Hotel Europa
Piet de Moor
Van Gennep, Amsterdam, 2017
Door Arnout le Clercq, historicus, redacteur en vertaler
Hotel Europa is een boek voor lezers, schrijvers en reizigers. Het toneel is Midden-Europa, waar Piet de Moor een lange stoet schrijvers en intellectuelen opvoert om de woelige geschiedenis van de regio te duiden. Het is, net zoals zijn boek Berlijn (2016), geen traditioneel reisverslag, naslagwerk, academische studie, historisch werk of interviewboek – sommige delen schuren nog het dichtst tegen het genre van de literaire reportage aan – maar eerder een samenballing van deze genres in de vorm van een literair essay dat benauwende genrehokjes weet te ontspringen. Een ‘fricassee’, noemt De Moor het in zijn inleiding, ‘met kruiden uit de eigen tuin bestrooid en op smaak gebracht’.
Schemerland (2005), het essay waar Hotel Europa een heruitgave van is, las ik drie jaar geleden voor het eerst. Bij het lezen van Hotel Europa werd ik niet alleen getroffen door de verrijking van de eerdere tekst, maar vooral door de zeggenschap en relevantie die het essay en de daarin voorkomende auteurs nog steeds hebben. Met de komst van de illiberale ‘democratieën’ in Polen en Hongarije doemt weer het beeld op van de gespannen wereld van voor 1989. Wie zich verwondert over de loopgravenoorlog tussen de Europese Commissie en de regeringen van Kaczynski en Orbán, of over de recente verkiezingszege van Fidesz in Hongarije en de daaropvolgende protesten in Boedapest, doet er goed aan Hotel Europa te lezen. De Moor schuwt er daarnaast niet voor om zelf stelling te nemen. Het boek bindt de strijd aan met nationalisme en bekrompenheid, wat het tot een lofzang op culturele diversiteit maakt.
Hotel Europa is caleidoscopisch: het bestaat uit thematische hoofdstukken die zich ook onafhankelijk van elkaar laten lezen, als losse essays. Wel vertonen ze een samenhang die verder reikt dan de gedeelde geografie van Midden-Europa, zowel thematisch als qua auteurs. Overal waar De Moor een of meerdere deuren dichtdoet, gaan er weer andere open, en de schrijvers die zijn boek bevolken lopen deze denkbeeldige portalen in en uit. Waar soms gedacht wordt dat literatuur uit Midden-Europa erg plaatsgebonden is – door de vermeende obscuriteit van de werken en schrijvers in kwestie – blijkt uit Hotel Europa juist het algemene en omvattende karakter van de observaties over geschiedenis, nationalisme, identiteit, schrijverschap, de autonomie van kunst en levensbeschouwing.
Neem bijvoorbeeld een passage in het eerste hoofdstuk, over Hotel Europa in Sarajevo. De Moor ontmoet hier de Bosnische theaterregisseur en schrijver Dževad Karahasan. ‘Karahasan hield erg veel van dit pand, niet omdat het oud en mooi zou zijn […], maar omdat het de liberale kern van Sarajevo het best belichaamde’, want ‘Hotel Europa was een draaischijf waar iedereen in en uit liep: Serviërs waren er even welkom als moslims, joden of Kroaten’. De toon is meteen gezet: Midden-Europa is niet alleen een geografische aanduiding, maar ook een state of mind.
Dat blijkt ook uit een grondige analyse van het werk van Joseph Roth verderop in het boek. Roth schreef onder meer over het Habsburgse Rijk, die smeltkroes van volken en culturen die na de Eerste Wereldoorlog verbrokkelde in kleine natiestaatjes. Hier is echter geen sprake van misplaatste nostalgie naar Oostenrijk-Hongarije: De Moor toont effectief aan dat Roths heimwee geenszins reactionair was en ook geen verlangen naar de terugkeer van autocratie.
Het herroepen van de Donaumonarchie in zijn werk was voor de schrijver een ‘breekbaar instrument om een humane en solide tegenwereld te scheppen die het in de verbeelding kon opnemen tegen de furor teutonicus, tegen de misdadigheid van het hitlerisme dat in Roths ogen het boosaardigste en verwerpelijkste was dat de wereldgeschiedenis ooit had voortgebracht’. Door de verloren diversiteit van Midden-Europa in zijn werk te verbeelden, wapende Roth zich tegen het nationalisme, het racisme en de wreedheid van de nazi’s.
De pluriformiteit van Midden-Europa en het verdwijnen van deze culturele rijkdom na de Eerste Wereldoorlog (door het ontstaan van homogene natiestaten) en tijdens de Tweede Wereldoorlog (door de genocide op de Europese joden) vormt een van de rode draden in Hotel Europa. Zo wordt het een boek dat zijn geografische en taalkundige afbakeningen overstijgt: het vertelt in essentie het grote verhaal van de Europese geschiedenis, of beter gezegd, een stuk van de Europese geschiedenis dat ons allemaal aangaat.
De ervaringen van de twintigste eeuw drukken op het gemoed van veel van de schrijvers in het boek. Door de buitengewone historische omstandigheden van de regio tijdens hun leven, zagen schrijvers zich doorgaans gedwongen om in hun werk tot het uiterste te gaan. Dit kan uitlopen op grotesken, zoals Edgar Hilsenraths roman De nazi en de kapper, waarin een oorlogsmisdadiger de identiteit van een van zijn slachtoffers aanneemt en een kapperszaak opent in Israël. Of het kan uitlopen op een literaire krachttoer als Imre Kertészs Onbepaald door het lot, een poging om Auschwitz te herscheppen als literatuur en zo vat te krijgen op de eigen ervaringen.
De Moor analyseert het werk van Hilsenrath en Kertész en schept daarnaast, zoals bij veel schrijvers in het boek, extra context met een interview. Door middel van interviews, autobiografische essays en levensverhalen wordt inzichtelijk gemaakt hoe literatuur voor de schrijvers in kwestie vaak een essentiële verdichting van de werkelijkheid is. Literatuur is noodzakelijk om hun ervaringen te begrijpen, zowel voor de schrijvers zelf als voor ons, de lezers. Door hun werkwijze aanschouwelijk te maken laat De Moor zien hoe belangrijk het literaire element is, ook bij auteurs die géén literatuur bedrijven maar non-fictie, zoals Sebastian Haffner. In zijn geval is ‘het creëren van de juiste sfeer een vitaal element in zijn verhaal’. Critici van Haffner zijn ‘droogstoppels die zich niet kunnen voorstellen dat de geschiedenis ook in vuil ondergoed op ons af kan komen’.
Dit idee heeft De Moor duidelijk ook doorgetrokken naar zijn eigen boek. Vaak weet hij net het juiste beeld of citaat te vinden, zoals bij een stuk over ballingschap en emigratie. Hier haalt hij de herinneringen aan van Vladimir Nabokov aan diens gouvernante, die maar één Russisch woord kende: ‘In dat vraagwoordje ‘gde’? (waar?) dat ze uitstootte als de rauwe kreet van een verdwaalde vogel, bundelde ze al haar emoties. “Ghiddi-eh? Ghiddi-eh?” jammerde ze dan, niet alleen om aan de weet te komen waar ze was maar ook om de diepste ellende uit te drukken: het feit dat ze een vreemdelinge was, gestrand, berooid, ziekelijk, op zoek naar het gezegende land waar ze eindelijk zou worden begrepen.’
Veel thema’s in het boek zijn zwaarmoedig, maar de schoonheid van literatuur weet dit vaak te verlichten en een plek te geven. In zijn geheel is Hotel Europa een literaire reis waarbij je van de ene situatie in de andere tuimelt en zo een bepaalde ontdekkingslust en nieuwsgierigheid voelt opkomen. Bij mij wakkert het boek in elk geval vrijwel meteen het verlangen aan de koffers te pakken en een lange treinreis naar Boedapest of Belgrado te ondernemen – of om op zijn minst naar de boekenkast te lopen en de boeken van Kadare, Konrád en Kertész open te slaan, op zoek naar bepaalde fragmenten die door Hotel Europa weer uit het geheugen zijn opgediept.
Dat is ook het mooie van dit boek. Voor iemand die meer wil weten over deze regio is het een erudiete en rijke introductie in de literatuur en geschiedenis van Midden-Europa. Maar De Moor weet ook lezers die bekend zijn met de materie te verrassen, met een mooi inzicht, een origineel dwarsverband of simpelweg een goed boek waar je nog niet eerder van had gehoord.