Pamuk-ig

Het museum van de onschuld

Orhan Pamuk
vertaald door Margreet Dorleijn
Uitgeverij De Bezige Bij, 2017

Bestel dit boek bij onze partner Athenaeum Boekhandel

Op zaterdag 28 september gaf Orhan Pamuk in de aula van de Erasmus Universiteit Rotterdam de Nexus-lezing 2024, ‘Novels, Museums and the Idea of Europe’

Door onze zakelijk directeur, Eveline Riemen-van der Ham

Wie Orhan Pamuks Het museum van de onschuld oppakt en een blik werpt op de flaptekst, zou zich wat verveeld kunnen afvragen waarom de grote, Nobelprijs-winnende schrijver zijn talenten zou verkwisten aan het toch al zo vaak vertelde verhaal van een verboden liefde. Wie de roman desalniettemin openslaat en op de eerste pagina’s in het Istanbul van de jaren zeventig kennismaakt met de schatrijke Kemal, zijn moderne, comme il faut-verloofde Sibel en de mooie Füsun uit de lagere middenklasse met wie Kemal een affaire begint, zou bovendien kunnen verzuchten dat er na Tolstoj toch nooit meer iemand op zal staan die het psychosociale weefsel van gevoelens, gedragingen en verhoudingen treffender zal verwoorden. En wie vervolgens (uit sensatiezucht? Of misschien toch omdat er wat diepers lonkt onder het oppervlak?) verder leest en getuige is van de onvermijdelijke verbreking van de verloving van Kemal en Sibel, de maatschappelijke schande voor alle betrokkenen en de wanhoop van de minnaar over zijn spoorloze Füsun, zou nog achteloos het woord ‘cliché’ in de mond kunnen nemen. 

 Maar dat blijkt een hoogmoedige lezersvergissing. Niets is sleets aan deze prelude, noch aan het daarop volgende verhaal van een man die in een veranderende en gebroken wereld obsessief probeert iets goeds en moois te vangen en te bewaren, om het uiteindelijk door te geven. 

De tijd versnelt, vertraagt, wordt fluïde en stolt weer vanaf het moment dat Kemal zijn beminde terugziet. Füsun heeft na haar geschiedenis met Kemal haar geschonden maatschappelijke eer min of meer kunnen redden door te trouwen met een tamelijk nietszeggende man, en woont met hem in bij haar ouders. We volgen Kemal als hij maar liefst acht jaar lang vele avonden doorbrengt aan de dinertafel van de familie. We voelen de burgerlijkheid,  de geborgenheid, de warmte van een alledaags familieleven, en we zijn getuigen van het ontstaan van gewoontes, uitspraken en running gags zoals elke familie die kent. Van sommige avonden wordt het verloop tot in detail verteld, maar vaak ook wordt er uitgezoomd en met heerlijke nostalgie verteld over de dingen van toen – van de jaren zeventig in Istanbul: over hoe de televisie zijn intrede doet in het huishouden en welke programma’s het gezelschap kijkt, over bepaalde huishoudelijke artikelen die vaak gebruikt worden, merken die in de mode waren, typische frisdranken uit die tijd, herinneringen aan de avondklok na de militaire coup en bepaalde reclames die een tijdperk kenmerkten. Gek genoeg deelt de lezer die nostalgie, en begrijpt de zwaarmoedigheid en tederheid waarmee de voorwerpen en herinneringen worden beschreven, zelfs als zij de ervaring met deze voorwerpen totaal niet deelt (bijvoorbeeld omdat ze nu eenmaal is opgegroeid in een ander land en een andere tijd, met andere voorwerpen). 

Het is duidelijk dat de bezoeken van Kemal, als rijke zakenman aan tafel met dit volkse gezin —  Füsun, haar man en haar ouders ‘tante Nesibe’ en Tarik Bey — ook ongemakkelijk zijn. Er is het ongemak van het statusverschil: het simpele gezin kijkt op naar Kemal – die altijd in zijn Chevrolet gereden wordt door zijn trouwe chauffeur Çetin, wat dat duo tot opmerkelijk fenomeen maakt in de arbeidersbuurt – en maakt zich op een gegeven moment ook financieel afhankelijk van hem. Ook is er het ongemak van het feit dat Kemal nog altijd verliefd is op de getrouwde dochter des huizes, al moet hij zich tevredenstellen met weinig meer dan af en toe een privé gewisseld woord over haar schilderijtjes van vogels of met een vluchtig oogcontact (wat om niet op te vallen ‘niet langer dan twaalf seconden mag duren’, maar waarvan Kemal, die werkelijk ieder detail registreert, zich trots een avond herinnert waarop hij het liefst dertig seconden volhield). En dan is er het ongemak doordat Kemal steeds spulletjes ontvreemdt, wat niet onopgemerkt, maar wel onuitgesproken blijft. De schrijver weet deze objecten meesterlijk tot leven te wekken, en blaast ze in sommige gevallen zelfs bijna letterlijk een levensadem in, want de voorwerpen die Kemal steevast stiekem meeneemt uit het huis, bewaart, bemint, beroert, beademt en beschrijft hij uitgebreid. 

Die voorwerpen zijn cruciaal voor het boek. Waar de lezer de belangrijkste personages ondanks de vele romanjaren die hij met ze doorbrengt, niet goed leert kennen (zelfs Kemal is niet scheutig met het delen van zijn gevoelens en beweegredenen – en wat Füsun nou precies van dit alles vindt, blijft ook gissen), zijn het de voorwerpen die spreken en die doen spreken. 

Zo worden Kemal en zijn chauffeur eens staande gehouden als ze zich na een van de beschreven avondbezoeken, tijdens de staat van beleg die op dat moment van kracht is in Turkije, naar huis haasten om voor het ingaan van de avondklok thuis te kunnen zijn. Dit keer heeft Kemal geen porseleinen hondje, geen peper- en-zoutstelletje, geen sigarettenpeuk met een restje van Füsuns lippenstift, geen haarspeld of zeep, maar een rasp – meer specifiek: een kweepeerrasp – ontvreemd uit het huis, en de soldaat die hen controleert vraagt Kemal wat het is. Hij krijgt het niet over zijn lippen: 

Maar daar in de Siraselviler-laan, al die jaren later, wist ik pas wat het betekende om niet te kunnen spreken. Vagelijk voelde ik wel aan dat mijn liefde voor Füsun uiteindelijk ook zo’n verhaal van koppigheid en naarbinnengekeerdheid was. Mijn liefde voor haar, mijn bezetenheid of wat het ook was, kwam er in ieder geval niet op neer dat ik met een ander individu in vrijheid deze wereld deelde. Dit zou nooit kunnen gebeuren in het universum waar ik over vertelde, dat had ik in het diepst van min ziel meteen al beseft, daarom had ik me naar binnen gekeerd en was ik op weg gegaan om Füsun in mezelf te zoeken. En ik geloof dat ook Füsun begreep dat ik haar in mijn binnenste zou vinden. Ten slotte zou alles goed komen.  

De rasp wordt meegenomen voor inspectie, terwijl Kemal benauwd wacht in de auto: 

Ik dacht eraan hoe in het militaire voertuig een sergeant nu met zijn vinger aan de kweepeerrasp zat, het maakte me onrustig. Terwijl ik zo stilletjes wachtte besefte ik met een aanzwellend gevoel van paniek dat ik vreselijke pijn zou lijden als de militairen de rasp in beslag zouden nemen. Jaren later herinnerde ik me dat nog, en ook de heftigheid van de paniek.  

Het loopt af met een sisser en de mannen komen veilig thuis, mét rasp. Kemals eigen duiding van deze episode is misschien wel de treffendste beschrijving van hoe hij Füsun bezit; hij ‘verinnerlijkt’ haar, omdat er van externe wederkerigheid nu eenmaal geen sprake kan zijn met een getrouwde vrouw. Wat begon met het nemen van haar maagdelijkheid, zet zich in de acht jaar van dinervisites voort in het toe-eigenen van alledaagse spulletjes van haar. Zelf geeft hij zich op zijn beurt volledig aan haar: voor hem bestaat er geen ander, hij heeft zijn leven totaal aan haar gewijd. Voor zover er externe wederkerigheid is, bestaat die in het feit dat wanneer hij objecten ontvreemdt, hij die steeds vervangt door andere objecten. Hoe oprecht zijn liefde en toewijding ook is, het blijft wel Kemal die de regie houdt en die bepaalt wie Füsun voor hem is. Het gaat zelfs zo ver dat hij een productiemaatschappij financiert voor de man van Füsun, bedoeld om van Füsun een filmster te maken, maar er meteen ook alles aan doet om ervoor te zorgen dat ze geen filmster wordt — uit angst dat hij haar zou moeten delen of kwijt zou raken. Zo blijft zij net zo gekooid als de vogels die ze schildert. Het dichtst bij de vrijheid komt ze met de rijlessen die Kemal haar geeft en het rijbewijs dat ze op eigen kracht haalt, al is dat ook meteen het begin van het einde van Het museum van de onschuld. 

De titel verwijst – het liet zich al raden – naar de meegenomen objecten die Kemal verzamelt: de verteller van het boek leidt de lezer in verschillende passages rond langs uitgestalde objecten, die naar Füsun en Kemals geschiedenis met Füsun verwijzen. Zeker na de tragische afloop van het liefdesverhaal (die ik niet zal verklappen, maar die werkelijk fenomenaal is) doet Kemal er alles aan om die objecten te bewaren en te tonen. Daartoe koopt hij, als we het einde van het boek naderen, het huis van Füsuns familie, waar hij zo veel avonden heeft doorgebracht, om er een museum van te maken waar alle voorwerpen tentoongesteld worden. Wat daar bewaard blijft, is Kemals wonderschone en onveranderlijke beeld van Füsun en zijn liefde voor haar: ‘Als ze al die spullen zien terwijl ze vitrine na vitrine, doos na doos bekijken, dan zullen de bezoekers begrijpen hoezeer ik acht jaar lang Füsun onder het avondeten gadesloeg, hoe opmerkzaam ik was en op alles lette: haar handen, haar armen, haar glimlach, de golven in haar haren, haar zakdoeken, haarspelden, schoenen, de lepel die ze vasthield […], zullen ze begrijpen dat liefde een en al aandacht, een en al genegenheid is.’ 

Wie in Istanbul is, kan het Museum van de Onschuld overigens daadwerkelijk bezoeken: Orhan Pamuk heeft in een woonhuis, waar de tijd stil heeft gestaan sinds de jaren zeventig, een collectie voorwerpen ondergebracht die het verhaal van Füsun en Kemal vertellen en die je als het ware ín die geschiedenis plaatsen als om er deel aan te hebben. Wie er wordt rondgeleid langs de vitrinekasten met jurken, flesjes, potjes en lades vol bestek, verneemt dat ook hier wel eens voorwerpen uit de collectie worden weggenomen door bezoekers en dat zij willekeurige andere dingen achterlaten. Dit wordt welwillend getolereerd. Waarom? Misschien omwille van Kemals constatering dat het verhaal van het museum ‘niet alleen een verhaal is van een liefde, maar van een hele wereld […]. Ze zullen begrijpen dat dit het verhaal van Istanbul is.’ 

En zo is het verhaal niet ‘slechts’ het verhaal van een verboden of onmogelijke liefde, maar een prachtig universeel verhaal over mensen die een verloren verleden bewaren en bezitten: een verhaal over nostalgie in de diepste betekenis van het woord.