Het waagstuk van de politiek
Hannah Arendt
Uitgeverij Klement, 2018
Uit het Duits vertaald door Dirk de Schutter
Door Laetitia Houben, rechtsfilosoof
In tijden van fake news en alternative facts groeit het wantrouwen tegen de regering. Zijn onze politiek leiders nog te vertrouwen? En zo niet, hoe moeten we ons als burgers dan tot de overheid verhouden? Dit zijn vragen die Hannah Arendt zich decennia geleden al stelde, en haar beschouwingen over waarheid en leugen in de politiek hebben niet aan relevantie ingeboet. Het wekt dan ook weinig verbazing dat afgelopen jaar twee nog niet eerder vertaalde teksten van Arendt verschenen, gebundeld in Het waagstuk van de politiek: de teksten Liegen in de politiek en Burgerlijke ongehoorzaamheid, die respectievelijk in 1971 en 1970 werden gepubliceerd in de New York Times. De twee teksten worden vooraf gegaan door een inleiding van vertalers Dirk de Schutter en Remi Peeters en een vertaling van een interview met Günter Gaus uit 1964.
In het gesprek tussen Arendt en Gaus (dat ook online te bekijken is), vertelt Arendt over haar jeugd, de oorlog, haar eerste terugkeer naar Duitsland en haar leermeester Jaspers. Genadeloos is haar kritiek op de vooroorlogse Duitse intellectuele kringen. In een golf van Gleichschaltung (gelijkschakeling of nazificatie) conformeerde men zich in een oogwenk aan het nieuwe regime. Volgens Arendt waren de intellectuelen de eersten die bogen, wat voor haar reden was om zich (tijdelijk) radicaal aan het intellectuele milieu te onttrekken en zich te richten op praktisch werk. Naast een inkijkje in Arendts persoonlijke leven komen in het interview ook elementen van haar denken aan bod. We zien Arendt als een veeleisend politiek denker. Politiek is een waagstuk, stelt ze, en vraagt om een fundamenteel vertrouwen in de mens. Dit vertrouwen in de politieke gemeenschap speelt dan ook constant op de achtergrond in de hier besproken essays.
In Liegen in de politiek reflecteert Arendt op The Pentagon Papers, het rapport over de Amerikaanse interventie in Vietnam, in 1971 samengesteld door minister van Defensie Robert McNamara. Deze tekst ademt de verontwaardiging over het land dat haar een veilige haven bood toen ze nazi-Duitsland ontvluchtte. De politieke leugen, die Arendt in haar analyses van het nationaalsocialisme en communisme had ontwaard, zag ze nu opeens in de Amerikaanse politiek. De Vietnamoorlog was namelijk een grote kluwen van politieke leugenachtigheid, waarmee the land of the free and the brave aanschuurde tegen het totalitarisme. Jarenlang werden de feiten rondom de faliekant mislukte interventie verdraaid en veronachtzaamd om gezichtsverlies te voorkomen.
Arendt zoekt een verklaring in het feit dat de regering een beroep deed op wat ze ‘probleemoplossers’ noemt: wetenschappers die met speltheorieën en systeemanalyses hielpen bij het formuleren van politiek beleid. Verblind door rationaliteit probeerden ze wetten en formules te ontdekken in de contingente politiek en geschiedenis. De probleemoplossers droegen zo bij aan de defactualisering: feiten werden omgezet in grafiekjes en diagrammen. ‘De probleemoplossers oordeelden niet; ze rekenden.’
Zo werd de feitelijke werkelijkheid van de Vietnamoorlog gevormd naar de theorieën en zienswijzen van de statistici. Daarom werden de doelstellingen voor de oorlog aan de lopende band aangepast. Uiteindelijk wilde Amerika enkel nog het imago van almacht en wereldleider intact houden, en dus was het doel macht noch profijt noch invloed, maar het imago zelf. Arendt: ‘Beeldvorming als globaal beleid.’
De politieke leugenachtigheid van de Amerikaanse regering kent dus drie niveaus: defactualisering, imago-vorming en leugens in strikte zin, oftewel het bewust wegstoppen van feiten die niet in de theorieën en kansrekeningen pasten. Meerdere rapporten van de inlichtingendiensten ontkrachtten de funderingen van de door de beleidsmakers ontworpen oorlogsstrategieën. Zo was het bijvoorbeeld bekend dat de beruchte dominotheorie niet klopte. Volgens de CIA was het onwaarschijnlijk dat er na de val van Laos en Zuid-Vietnam meer landen in het gebied voor het communisme zouden bezwijken.
Uiteindelijk kan alleen een vrije pers een tegenwicht vormen tegen de leugens van de overheid, betoogt Arendt. Door toedoen van journalisten werden The Pentagon Papers gepubliceerd, kwam de leugenachtigheid van het beleid naar buiten en werden de betrokkenen ter verantwoording geroepen. In een ander land was dat niet mogelijk geweest.
Dat ook niet-journalisten zich op allerlei manieren kunnen verzetten tegen overheidsfalen toont Arendt in het tweede essay, Burgerlijke ongehoorzaamheid. Hier behandelt ze de vragen: zijn er omstandigheden waarin het gerechtigd is om als burger de wet te overtreden? Kan het zelfs noodzakelijk en wenselijk zijn voor een gezonde politieke gemeenschap?
Deze vragen waren destijds zeer actueel, omdat de gezagsgetrouwheid van Amerikaanse burgers op een dieptepunt leek te zijn. Arendt wijst onder meer op het groeiend aantal dienstweigeraars dat protesteerde tegen de onrechtvaardige oorlog in Vietnam, en het verzet van de burgerrechtenbeweging tegen de ongelijke behandeling van de zwarte bevolking.
Voor Arendt bestaat gehoorzaamheid in een wederzijdse instemming een samenleving te stichten. Het fundament van de wet bestaat dus in het aangaan van een belofte, volgens Arendt de enige manier waarop mensen de toekomst enigszins voorspelbaar en betrouwbaar kunnen maken. Elke nieuwgeborene stemt stilzwijgend in met dit contract. De burgerlijk ongehoorzame maakt gebruikt van de mogelijkheid om niet in te stemmen met de wet. De mogelijkheid van niet-instemmen veronderstelt dat, wanneer van die mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt, er impliciet instemming plaatsvindt. Arendt zegt hier: ben je het oneens met bepaalde wetten of politiek beleid? Dan is het je plicht om daar wat aan te doen.
De burgerlijk ongehoorzame overschrijdt de wet, omdat hij ernaar streeft bepaalde wetten te veranderen die niet (meer) te vereenzelvigen zijn met de oorspronkelijke instemming. De menselijke en politieke wereld verandert aanhoudend. De wet is daarin een stabiele kracht en daarmee per definitie ongeschikt om verandering te realiseren. ‘De wet kan inderdaad verandering stabiliseren en legaliseren, zodra die zich heeft voorgedaan, maar de verandering zelf is altijd het resultaat van extralegale actie, dat wil zeggen: een actie die zich niet aan de wet houdt.’
Zo bezien is het noodzakelijk voor de verwerkelijking van de wederzijdse belofte voor de samenleving dat de wet wordt overschreden. Hiermee lijkt de burgerlijk ongehoorzame enigszins op de revolutionair: hij herhaalt het stichtingsmoment van de samenleving. De burgerrechtenbeweging deed een beroep op het waarborgen van de Amerikaanse Grondwet. De dienstweigeraars deden een beroep op het herstel van de grondwettelijke machtsbalans.
Burgerlijke ongehoorzaamheid vloeit zo voort uit de geest van het Amerikaanse wetssysteem. Waar bepaalde groepen een contract sluiten, vallen er altijd andere groepen buiten. Consensus genereert uitsluiting. Arendt beklaagt zich bijvoorbeeld over het feit dat de zwarte bevolking wordt uitgesloten van een stilzwijgende verwelkoming in de Amerikaanse gemeenschap. Hierin ligt de noodzaak van burgerlijke ongehoorzaamheid: de wederzijdse belofte moet als het ware constant gerevitaliseerd worden in een veranderende samenleving. Zo kunnen minderheden onderdeel worden van de universele consensus van de politieke gemeenschap.
Arendt realiseert zich dat burgerlijke ongehoorzaamheid een gevaar in zich draagt. Maar ze stelt dat het gaat om de nieuwste vorm van de vrije vereniging (zoals door Tocqueville geanalyseerd): ad–hoc-organisaties die op korte termijn doelen nastreven en ophouden te bestaan als dat doel is bereikt. Minderheden die in verweer komen tegen de meerderheid. Het gevaar van burgerlijke ongehoorzaamheid is dus niet groter dan het gevaar inherent aan vrije verenigingen.
Het integreren van burgerlijke ongehoorzaamheid in de politieke instituties zou het gebrek aan representatie kunnen verhelpen, zo sluit Arendt af. En daarmee biedt het mogelijk een oplossing voor de legitimiteitscrisis van de overheid.
Deze essays bevatten interessante en fundamentele inzichten in de politieke theorie. Arendts beschouwingen over de politieke leugen en burgerlijke ongehoorzaamheid zijn nog steeds relevant. Waar ook in onze tijd het wantrouwen tegen de politieke instituties toeneemt, doemt de prangende vraag op: wordt de belofte waarop de samenleving gestoeld is nog genoeg gedragen? En bovendien: kan de burger, in geest met die belofte, in verzet komen? Volgens Arendt wel. Sterker nog: het is je burgerlijke plicht.