In aanwezigheid van Schopenhauer
Michel Houellebecq
Vertaling Martin de Haan
De Arbeiderspers, 2018
Door Arnout le Clercq, historicus, redacteur en vertaler
Michel Houellebecq (1956) is een schrijver die sinds zijn opmerkelijke debuut De wereld als markt en strijd een schare lezers heeft verzameld met een maar moeilijk te stillen honger naar méér werk van de Franse auteur. Gelukkig verschijnen er naast zijn romans ook regelmatig andere teksten, zoals zijn correspondentie met de Franse filosoof en schrijver Bernard-Henri Lévy (Publieke vijanden) alsook de bundel De koude revolutie, met onder meer zijn monografie over H.P. Lovecraft en het essay ‘Leven, lijden, schrijven’ – recent door documentairemaker Erik Lieshout omgewerkt tot een film met punkicoon Iggy Pop. Deze teksten dragen verder bij aan het wereldbeeld dat in de romans van Houellebecq ontstaat en werpen vaak meer licht op het schrijverschap van deze sfinxachtige Fransman.
En nu is er In aanwezigheid van Schopenhauer, een bondig essay over de Duitse ‘brompotfilosoof’ Arthur Schopenhauer (1788-1860), die een onbetwiste invloed heeft gehad op het werk van Houellebecq. Hij maakte zo rond zijn 26e kennis met het werk van Schopenhauer, toen hij in een Parijse bibliotheek diens hoofdwerk De wereld als wil en voorstelling onder ogen kreeg. Houellebecq schrijft vaak met veel enthousiasme en bewondering over zijn literair-filosofische ontdekkingen, bijvoorbeeld in een brief aan Lévy, waarin hij de Pensées van Pascal vergelijkt met ‘rockmuziek’. Dat is hier niet anders. Over zijn kennismaking met Schopenhauer schrijft hij: ‘En toen kantelde alles, in een paar minuten tijd.’
Vertaler Martin de Haan leidt het essay in met een voorwoord dat maar liefst een derde van het boek beslaat. Hij laat zien dat de licht chaotische ontstaansgeschiedenis van het essay teruggaat tot de periode voor 2005, waarin Houellebecq aan Mogelijkheid van een eiland werkte. De thema’s van de roman zijn inderdaad nauw verweven met het gedachtegoed van Schopenhauer, maar De Haan stipt ook andere punten aan in het oeuvre van Houellebecq waar de invloed van de Duitse filosoof zich doet gelden. Het voorwoord is soms wel onnodig gedetailleerd, waardoor het moet inboeten aan de scherpte die De Haan eerder demonstreerde in zijn bundel Aan de rand van de wereld: Michel Houellebecq.
Toch is iedere toevoeging uiteindelijk welkom, want Houellebecq zelf laat veel onbesproken in het essay. Enige voorkennis van Schopenhauer is vereist en dat is op zich geen probleem. Maar ongeacht of je goed in de materie zit of niet, een voor de hand liggende reden om het boek te lezen is om meer te weten te komen over Schopenhauer of over Houellebecq, of in elk geval over zijn kijk op de filosoof. Hier voldoet het resultaat uiteindelijk niet aan de verwachtingen. Houellebecq maakt interessante observaties, maar gaat daar niet uitgebreid op in. Dat dit niet het hoofddoel van de tekst is, neemt niet het ontevreden gevoel weg dat na het lezen blijft hangen.
In de introductie schrijft Houellebecq dat hij aan de hand van zijn favoriete passages wil laten zien ‘waarom Schopenhauers intellectuele houding […] een voorbeeld blijft voor elke filosoof in spe; en ook waarom je, zelfs als je het aan het eind van de rit met hem oneens blijkt, niet anders dan grote dankbaarheid jegens hem kan voelen.’ Houellebecqs sympathie voor de filosoof en de relevantie van zijn denkbeelden voeren de boventoon, niet in de laatste plaats door de sprekende fragmenten die hij uit het werk van Schopenhauer gekozen heeft. De citaten beslaan ongeveer de helft van het essay, dat ruwweg uit twee delen bestaat: de eerste vier hoofdstukjes hebben vooral betrekking op De wereld als wil en voorstelling en de laatste twee op Bespiegelingen over levenswijsheid.
Wat bewondert Houellebecq aan Schopenhauer? In het eerste hoofdstuk springen een tweetal dingen in het oog. Schopenhauer heeft volgens Houellebecq – die eerder nog schrijft: ‘Ik neig vaak naar de conclusie dat er na 1860 op intellectueel vlak niets meer is gebeurd’ – een ‘volledig filosofisch systeem’ op poten gezet, ‘dat antwoord beoogt te geven op alle vragen (metafysische, esthetische, ethische) waarmee de filosofie zich sinds haar oorsprong heeft beziggehouden’.
Het omvattende karakter van Schopenhauers wereldbeeld valt samen met een andere reden voor bewondering. Door Schopenhauers verdeling van de wereld in Voorstelling (wij nemen louter kennis van de wereld door onze subjectieve ervaring) en Wil (een irrationele, blinde kracht die niet alleen de mens, maar het volledige universum voortdrijft) beslaat de metafysica van de filosoof ook de terreinen van ons gevoelsleven. Begeerte is een resultaat van die Wil en het onvervuld blijven van die begeerte, wat onvermijdelijk is, resulteert in lijden.
Door zijn ‘krachtige schildering van de tragiek van het willen’ is Schopenhauer een filosoof geworden die ook spreekt over ‘liefde, dood, medelijden, tragiek en pijn’. Zo verplaatst Schopenhauer zich naar het terrein van de romancier, het domein van de kunst – of je zou kunnen beweren dat hij dit domein meer onderdeel van zijn metafysica maakt dan zijn voorgangers. Het wekt geen verbazing dat dit Houellebecq, een romancier die in zijn boeken zelf een tegenovergestelde beweging maakt – namelijk van het domein van de romancier naar dat van de filosofie – aanspreekt.
Houellebecq wijdt ook een hoofdstuk aan kunst en Schopenhauers esthetische aan-schouwing: het vermogen jezelf door geconcentreerde aanschouwing en contemplatie te verliezen in een kunstwerk en je zodoende (tijdelijk) los te maken van de Wil. Kunst heeft iets intrinsieks, iets puurs, bij gebrek aan een beter woord, en dat zegt volgens Houellebecq ook veel over de kunstenaar zelf, iemand ‘die net zo goed niets zou kunnen doen, die zich gewoon zou kunnen onderdompelen in de wereld en daar vaag wat bij zou kunnen mijmeren’. Een echte kunstenaar wordt niet gedreven door roem, of erkenning; hij maakt kunst. En voor goede kunst is goed en belangeloos kunnen aanschouwen het belangrijkste. Dit doet denken aan de kunstenaars in zijn eigen romans, zonderlinge figuren als Jed in De kaart en het gebied en Vincent in Mogelijkheid van een eiland, en zegt tenslotte ook veel over Houellebecqs kijk op kunst en literatuur.
Zo’n hoofdstuk over kunst en aanschouwing ontlokt inderdaad enkele bespiegelingen aan Houellebecq: over artistieke roem, moderne kunst, hoeveel zin het heeft om kunstenaars te interviewen of om kunst überhaupt te conceptualiseren. Deze observaties en bespiegelingen zijn zonder meer interessant, maar het blijft vooral bij het kort aanstippen van iets dat interesse en nieuwsgierigheid wekt, om het vervolgens onbesproken te laten.
Dit gebeurt vaker. In zijn inleiding doet Houellebecq bijvoorbeeld nog een opmerkelijke bekentenis. Naar verloop van tijd is hij ‘schopenhaueriaan af’ geworden en heeft hij zich bekeerd tot de Franse filosoof Auguste Comte. Het werk van deze vooruitgangsfilosoof staat lijnrecht tegenover dat van Schopenhauer. Houellebecq licht deze bijzondere draai niet verder toe, wat erg jammer is. De Haan besteedt hier nog kort aandacht aan in het slot van zijn voorwoord, en hoewel Schopenhauer én Comte als ‘tweetaktmotor’ van Houellebecqs oeuvre een overtuigend beeld is, had ik er graag meer over gelezen.
Zo wordt de lezer uiteindelijk geacht zelf maar de puzzelstukjes bij elkaar te zoeken. Die tekenen zich wel duidelijk af: zo haalt Houellebecq een citaat van Schopenhauer aan met een gruwelijke beschrijving van een ontdekkingsreiziger (die de Fransman graag ‘wil opdragen aan de milieubeweging’). De reiziger zag op Java een vlakte met geraamtes, wat het resultaat bleek te zijn van wilde honden die met vereende krachten reuzenschildpadden op hun rug leggen en levend opvreten, maar daarbij wel eens worden overvallen door een tijger. ‘Die hele ellende wordt duizenden keren herhaald, jaar in, jaar uit’, verzucht Schopenhauer. Een verband met dezelfde zinloze wreedheid van het bestaan zoals dat zich kenschetst in Houellebecqs werk is snel gelegd.
Aan het einde van het essay citeert Houellebecq ook ruimhartig uit de Bespiegelingen over levenswijsheid, waarbij Schopenhauers conclusie dat het leven ‘oscilleert’ tussen ‘pijn en verveling’ (pijn bij gebrek, verveling bij overvloed) in het oog springt. Eenzelfde patroon dat je ziet bij meerdere van Houellebecqs romans en het meest prominent aanwezig is in Mogelijkheid van een eiland. Wat verdient de voorkeur? Het leven van de cynische komiek Daniël, dat uitloopt op een eindeloos streven naar meer, met verlangens die onvervuld blijven, en dus pijn; of het ascetische bestaan van zijn klonen Daniël24 en Daniël25, dat evenveel is ontdaan van begeerte als van kleur? Dit soort vragen zijn goede brandstof voor een roman, omdat je ze daar ook niet hoeft te beantwoorden.
Dit essay daarentegen was gebaat geweest bij meer duidelijkheid en minder gemijmer. Voor de hongerige Houellebecq-lezers stilt het in elk geval nauwelijks de gezonde trek. Gelukkig verschijnt er begin 2019 een nieuwe roman.