalen (1992) opnieuw vertaald en er is een aantal voor het eerst vertaalde verhalen aan toegevoegd, zoals ‘De gelijk-ongelijke zusters’, ‘De Mondscheingasse’ en ‘Onverwachte kennismaking met een ambacht’. Hoewel ‘Schaaknovelle’ Zweigs bekendste verhaal is, is Fantastische Nacht een pakkender en intrigerender titel. Bovendien is ‘Fantastische Nacht’ een echt Zweig-verhaal, een sleuteltekst die niet alleen zijn interesse in de menselijke psyche typeert, maar ook kenmerkend is voor de wijze waarop hij je in de huid van zijn personages laat kruipen en je meesleept in hun avonturen.
Het titelverhaal is het persoonlijke verslag van een rijke, verveelde Weense baron die naar de paardenrennen in het Prater gaat en terecht komt in het gewoel van de zondagse massa, die drinkt en gokt, schreeuwt en sjanst. Aanvankelijk bekijkt hij de meute op afstand met een mengeling van minachting en lichte afgunst, maar het tumult maakt instincten in hem los die hij in zijn geregelde leven altijd gemeden had. Sinds lange tijd, of misschien wel voor het eerst, voelt hij echt dat hij leeft. Opwinding en fanatisme, begeerte en angst, hartstocht en haat, ‘alles […] wat er in mensen zit aan passie in goed en kwaad’, hij ervaart het allemaal in dat korte, nachtelijke avontuur dat zijn visie op de mens en het leven voorgoed verandert. De slotzin vat zijn inzicht samen: ‘Wie eens zichzelf heeft gevonden, kan niets op deze wereld meer verliezen. En wie eens de mens in zichzelf heeft begrepen, die begrijpt alle mensen’.
Zoals vertaalster Ria van Hengel in haar nawoord schrijft, toont Zweig in zijn verhalen wat er aan verborgen gevoelens broeit onder de oppervlakte van het burgerlijke bestaan in Wenen rond 1900, dat door morele voorschriften, fatsoensnormen en schaamte beheerst werd. Geïnspireerd door Freud beschrijft Zweig graag hoe dat dierlijke, driftmatige in mensen ineens tot uitbarsting kan komen, zoals in ‘Fantastische Nacht’. Vaak voert hij vrouwen ten tonele, die een affaire hebben of zich één nacht te buiten gaan, zoals in ‘Angst’ en ‘Vierentwintig uur uit het leven van een vrouw’.
Het werk van Zweig was buitengewoon populair, hij staat bekend als de meest vertaalde auteur van zijn tijd, maar hij vond minder waardering bij het literaire establishment dat zijn plots voorspelbaar vond en zijn vertelstijl te verheven, te sentimenteel, te melodramatisch. Zeker als je een aantal verhalen achter elkaar leest, valt op dat er wel heel veel hartstochten branden en opvlammen, wat vaak gepaard gaat met clichématige verwijzingen naar een storm, onweer of regenbui. Bovendien schikken de vrouwelijke personages zich vaak op dezelfde karikaturale wijze in hun ongelukkige lot; ze worden afgewezen en vertrekken, keren terug naar hun huwelijk, of plegen zelfmoord, zoals in het wel heel smartelijke ‘Brief van een onbekende’.
Hoewel er dus wel wat valt aan te merken op de verhalen van Zweig, zijn deze nog altijd de moeite waard. Het soepele, eigentijdse Nederlands van Van Hengel is van onmisbare waarde om goed uit de verf te doen komen dat het vertelplezier van de pagina’s spat. Zweig weet personages en situaties treffend neer te zetten, ook in de verhalen met politieke of maatschappelijke thema’s waarin hij de grote geschiedenis aan de kleine geschiedenis van individuen verbindt. Zo maakt Zweig in ‘De onzichtbare verzameling’ de hyperinflatie in de jaren dertig aanschouwelijk met een schets van een oude, gepassioneerde prentenverzamelaar die blind geworden is en zijn kostbare stukken met liefde door zijn handen laat gaan, niet wetende dat zijn vrouw en dochter die uit geldnood verkocht hebben en vervangen hebben door lege vellen papier.
Een ander voorbeeld is ‘Boekenmendel’, over Jakob Mendel, een Joodse boekenventer in Wenen die alles weet van boeken, maar niks van de wereld. In 1914 komt hem dat duur te staan wanneer hij door de Oostenrijkse politie wordt opgepakt vanwege zijn contacten met het vijandelijke Frankrijk en Rusland. Typerend voor Zweigs beeldende vertelstijl is de manier waarop de verteller beschrijft hoe Mendel altijd in opperste concentratie zat te lezen in het Weense café Gluck: ‘Hier aan deze tafel en alleen hier las hij zijn catalogi en zijn boeken, zoals hem het lezen in de talmoedschool was geleerd, zachtjes zingend en heen en weer bewegend, als een zwarte, schommelende wieg. […] Naast hem schreeuwden en ruzieden de biljartspelers, vlogen de kelners heen en weer, rinkelde de telefoon, de vloer werd geschrobd, de kachel werd aangestoken, hij merkte er niets van.’
Zweig maakt dikwijls gebruik van een raamvertelling: een verhaal binnen een verhaal, dat wordt verteld door een personage of gepresenteerd wordt in de vorm van een brief of manuscript. Soms voegt dat een interessante dimensie aan het verhaal toe, zoals in ‘Fantastische Nacht’, dat begint met de mededeling dat het navolgende verhaal werd gevonden in een bureaula van baron Friedrich Michael van R., nadat hij in 1914 in de loopgraven was gesneuveld. Deze verwijzing naar de Eerste Wereldoorlog roept, hoe kort ook, vragen op: moeten we deze opening zien als een tragisch commentaar op het verhaal van de baron, waarmee Zweig vooral de destructieve krachten van de zinnelijke massa wil laten zien? Hoe zou de baron het oorlogsfront ervaren hebben; zou het zijn idee over mensen veranderd hebben, of juist niet?
Het is bekend dat Zweig tijdens de Eerste Wereldoorlog pacifist werd. Minder bekend is dat hij in de eerste oorlogsfase zelf ook verleid werd door het vuur van de nationalistische massa. Zweig mag dan een idealist zijn, zijn fictie laat wel zien dat hij er geen naïef, of al te positief mensbeeld op nahoudt; hij kent de duistere, complexe kant van de mens die bestierd wordt door angsten, verlangens en venijn. Zijn korte verhalen zijn ook vanuit dat oogpunt van blijvende waarde.
Zweig verbluft vaak met zijn mensenkennis in rake schetsen van de complexe samenhang tussen gedachte, gevoel en gedrag van personages. Soms resulteert dat in een tragische geschiedenis, maar het levert ook vermakelijke verhalen op. ‘Brandend geheim’ beschrijft bijvoorbeeld met onverhulde ironie hoe een jongeman, een echte rokkenjager, op slinkse wijze aanpapt met het zoontje van de dame waar hij zijn oog op heeft laten vallen. Steeds als hij zich met de vrouw afzondert, die wel en niet wil, duikt de jongen op, die niet begrijpt waar de twee op uit zijn. Hij is eerst vooral boos dat zijn moeder en ‘vriend’ hem steeds met een leugentje afwimpelen er dan samen vandoor gaan, maar langzaamaan krijgt hij het bange vermoeden dat de man haar iets aan wil doen. Wanneer het kind zijn vader alles wil vertellen en zijn moeder hem met gebaren smeekt dit hun geheim te laten blijven, is hij verward en boos, maar tegelijk ook trots dat hij in het complot betrokken wordt. Ook hij heeft iets van de mens begrepen.
Lees verder:
- ‘De Europese gedachte’ – Stefan Zweig in Nexus 70, ‘De terugkeer van Europa’.
- Bespreking van Elke vriendschap met mij is verderfelijk, brieven van Stefan Zweig en Joseph Roth.