
Gliff
Ali Smith
vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer
Prometheus, 2024
Bestel dit boek bij onze partner Athenaeum Boekhandel
Door Imre Bertelsen
‘We can’t solve it. But we can still salve it.’
Dat het onzekere tijden zijn, hoef je Ali Smith niet te vertellen. De Britse schrijfster maakte eerder al furore met haar seizoenskwartet: een reeks boeken waarin ze het Groot-Brittannië van de jaren tien analyseert en fileert, maar waarin ze ook personages aandraagt die die wereld vol optimisme betreden en tegen de klippen op naar oplossingen zoeken. Smith geeft in de reeks zelden haar mening, en heeft het talent om de lezer de mankementen van de moderne wereld te laten zien zonder prekerig te worden. In haar nieuwste roman, Gliff, draagt de auteur minder oplossingen aan, maar wordt er nog altijd gezocht naar het goede, naar het licht in het donker.
Aan het begin van de roman wordt rond het huis van Bri en Rose, twee kinderen die centraal staan in het boek, een dikke rode verflijn geschilderd. Als lezer ben je zoekende. Is dit symboliek of heeft het echt wat te betekenen in de nieuwe wereld die Smith geschapen heeft? Al snel kom je erachter dat het het tweede is. Je wordt vervolgens meegenomen naar een dystopisch Groot-Brittannië. Smith kent haar klassiekers en verwijst met regelmaat naar het canonieke Brave New World van Aldous Huxley, een boek waarin sociale hiërarchie een belangrijk thema is. Gliff speelt zich af in een wereld waarin mensen in twee categorieën op te delen zijn: of je bent ‘geverifieerd’, of je bent dat niet. Wat dat precies inhoudt wordt in het midden gelaten, maar het komt erop neer dat de eerste groep mensen volledig onder staatscontrole leeft, terwijl de andere daar niet aan mee wenst te doen.
Bri en Rose zijn niet ‘geverifieerd’ en daarmee illegaal. Hun huis wordt ontdekt door de staat en vervolgens gesloopt. De moeder van de twee is dan al noodgedwongen vertrokken om ergens anders geld te verdienen; haar vriend Leif brengt de kinderen naar een huis dat niet onder continue surveillance staat en waar ze tijdelijk kunnen schuilen. Hij laat ze achter met blikken rijstpudding en gehaktballen in tomatensaus en belooft de kinderen snel terug te komen. Bri en Rose rest vervolgens niets anders dan wachten totdat Leif weer terugkomt. Door de blik van kinderen te gebruiken kan de auteur op een verwonderde manier kijken naar de wereld die ze zelf gecreëerd heeft. Want kinderen vragen zich dingen af en accepteren de wereld niet altijd zo gemakkelijk als volwassenen dat doen.
Het boek van Smith kruipt onder je huid, omdat de wereld in Gliff niet zo erg ver van de onze ligt. De surveillancestaat die in het boek wordt beschreven doet denken aan praktijken die in verschillende landen al op grote schaal worden gebezigd. Het magazijn waarin Bri, in een later stadium van het boek, als volwassene komt te werken, is een bedrijf van Amazon-achtige proporties, maar dan georganiseerd op staatsniveau. En in Gliff laten mensen zich liever hun hartslag, eetpatroon en humeur vertellen door hun educator – een apparaat waarmee je ook kunt zien of een ander wel of niet ‘geverifieerd’ is – dan dat ze eens om zich heen kijken. Zo worden er gedurende de roman herkenbare beelden geschetst die sterk doen denken aan onze huidige datagedreven maatschappij.
Bri en Rose komen er al vroeg in het boek alleen voor te staan, maar daarmee komt ook hun vrijheid. Ze hebben de vrijheid om over technologie te dromen ‘die iedereen van zijn data verlost, zodat ze weer zijn wie ze zelf zijn, niet wie de data zegt dat ze zijn’. Ze sluiten zich aan bij een groepje ongeverifieerden die tegen beter weten in uit het zicht proberen te blijven van zogeheten supera bounders, staatsmachines die met het trekken van rode lijnen aangeven waar de laatste ongeverifieerden zich schuilhouden. Het plot neemt een hoopvolle wending wanneer de kinderen vlakbij hun schuilplek een paard tegenkomen en dat redden van de slacht. Ze noemen het Gliff. Een dier redden van de slacht lijkt de ultieme daad van hoop, maar is dit niet uitgestelde teleurstelling? De auteur zelf benoemt terloops dat het paard niet voor altijd in het rijtjeshuis kan blijven staan, en lijkt daarmee duidelijk te maken dat dit geen eenduidig heldenverhaal vol optimisme is.
Waar de boeken in het seizoenskwartet ondanks de politieke sores die beschreven werden allemaal doordrenkt waren met hoop, blijft Gliff zo ambigu. Halverwege het boek wordt een verhaal verteld over een Romeins standbeeld van een paard dat aangevallen wordt door een leeuw. Het wordt beschreven als zowel een allegorie voor het gracieus accepteren van je eigen ondergang als voor het toegeven aan het Rijk. Het is geen toeval dat juist dit standbeeld wordt aangehaald. Een standbeeld waarin een paard, zo bejubeld door de kinderen als baken van onschuld en van hoop, kansloos is als het gegrepen wordt door een roofdier.
Uiteindelijk werkt deze roman als rorschachtest voor hoe hoopvol jij als lezer zelf bent over onze toekomst. Daden van verzet worden in het boek afgewisseld met repressie door de overheid. Kinderarbeid in een staatsfabriek wordt opgevolgd door een prachtig en hoopvol sprookje over een dictator die nooit rust zal vinden omdat hij zijn vijand nooit echt verslagen heeft. Nergens in het boek kom je het lot te weten van het baken van onschuld dat opgevoerd wordt, het paard Gliff. Je mag dus nog dromen van een goede afloop voor Gliff, lijkt Smith te zeggen.
De vraag die beklijft is of je je daarbij moet schamen voor je eigen naïviteit. Een wereld waarin de individualiteit op sterven na dood is, waarin het kritisch denken je tot voortvluchtige maakt en fantasie al helemaal uit den boze is, hoeveel is die nog waard? Ali Smith stelt met Gliff alle moeilijke vragen die een boek hoort te stellen over de wereld van vandaag en morgen.