Het idee van rechtvaardigheid
Amartya Sen
Lemniscaat, Rotterdam, 2013
Door Martijn Jeroen van der Linden, econoom
Lees meer over Amartya Sen bij het Nexus Instituut
Het idee van rechtvaardigheid (oorspronkelijk uitgegeven als The Idea of Justice, 2009) van de Indiase econoom en filosoof Amartya Sen is een meesterwerk en een aanrader. Een meesterwerk, omdat Sen John Rawls’ boek Een theorie van rechtvaardigheid (1971) zowel eert als bekritiseert. Een aanrader, omdat het een krachtig voorstel is ons denken over rechtvaardigheid aan te scherpen en economie en sociale wetenschappen radicaal anders in te vullen.
De belangrijkste kritiek van Sen op Rawls’ klassieker is dat sociaal-economische ongelijkheden niet gemeten moeten worden aan de hand van hulpbronnen (zoals inkomen, vermogen en gelijke kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt), maar aan de hand van de zogenaamde capabilities van mensen. Die capabilities definieert Sen als de reële mogelijkheden die we hebben om na weloverwogen reflectie te doen wat we willen doen en te zijn wie we willen zijn. Mensen moeten in staat gesteld worden gelijke kansen te benutten. Sen schrijft: ‘In de capabiliteitsverhouding ligt de nadruk op mensenlevens en niet alleen op de middelen die mensen hebben in de vorm van bezit of het genot van gebruiksgoederen’ (p. 273). We dienen onze aandacht dus te verleggen van de middelen van bestaan naar de feitelijke kansen die we hebben. Een totaal andere benadering van economie en sociale wetenschappen is hiervoor nodig.
Interessant is dat Sen ons wijst op twee verschillende stromingen binnen het denken over rechtvaardigheid die zijn ontstaan tijdens de Verlichting. Een van de beide stromingen concentreerde zich op het identificeren van volmaakt rechtvaardige sociale regelingen en stelde dat het karakteriseren van ‘rechtvaardige instituties’ de voornaamste taak van een theorie van rechtvaardigheid is. Hobbes, Locke, Rousseau, Kant en later Rawls werkten in deze traditie. Deze benadering wordt door Sen ‘transcendentaal institutionalisme’ genoemd en heeft volgens hem twee uitgesproken kenmerken. Ten eerste vestigt zij de aandacht niet zozeer op relatieve vergelijkingen van (on-)rechtvaardigheid, maar vooral op wat zij als volmaakte rechtvaardigheid ziet. Ten tweede concentreert zij zich op de vraag hoe het de instituties in orde krijgt en is zij niet direct gefocust op de feitelijke samenlevingen die uiteindelijk zouden ontstaan.
Een tweede groep Verlichtingsdenkers koos voor comparatieve benaderingen die betrekking hadden op sociale relaties. Onder anderen Adam Smith, Karl Marx, Jeremy Bentham, Markies de Condorcet, John Stuart Mill en Mary Wollstonecraft behoorden tot deze stroming. Zij hielden zich bezig met het uit de weg ruimen van de onrechtvaardigheid die zij zagen in de wereld. Sen borduurt met Het idee van rechtvaardigheid voort op deze tweede traditie. Hij kiest bewust voor de comparatieve en niet voor de transcendentale route. Hij beargumenteert zelfs op prachtige wijze dat een transcendentale of ideale rechtvaardigheidstheorie overbodig is wanneer we de vraag willen beantwoorden hoe we de wereld minder onrechtvaardigheid willen maken. Hiermee valt hij het ‘transcendentaal institutionalisme’ aan – met name Rawls’ theorie, die gebaseerd is op de zoektocht naar rechtvaardige instituties. Wat mij betreft is zijn aanval een voltreffer en opent hij een nieuwe deur.
Sen is groot fan van en heeft veel overeenkomsten met Adam Smith. Net als Smith ziet Sen geen onderscheid tussen economie en filosofie en pleit hij voor een onpartijdige waarnemer om lokale kortzichtigheid te overwinnen. Een oordeel over rechtvaardigheid kan volgens beide denkers alleen worden geveld als men er ‘met de ogen van de mensheid’ naar kijkt. Onpartijdig publiek redeneren is om deze reden cruciaal voor besluitvorming in het algemeen en de democratie in het bijzonder. Sen toont bovendien op heldere wijze dat Smith vaak ten onrechte gezien wordt als een aanhanger van de veronderstelling dat de mens uitsluitend op zijn eigen belang uit is. Smith wijdde ook betogen aan de grenzen die aan deze veronderstelling zijn gesteld en benadrukte de behoefte aan onbaatzuchtig gedrag.
Sen gebruikt ideeën uit de oosterse filosofie om de lezer te laten zien dat rationaliteit verschillende vormen kan hebben. Hij schrijft over plichten en macht: ‘De plicht is juist gebaseerd op de overweging dat, indien iemand de macht heeft om een verschil te maken waarvan hij of zij kan zien dat het onrechtvaardigheid in de wereld terugdringt, dat een sterk en beredeneerd argument oplevert om dat dan ook te doen’ (p. 288). Hij stelt: ‘Consideratie tonen voor de verlangens en wensen van anderen hoeft niet te worden gezien als een inbreuk op rationaliteit’ (p. 220). Volgens Sen kunnen we dus rationeel handelen in het belang van anderen en dienen we rationaliteit niet constant te verpakken als een of ander imaginair eigenbelang. Een sterk betoog, waar ook meteen mijn twijfel begint. Ik twijfel namelijk aan het vertrouwen dat Sen en in feite alle Verlichtingsdenkers hebben in de rationele capaciteiten van mensen. Wordt de huidige financiële crisis niet veroorzaakt door een overschatting van de rede en het gebruik van rationele wiskundige modellen? Is onze niet-duurzame levensstijl niet uitermate irrationeel? We kunnen dan toch niet anders dan concluderen dat irrationaliteit in belangrijke mate onze wereld bepaalt. Anderzijds moet ook ik concluderen dat we niets anders hebben dan onze ratio om mee te oordelen en dus wel verder moeten gaan op de weg van de rede. Sens oproep om ons begrip van rationaliteit te verbreden en om onpartijdig publiek te redeneren is dan ook helder. In het dagelijks leven zie ik echter dat wij, en met name onze politici, dit verleerd zijn. In de politieke arena heersen andere belangen.
Sen reikt een nieuw perspectief aan door voor te stellen te kijken naar de wereld zoals hij nu is, wat de belangrijkste onrechtvaardigheden zijn en hoe we die kunnen veranderen. Hij benadrukt dat weloverwogen redenaties gedachtegangen vergen over relatief belang en niet alleen tellingen. Kortom, enkel focussen op financiële waarden (de middelen) is onvoldoende. Capabilities vooropstellen is noodzakelijk. Het idee van rechtvaardigheid is wat mij betreft te scherp en te helder om te laten liggen. Lezen dus.