detail_judas-1

Judas

Amos Oz – Judas
Amos Oz – Hoe genees je een fanaticus
Bezige Bij, Amsterdam, 2015

 

Door Esther Wils, redacteur De Nederlandse Boekengids

‘Soms gebeurt het dat de loop van het leven vertraagd wordt, hapert als het water uit de regenpijp dat een dun stroompje vormt in de aarde van de tuin. Die stroom wordt tegengehouden door een zandheuveltje, remt af, verzamelt zich even tot een plasje, aarzelt, tast rond om het zandheuveltje dat hem de weg verspert aan te vreten of het te ondermijnen. Vanwege het obstakel splitst het water zich soms in een paar dunne takjes. Of het geeft de moed op en zakt weg in de aarde van de tuin.’

Met dit eenvoudige maar verbluffend rake beeld typeert schrijver Amos Oz de situatie waarin zijn hoofdpersoon is beland. Sjmoeël Asj is verlaten door zijn verloofde, heeft zijn studie moeten opgeven vanwege de financiële tegenslag die zijn vader heeft geleden en zit zijn impasse uit als betaald gezelschap van een zieke oude heer. Het verblijf bij deze Gersjom Wald en diens huisgenote Atalja Abarbanel levert hem levenslessen op die hij niet licht zal vergeten.

Verraad of goede trouw?
Het onderzoek dat Sjmoeël heeft gestaakt, betrof de joodse kijk op Jezus door de eeuwen heen; hij is in het bijzonder gefascineerd door de figuur van Judas, uitgemaakt voor de verrader van Jezus maar misschien wel de apostel die hem het meest na stond. In de versie van de geschiedenis die Sjmoeël opschrijft, ensceneerde Judas de kruisiging in het volle geloof dat Jezus gered zou worden; daarmee zou, na de bewoners van de provincie, waar zijn wonderen waren aanschouwd en diepe indruk hadden gemaakt, ook de blasé inwoners van Jerusalem gewonnen zijn voor zijn boodschap.

Het zal niemand verbazen dat Oz pleit voor openheid en interesse, zowel voor de woorden van Jezus als voor de werkelijke rol van vermeende verraders; als geen ander benadrukt hij dat mensen als Yitzhak Rabin en Anwar Sadat, die eind vorige eeuw vrede wilden bereiken in het Midden-Oosten, vooruit waren op hun tijd en weerzin opriepen bij degenen die bang waren voor verandering. Dat thema komt uitvoerig aan bod in het pamfletje dat binnenkort in een heruitgave verschijnt, Hoe genees je een fanaticus. Om zijn eigen standpunt te duiden, verwijst Oz in dat essay naar zijn roman Panther in the Basement (die deze zomer ook in een Nederlandse heruitgave verschijnt): de twaalfjarige Profy, aanvankelijk net zo militant chauvinistisch als de meeste kinderen (‘I was a stone-throwing kid’) sluit vriendschap met een zachtaardige Engelsman – toen ‘de bezetter’ – en wordt daarom als verrader gehoond door zijn leeftijdgenoten. Het is een ervaring die diep zit; als jood, als sympathisant met de tegenstander, als voorstander van de twee-staten-oplossing, kent Oz deze stigmatisering aan den lijve.

In zijn roman Judas voert hij een volwassen ‘Profy’ op, een politieke figuur die vrienden heeft onder de Arabieren en probeert de gewapende strijd te voorkomen. Hij komt het boek binnen als hij al is overleden, uitgestoten door zijn collega’s die geen stoorzender konden gebruiken en hem als verrader hebben weggezet. Hij is de vader van Atalja, de huisgenote die de schoondochter blijkt van Gersjom Wald: zijn zoon, haar man, is de oorlog in gegaan en niet meer teruggekeerd. Atalja is geknakt door het verlies van haar echtgenoot aan een strijd die zij net als haar vader verafschuwt, Gersjom is des te wanhopiger omdat hij zijn zoon zelf had aangemoedigd die strijd wel aan te gaan. Sjmoeël leert dus behalve de feiten van de geschiedenis ook de verwoestende kracht van de oorlog beter te begrijpen.

Woorden
De roman zucht hier en daar onder het gewicht van de lange verhandelingen over joodse godsdiensthistorici en –criticasters, en ook de politieke geschiedenis van Israel is soms wat geforceerd ondergebracht in de dialogen. De personages staan misschien wat al te schematisch tegenover elkaar. Oz toont wel weer dat hij kan toveren met woorden, zowel om sfeer te scheppen:

‘Over alles hier lag de stilte van een koude winteravond. Het was geen stilte van de transparante soort, die je toeriep er ook bij te komen, maar een onverschillige, oeroude stilte, een stilte die met haar rug naar je toe lag.’

als om de zaken helder te stellen:

‘De achterdocht vreet, net als het zuur, het vat weg waar hij in zit, en verslindt de achterdochtige zelf: dag en nacht op je hoede zijn voor de hele menselijke soort, onophoudelijks trucs bedenken hoe je moet ontkomen aan listen en hoe je samenzweringen moet ontlopen, en welke tactiek je moet gebruiken om van verre het net al te ruiken dat voor je gespannen is, daar komt alle ellende uit voort. Dat zijn precies de dingen die een mens de das om doen.’

Naar zo’n leraar kunnen we niet genoeg luisteren. Oz bezit precies die deugden die hij voorschrijft tegen kortzichtigheid en fanatisme: nieuwsgierigheid, humor en inlevingsvermogen. In zijn indrukwekkende lezing op het afgelopen Nexus-symposium stelde hij dat hij niet in de eerste plaats probeert het gevoel of het intellect van de lezer aan te spreken, maar diens nieuwsgierigheid. Ik waag dat te betwijfelen. Oz pleit ervoor je te verplaatsen in de ander, als voornaamste tegenwicht tegen de eenkennigheid die fanatisme in de hand werkt. Met mooie verhalen zouden wellicht ook aankomende terroristen te bereiken zijn, en zich gaan interesseren in het lot van de vermeende tegenstander. Dat zal vast zo zijn, maar als zij geraakt worden, is dat in de eerste plaats door het gevoel dat het werk van een schrijver als Oz doordesemt.

Sjmoeël wordt verliefd op de mooie, afstandelijke en tragische Atalja. Zijn inleving in haar lot en dat van Gersjom, en hun vertedering over zijn prille ontvankelijkheid, brengen een zindering in de roman. Oz laat ook zien dat inleving niet altijd prettig is: Sjmoeëls liefde wordt niet beantwoord, Gersjoms verdriet over zijn zoon is niet te stelpen, Atalja heeft zich emotioneel verschanst omdat de werkelijkheid haar te zwaar is gevallen. Ook Oz zelf heeft het nodige meegemaakt en het is zijn enorme verdienste dat hij zich niet heeft gewapend maar altijd zijn radars open heeft staan: humor, intelligentie, een enorm verbaal talent en dat onwaarschijnlijke inlevingsvermogen. Niet alleen mensen, ook de stad, de natuur en een enkele loslopende hond of kat weet hij te vangen op een manier die je ogen opent:

‘Er liep soms een pikzwarte kat, vast een kater, doorheen, traag, koninklijk, zijn staart omhoog, bijna zwevend heen weer trippelend, met fluwelen stapjes, alsof elk van zijn poten niet stapte, maar heel langzaam en genietend likte aan de gepolijste tegels, die glinsterden in de regen.’

Een roman om langzaam en genietend te lezen en te herlezen – zoals ook de fantastische vertaalster Hilde Pach vast langzaam en genietend aan het werk is geweest.