Grenzen aan de vooruitgang
Henk Smeijsters
ISVW Uitgevers, 2021
Door Quintus Masius
Waar Prometheus het vuur stal van de goden, liet Orpheus de wereld tot zich komen. Met deze tegenstelling opent Henk Smeijsters’ laatste essay Grenzen aan de vooruitgang: op weg naar een behoedzame levensstijl. Hoewel Prometheus’ vuur vooruitgang bracht, kwam dit met een prijs die volgens Smeijsters te hoog is. Hij pleit voor een Orphische levenshouding waarin de wereld tot de mens terugkeert. Een sleutel ligt hier in het cultiveren van een behoedzame levensstijl, via vooral culturele ontwikkeling, en verzet tegen ons laatkapitalistische systeem.
Smeijsters was vooral bekend binnen de Vaktherapie, maar laat zich de laatste jaren gelden als cultuurfilosoof. In zijn vorige boek, Doorlopen en stilstaan: zoeken naar het goede leven, beargumenteerde Smeijsters dat een goed leven bestaat uit een balans tussen actie (doorlopen) en contemplatie (stilstaan). Om dit te bereiken zou verstandigheid een centrale deugd moeten zijn die voornamelijk gecultiveerd kan worden door bildung en geestelijke zelfontwikkeling. ‘Bildung’ werd hier gedefinieerd als een humanistische vormingspolitiek ter cultivering van morele- en culturele kwaliteiten, met ‘geestelijke zelfontwikkeling’ als de innerlijke individuele drang om deze kwaliteiten te ontwikkelen. Zo’n drang tot cultiveren behoort, volgens Smeijsters, tot de essentie van de mens. Maar ons laatkapitalistische systeem vervreemdt ons van dit ‘kernzelf’.
Naast een verdere uitwerking van het bovengenoemde beargumenteert Smeijsters in Grenzen aan de vooruitgang dat zijn filosofie ook helpt bij klimaat- en ongelijkheidsproblemen. Dit komt doordat bildung en geestelijke zelfontwikkeling een minder belastende levensstijl bieden. Daarbij levert ze een vruchtbare grond voor verandering. Daarom kan dit boek het beste gelezen worden als een addendum op Doorlopen en stilstaan.
Smeijsters gaat in zijn betoog uit van een aantal stellingen. Er is een kernzelf waarvan men vervreemd kan raken. Fundamentele veranderingen zijn noodzakelijk bij klimaat- en ongelijkheidsproblemen. En bildung en geestelijke zelfontwikkeling kunnen ons hierbij het beste kunnen helpen. Hoewel alle stellingen controversieel zijn, ligt het zwaartepunt van het essay vooral bij de laatste twee.
Smeijsters’ visie ligt op ramkoers met het ‘neomodernisme’, een stroming die stelt dat oplossingen liggen in het huidige systeem en dat enkel het kapitalisme technologische vernieuwingen, populatieafname of veranderende voedingspatronen kan aansturen. Smeijsters beschuldigt de neomodernisten van een gebrek aan verbeelding en gruwt van hun bagatellisering van milieu- en ongelijkheidsproblematiek. Ten slotte hekelt hij de neomodernistische bejubeling van directe behoeftebevrediging, consumentisme, meritocratie en natuuruitbuiting.
Smeijsters kritiek is begrijpelijk en overtuigend. Hij ontmantelt drogredenen en ontwikkelt overtuigende argumenten voor een revolutionaire aanpak. Lichtpuntjes ziet Smeijsters bij filosofen als Bruno Latour en jonge klimaatactivisten. Verfrissend in de discussie is dat Smeijsters namen en rugnummers noemt. De discussie is hierdoor concreet en goed te volgen.
Anders dan het neomodernisme ervaart Smeijsters een gebrek aan verbeelding, solidariteit en respect voor de natuur als problematisch. Dit gebrek hoopt hij te ondervangen door in te zetten op bildung en geestelijke ontwikkeling. Maar dit is niet genoeg.
Hoewel bildung en geestelijke zelfontwikkeling bijdragen aan een contemplatievermogen, erkent ook Smeijsters dat ze geen garantie bieden voor morele uitkomsten. Hannah Arendt verwonderde zich, bijvoorbeeld, al over gebildete kampbewakers en George Steiner stelde dat de tuin van Goethe grenst aan Buchenwald. Het is daarom interessant te kijken hoe Smeijsters deze donkere consequenties tackelt.
Smeijsters doet hiertoe een poging door het begrip ‘Nieuwe Romantiek’ te introduceren. Dit begrip behelst een ideologie waarin Verlichtingsidealen herijkt worden met een ‘fascinatie en eerbied voor de aarde’. Daarbij lijkt hij sympathie te hebben voor een herverdeling van inkomsten. Jammer is dat het essay hier verder niet zoveel aandacht aan besteedt en met denkers als Adorno en Foucault in het achterhoofd is zo’n voorstel niet geheel zonder controverse.
Naast het bovenstaande stelt Smeijsters dat bildung en geestelijke zelfontwikkeling goed is voor het milieu en sociale gelijkheid. Allereerst wordt door bildung en geestelijke zelfontwikkeling interesses aangewakkerd die een minder grote klimaatimpact hebben en ten tweede worden er deugden als empathie, solidariteit en verstandigheid ontwikkeld. Maar er is geen noodzakelijke relatie tussen beide. Hoewel er voorbeelden ter ondersteuning van zo’n stelling gevonden kunnen worden (het lezen van Kierkegaard kost minder geld en CO2 dan een skivakantie) bestaan er ook tegenvoorbeelden (een bezoek aan de Bayreuther Festspiele is belastender en duurder dan een Donald Duck-omnibus). Ook twijfelt niemand dat Herman Gorter en Ezra Pound gebildete personen waren, maar de eerste ontwikkelde een empathie met ‘de verworpenen der aarde’ terwijl Pound genocide verdedigde.
Smeijsters kan hoogstens stellen dat bildung en geestelijke zelfontwikkeling over het algemeen minder impact heeft, maar dat vraagt om meer bewijs. Ook is de vraag of cultuur in enge zin de beste aanjager voor deugdenontwikkeling is. Het zou kunnen dat vrijwilligerswerk bij Vluchtelingenwerk of het opruimen van zwerfafval zorgt voor een grotere groei van empathie, solidariteit of bewustwording dan een focus op culturele ontwikkeling.
Grenzen aan de vooruitgang is een prikkelend boek. De scherpe kritiek op het neomodernisme en het onbevangen enthousiasme voor bildung en geestelijke zelfontwikkeling maken veel discussie los. En daar ligt ook de grootste kracht van het essay. Smeijsters daagt uit, noemt namen en zet zijn argumenten lekker vet aan. Daardoor wordt de lezer betrokken bij de tekst. Zijn heldere schrijfstijl en aantrekkelijke voorbeelden zorgen ervoor dat het essay voor iedereen toegankelijk is, zonder dat het daarbij aan kwaliteit inboet.