detail_omslag_Eco

Het nulnummer

Umberto Eco
Prometheus, Amsterdam, 2015

 

Door Jan-Hendrik Bakker, filosoof, essayist en schrijver

Hoe staat het ervoor met de schrijvende journalistiek in Europa? Afgaande op Umberto Eco’s jongste roman, met iets meer dan 200 pagina’s zijn dunste tot nu toe, valt er weinig te juichen. Het nulnummer geeft een beeld van het vrije woord dat veel im- en expliciet venijn bevat. Kranten zijn in dit verhaal machtsmiddelen in handen van geslepen zakenlui. Journalisten zijn cynische broodschrijvers die de werkelijkheid graag aanpassen aan het artikel dat ze moeten brengen van hun opdrachtgever.

Het nulnummer is het eerste verhaal van de nu 83-jarige Eco dat in het zeer nabije verleden speelt. Zijn andere boeken, zoals De naam van de roos (1980), De slinger van Foucault (1988) en het recente De begraafplaats van Praag (2010) gaan veel verder terug in de tijd. Het verhaal speelt in 1992, het jaar waarin in Italië de miljardair en mediamagnaat Silvio Berlusconi zijn voorbereidingen treft de politiek binnen te trekken. Commandeur Vimercate, zoals deze man in het boek heet, blijft verder helemaal op de achtergrond. Eco waakt ervoor hem in levenden lijve op te voeren. Vimercate is de financier van een nieuwe krant, Morgen geheten, die onder leiding van hoofdredacteur Simei bezig is een aantal nulnummers te maken. Verder weten we dat hij politieke aspiraties heeft. Het is een overduidelijke hint van Eco naar de recente geschiedenis, maar wat de persoon Berlusconi betreft blijft het daar verder bij.

Behalve Simei en de vertellende hoofdpersoon, een zekere Collona, weet niemand dat Morgen helemaal niet als echte krant dient te verschijnen. Er is slechts in een paar nulnummers voorzien. Die nulnummers zijn bedoeld om, via het geruchtencircuit, de gevestigde politieke macht de stuipen op het lijf te jagen door onthullingen te suggereren over de handel en wandel van de leden van deze elite. In Italië staat de oude orde van sociaaldemocraten en christendemocratie, met Craxi en Andreotti als de bekendste namen, op in storten. Berlusconi/Vimercate wil zijn partij naar voren brengen als een beweging van eerlijke mensen die schoon schip maakt en klaar staat de macht over te nemen.

De Vimercate uit Het nulnummer wil van de oude kliek erkenning afdwingen, zodat deze rekening met hem zal houden. Het plan is het project Morgen te laten mislukken en vervolgens een boek te laten verschijnen dat deze geschiedenis neerzet als een heldhaftige poging tot diepgravende en objectieve journalistiek, kapot gemaakt door de angstige, aan het pluche verslaafde elite. Collona moet dat boek schrijven. Als enige heeft hij daarom de inside-informatie.

Umberto Eco kan heel vermakelijk beschrijven hoe het er op de redactievergadering van Morgen aan toe gaat, wat de frustraties en dromen zijn van het handjevol mislukte journalisten dat er werkt en met welke trucs Simei zijn immorele lasterjournalistiek rechtvaardigt; hoe hij de redacteuren vernedert en voor zijn karretje spant. Maar juist als de psychologische kant van zijn verhaal tekening begint te krijgen, komt er een joekel van een samenzweringstheorie het boek binnenmarcheren die de rest ervan helemaal in beslag zal nemen. Samenzweringstheorieën zijn Eco wel toevertrouwd, weten we uit zijn andere romans, en ook dit keer is het allemaal briljant in elkaar gestoken, maar helaas krijgen we het verhaal opgediend in opsommende stijl uit de mond van de redacteur die er over schrijven wil.

Deze redacteur vertelt over zijn naspeuringen aan Collona en ontvouwt een speculatief plot, waarin werkelijkheid en fictie vrijwel onmerkbaar in elkaar overgaan. Je moet heel erg goed op de hoogte zijn van het naoorlogse reilen en zeilen van de westerse geheime diensten, die een communistische coup in landen als Italië, Frankrijk en Griekenland wilden voorkomen met allerlei machinaties die later bekend zijn geworden als de Gladio-affaire, om het onderscheid tussen feit en speculatie te onderkennen. De afloop hiervan mag niet verteld worden om het thriller-effect van de roman intact te laten, maar een ingenieuze intrige is het zeker.

Toch is, zoals gezegd, dat alles bij elkaar maar een matig geheel. Het feit dat de samenzweringstheorie opgedist wordt in een en-toen-en-toen relaas en niet actief gebeurt maakt haar lastig verteerbaar. De Gladio-affaire slokt op den duur de rest van de gebeurtenissen volledig op, terwijl de lezer een stortvloed van details over zich heen krijgt die hij maar nauwelijks kan volgen. Daardoor gaat de roman al snel naar één kant overhellen. En dat terwijl de andere kant veel interessanter is. Die kant is de figuur van Collona.

Deze Collona (misschien een beetje een alter-ego van Eco zelf) is het prototype van een alfa-intellectueel. Iemand die door het vele redactiewerk dat hij heeft gedaan een enorm brede kennis bezit, maar zichzelf een loser acht omdat hij geen gespecialiseerd terrein heeft zodat hij niet kan schitteren in deze moderne meritocratische samenleving. Zijn enorme eruditie heeft hem verder cynisch gemaakt. Zijn brood verdient hij door boeken voor anderen te schrijven. Precies deze Collona krijgt op de redactie van de nepkrant een verhouding met de meer dan twintig jaar jongere Maia. Eerlijk gezegd is het een mooie liefdesgeschiedenis die er dan ontstaat. Het procedé – oudere man knapt reusachtig op van jongere vrouw – kennen we natuurlijk, maar hier lijkt het erg goed te werken: de intelligente Maia, afkomstig van een roddelblad, is eigenlijk uit het goede idealistische hout gesneden. En dat heeft zijn weerslag op de oude Collona.

Eco had in dit verhaal veel meer aandacht kunnen schenken aan de persoonlijke karakterisering van zijn personages, besef je als je af en toe aan de liefdesgeschiedenis van de twee mag snuffelen. Dat was de levendigheid zeer ten goede gekomen. Je wilt ook graag weten waarom verdorven karakters als Simei zo zijn als ze zijn. Nu blijven het helaas allemaal wat platgeslagen typen die bovendien net als het interessant begint te worden verdwijnen achter een spectaculaire complottheorie die vele bladzijden vraagt en de roman vervolgens uit balans haalt. Als Eco werkelijk zijn fictietalent had willen loslaten op de geschiedenis van de Koude Oorlog en de geheime diensten dan was er waarschijnlijk toch weer een ouderwets dikke roman te voorschijn gekomen. De affaire tussen de jonge en de oude journalist zou daar heel goed in hebben gepast. Liefdesgeschiedenissen bloeien immers op de mestvaalt van verraad en intrige.