Hoe Ivan Ivanovitsj ruzie kreeg
Nikolaj Gogol
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2012
By Cees Willemsen, historicus, schrijver en slavist
Karel van het Reve kon zich helemaal vinden in de werkwijze van Nikolaj Gogol, die bij voorkeur zijn materiaal aan de werkelijkheid ontleende zonder het te verbinden aan een intrige of plot. Realistisch proza dus; het dagelijks leven kent immers ook geen plot. Maar zo simpel ligt het niet. Gogols verhalen zouden volgens veel literatuurhistorici weinig van doen hebben met enige Oekraïense (of Klein-Russische, zoals men vroeger zei) werkelijkheid. Dit onderkende ook Van het Reve, die zichzelf hiermee lijkt tegen te spreken.
Al in Gogols tijd – hij leefde van 1809 tot 1852 – ontbrandden felle discussies over het realiteitsgehalte en de sociaal-politieke strekking van zijn werk. Zowel links als rechts claimde zijn vermeende maatschappijkritiek. De negentiende-eeuwse Nederlandse lezer, die het met slechte vertalingen moest doen, herkende in zijn werk heimwee naar een verloren gegane pre-industriële wereld, een Arcadië van melk en honing met veel gemeenschapszin. Een romantische lezing die ook anno heden verdedigbaar lijkt wanneer je de novelle Hoe Ivan Ivanovitsj ruzie kreeg met Ivan Nikiforovitsj leest. ‘Mirgorod is een prachtstad! […] rechts een straat, links een straat, overal een prachtige schutting, waar zich hopranken doorheen winden en potten aan hangen, erachter laten zonnebloemen hun zonnevormige kopjes zien, doemen rode papavers en dikke pompoenen op… Een weelde. De schutting is altijd versierd met voorwerpen die hem nog schilderachtiger maken: er hangt een omslagdoek overheen, een hemdje of een pofbroek. Mirgorod kent geen diefstal of zwendel en daarom hangt iedereen wat hij wil over de schutting.’
In deze premoderne matriarchale tijden passen dominante vrouwen, die ‘de mannen even handig bij de neus pakten als het hengsel van een theepot’. Neem bijvoorbeeld Agafia Fedosejevna, die ongevraagd het huis binnenvalt van de lethargische Ivan Nikiforovitsj, een van de twee protagonisten van het verhaal. Ze zijn geen familie, zelfs nauwelijks bekenden van elkaar, maar ze neemt onmiddellijk de touwtjes van Ivans huishouden in handen. Ivan kan ongestoord naakt blijven zonnen – er is geen kerel die werkt in de klassieke Russische roman – en wanneer hij onverhoeds koorts krijgt, smeert Agafia hem ‘zonder plichtplegingen’ van hoofd tot voeten in met terpentijn en azijn. Zijn buurman en beste vriend Ivan Ivanovitsj, de andere hoofdpersoon, fantaseert over een buurvrouw met ‘sidderende jonge borsten’, die in haar eenzame bed ligt te woelen en droomt van een huzaar terwijl het maanlicht over haar wangen strijkt.
Gogols karaktertekeningen, maar ook de schilderingen van fysieke eigenschappen, zijn ongekend gedetailleerd en beeldrijk. Zo spreekt Ivan Ivanovitsj opvallend aangenaam. ‘Een sensatie die alleen te vergelijken is met het gevoel of iemand uw haar vlooit of zachtjes met een vinger over uw hiel wrijft. […] Hij heeft grote expressieve, tabakskleurige ogen en een mond die een beetje op de letter ‘v’ lijkt.’ Ivan Nikiforovitsj zwijgt liever, maar als hij zijn mond opendoet, ‘scheert hij je beter dan welk scheermes ook’. Hij heeft ‘kleine gelige ogen die compleet tussen zijn dichte wenkbrauwen en mollige wangen verdwijnen, en een neus als een rijpe pruim.’ Gogols vrouwenportretten zijn vileiner en in zijn beeldspraak schiet hij soms door, zoals wanneer hij Nikiforovitsjs ongenode hoofd van de huishouding beschrijft: ‘Haar hele gestalte had iets van een tobbe, zodat het even moeilijk was haar taille te vinden als zonder spiegel je eigen neus te zien. Ze had korte beentjes, gemodelleerd naar twee kussens. Ze roddelde, at ‘s ochtends gekookte kroten, kon extreem goed schelden en bij al deze uiteenlopende bezigheden veranderde de uitdrukking van haar gezicht geen moment, iets waartoe doorgaans alleen vrouwen in staat zijn.’
De feodale maatschappij was niet simpelweg een idylle, daar mag geen misverstand over bestaan. De strijd der seksen is fundamenteel en goedaardige mensen zijn vooral laf. Gogol schetst de samenleving in beelden die soms rechtstreeks ontleend lijken aan Jeroen Bosch: ‘Zo is het praatje rond gegaan dat Ivan Nikiforovitsj met een staart van achteren geboren zou zijn. Maar dat verzinsel is zo dwaas, en walgelijk en onfatsoenlijk tegelijk, dat ik het niet eens nodig vind het te ontzenuwen tegenover mijn verlichte lezers, die zonder enige twijfel weten dat alleen heksen, en bovendien maar heel weinige, een staart van achteren hebben, en dat die trouwens eerder tot het vrouwelijke geslacht behoren dan tot het mannelijke.’
Van het Reve onderkende geen intrige of plot in Gogols verhalen, maar in het hierboven aangehaalde citaat lijkt een nauwelijks verholen kritiek op een onttoverde wereld door te klinken. Wanneer de onverhoedse ruzie tussen beide vrienden wordt geschetst, benadrukt de verteller dat hun vriendschap een moreel kompas betekende voor de lokale gemeenschap. De verstoorde relatie dreigt de gemeenschap te ontwrichten, vandaar dat alle dorpsbewoners zich inspannen de kemphanen met elkaar te verzoenen. Opvallend is dat sterke vrouw Agafia zich niet bij het vredeskamp aansluit, maar de onderlinge haat juist aanwakkert.
Gogol toont vervolgens de positieve keerzijde van de bekende Russische lethargie, die de-escalerend en helend blijkt te werken. De hoog ingezette gerechtelijke procedures, die de ooit gezworen kameraden tegen elkaar aanspannen, verzanden op onnavolgbare wijze, al blijven de vergrijzende kemphanen ieder voor zich hopen op een positieve justitiële uitspraak.
Wanneer de verteller zijn verhaal en daarmee de novelle beëindigt met de verzuchting ‘het is een treurige boel hier op aarde’, valt het de lezer moeilijk hem te geloven. Na twaalf jaar keert hij op een herfstige dag terug naar Mirgorod. ‘Een onnatuurlijk soort groen – vrucht van eentonige, ononderbroken regens – lag als een waterig web over de velden en akkers, waar het even goed bij paste als kattekwaad bij een grijsaard en rozen bij een oude vrouw.’ Maar dat neemt niet weg dat hij zijn hart hevig voelt bonzen.
Gogols complete werk is sinds ruim een halve eeuw in diverse Nederlandse vertalingen beschikbaar. Een absolute aanrader. Aai Prins’ vertaling ademt authenticiteit, dankzij een onopgesmukt, maar niet altijd vlekkeloos taalgebruik en het soepel hanteren van ouderwetse termen en bijna vergeten Nederlandse benamingen voor voorwerpen uit een lang vervlogen tijd. Veel dichter bij het origineel kan de Nederlandse lezer niet komen.