
Geschiedenis van de seksualiteit
Michel Foucault
Boom Filosofie, 2018
Door Derek van Zoonen, promovendus aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Rijksuniversiteit Groningen
Een van Nietzsches vele explosieve opvattingen is de suggestie dat alle filosofie eigenlijk verkapte autobiografie is. ‘Langzamerhand is mij gebleken wat alle grote filosofieën tot nu toe zijn geweest,’ zo schrijft hij in Voorbij goed en kwaad, ‘namelijk een zelfbekentenis van hun schepper, een soort ongewilde, onbewuste mémoires.’ Foucaults Geschiedenis van de seksualiteit – onlangs opnieuw in het Nederlands verschenen in de fijn leesbare vertaling van Jeanne Holierhoek – kan in zekere zin begrepen worden als zo’n uitdrukking van het innerlijke leven van de auteur. Het boek dat, kortgezegd, een filosofische verkenning is van de relatie tussen seksualiteit, seks, macht, en subjectiviteit sluit namelijk naadloos aan – al te naadloos, zou Nietzsche zeggen – op het leven van de Franse denker, die ook in de privésfeer de relatie verkende tussen seks, macht, en de manier waarop wij seks gebruiken om vorm te geven aan onszelf en ons bestaan. In een weinig verhullend interview met Jean le Bitoux beschrijft Foucault bijvoorbeeld uitvoerig en op basis van persoonlijke ervaring hoe bepaalde praktijken in de sadomasochistische gay scene filosofisch in elkaar steken. ‘Les pratiques physiques de type fist-fucking’ – die plaatsvinden onder het genot van poppers en MDMA en met behulp van tepelklemmen en andere instrumenten – moeten eigenlijk begrepen worden, zo legt Foucault uit, als activiteiten die de mannen in kwestie in staat stellen zichzelf ‘opnieuw uit te vinden’ ofwel een ‘nieuw zelf’ te creëren. Geen wonder dus dat Foucaults Geschiedenis ook een boek is dat door velen met rode oortjes gelezen zal worden. Seks en seksualiteit zijn inderdaad ‘zwaarbeladen en “hete” begrippen’, zoals Foucault zelf terecht opmerkt, en de hete thema’s en voorbeelden vliegen je om de oren in het boek.
Geschiedenis van de seksualiteit bestaat uit drie delen, waarvan deel 1 (De wil tot weten) in 1976 verscheen. Deel 2 (Het gebruik van de lusten) en deel 3 (De zorg voor zichzelf) verschenen veel later dan gepland pas in 1984, niet toevallig ook het jaar van Foucaults dood. Het boek is op vele manieren een opmerkelijk werk. Wie verwacht wat de titel lijkt te suggereren, komt bedrogen uit. Het is nadrukkelijk niet Foucaults bedoeling een geschiedenis te schrijven van hoe de mens door de eeuwen heen lief heeft gehad en seksueel actief is geweest of hoe ons dat verboden werd. Zijn doel is abstracter en niet zozeer historisch als wel filosofisch van aard. Hij is, zoals hij het zelf zegt in het voorwoord bij de Duitse uitgave van het eerste deel, op zoek naar een antwoord op de vraag die hem al jaren bezighoudt: ‘Hoe is in de westerse samenlevingen de productie van discoursen die iets van waarheidswaarde hebben verbonden met de verschillende mechanismen en instituties van de macht?’ Om op die vraag een antwoord te vinden is hij van plan een aantal ‘proefboringen’ te verrichten ‘in een bodem die uit vele lagen bestaat.’
Het blijkt al snel dat die bodem uit veel diepere en totaal andere lagen bestaat dan Foucault oorspronkelijk kon bevroeden. Dat maakt Geschiedenis deels ook zo’n spannend werk: het boek is naast een geschiedenis van het concept seksualiteit impliciet ook een interessante weergave van een denkproces dat kronkelt en zich met horten en stoten voortbeweegt om af en toe radicaal nieuwe zijwegen in te slaan. Je ziet een filosoof aan het werk die zijn systeem gaandeweg aan het creëren en aan het bij- en afstellen is, als een zeiler die op open zee z’n schip probeert te repareren. De meest onverwachte wending vindt plaats tussen deel 1 en deel 2 en 3. Waar deel 1 nog vooral gaat over de dynamiek tussen macht, weten, en seks in de achttiende en negentiende eeuw – met speciale aandacht voor de zogeheten onderdrukkingshypothese in het Victoriaanse tijdperk – raakt dit denken over macht nu op de achtergrond. In 1982 – tussen het verschijnen van deel 1 en deel 2 en 3 in – corrigeert Foucault inderdaad zijn eerdere uitspraken dat al zijn werk uiteindelijk over macht gaat: ‘It is not power, but the subject, which is the general theme of my work’, zegt hij in het nawoord bij een boek van Dreyfus en Rabinow over zijn filosofie.
Om bij deze nieuwe laag van het subject te komen, ontdekt Foucault dat het eveneens nodig is een diepere laag aan te boren: in deel 2 springen we plotseling naar de omgang met seks en seksueel genot bij de klassieke Grieken – vooral Plato en Xenophon worden uitvoerig besproken – terwijl deel 3 zich richt op latere antieke, veelal Romeinse denkers. Het project gaat niet langer over de totstandkoming van menselijke kennis over de seksualiteit of de machtssystemen die er de praktijk van regelen; in plaats daarvan ligt de nadruk in het tweede en derde deel op ‘de vormen waarin de individuen zichzelf kunnen en moeten erkennen als subject van die seksualiteit’ en daarmee wordt het centrale thema de zogenoemde ‘hermeneutiek van het zelf’ of de ‘hermeneutiek van het verlangende subject’.
Wat we bij de Grieken en Romeinen aantreffen is een manier van denken over ethiek en over verlangen – vooral in zijn seksuele manifestaties – die radicaal anders is dan wij gewend zijn. Hier zien we Foucault wat mij betreft op z’n best. Voor wie gewend is aan hedendaagse technische meta-ethiek of vergezochte trolley dilemma’s is het verfrissend om te zien hoe Foucault het antieke denken over seks gebruikt om een andere, bijna vergeten vorm van ethisch denken naar de oppervlakte te halen. In die manier van ethisch denken gaat het niet om morele codificaties van geboden en verboden of om het onderscheiden van wat normaal is en wat pervers, maar om de manier waarop het subject zichzelf vormgeeft of cultiveert (le souci de soi) en zijn of haar verlangen kneedt en vormgeeft aan de hand van bepaalde praktijken of technieken (techniques de soi). Deze Griekse conceptie van ethiek, zo laat Foucault zien, heeft interessante gevolgen voor de omgang met seks en seksualiteit: in plaats van seks en seksualiteit weg te drukken of met opgeheven vinger te moraliseren zagen de Grieken seksualiteit en seks – ook wel bekend als ‘de daden en handelingen van Aphrodite (ta aphrodisia)’ – als iets wat onderwerp zou moeten zijn van de ‘stilering van seksueel gedrag’.
Deze stilering van de aphrodisia deelt Foucault in vier hoofdtypen op: de diëtetiek betreft de relatie met en zorg voor het lichaam en de lichamelijke gezondheid, de economie draait om het instituut van het huwelijk tussen man en vrouw en de seksuele interacties die binnen dat huwelijk plaatsvinden, de erotiek betreft de betrekking tussen mannen en jongens, en ten slotte is er het filosofische domein van de ware liefde waarin het vraagstuk van de relatie tussen het gebruik van de lusten en de toegang tot de waarheid centraal staat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Plato’s opvatting – althans zoals we die in de Phaedo uitgewerkt vinden – dat we via de ascese en het overstijgen van ons lichaam en het lichamelijke en seksuele genot een hogere bewustzijnstoestand kunnen bereiken waarin we de werkelijke werkelijkheid van de Vormen kunnen bereiken.
Kern van de Griekse omgang met seks is dus niet het gebieden en verbieden van allerlei seksuele activiteiten, maar de verstandige, misschien zelfs esthetische omgang met onze lusten waarbij de vrijheid die gepaard gaat met een verstandige omgang met genot en seks het hoogste doel is. Hoewel de aphrodisia in het Hellenistische en Romeinse denken sterker worden geproblematiseerd, blijven het subject en diens omgang met zichzelf in het centrum van het denken over seksualiteit staan – al gebeurt dat op een strengere, soberdere, en striktere manier waarin het subject meer en meer individualiseert, in zichzelf keert, en aan zichzelf sleutelt. In deel 3 beschrijft Foucault een fascinerend scala aan zulke ‘zelftechnieken’ of ‘bestaanstechnieken’, variërende van het schrijven van uitgebreide dagboeken waarin je je fouten maar ook je vorderingen documenteert tot het jezelf onthouden van warme kleding wanneer het buiten ijskoud is of het opbiechten van je zonden aan vertrouwelingen of vrienden.
Er valt van alles aan te merken op Foucaults historische methode – vooral Martha Nussbaum schreef een bijzonder venijnige recensie van het tweede deel in de New York Times en klaagde over Foucaults schamele historisch besef en zijn gebrek aan kennis van het Grieks – maar wie enigszins welwillend is, moet het met Foucault eens zijn dat de Grieken en Romeinen ons een totaal andere manier van nadenken over seks, seksueel genot, en vooral ethiek aanreiken. Daarmee lijkt Foucaults doel geslaagd: Geschiedenis laat inderdaad zien dat ‘het denken van je eigen geschiedenis ertoe kan leiden het denken te bevrijden van wat het in stilte denkt en er de mogelijkheid voor te scheppen om anders te denken.’