detail_Walter-Benjamin-Kinderjaren-in-Berlijn

Kinderjaren in Berlijn rond 1900

Walter Benjamin
Vantilt, Nijmegen

 

Door Clara Bolle, filosoof

Langzaam maar zeker veranderen de bomen aan de singel van kleur. Het frisse groen maakt plaats voor allerlei tinten rood en bruin. Tussen de bladeren schijnt de najaarszon. Het is zijn laatste warme groet voor dit jaar. Een teckel loopt parmantig langs twee spelende kinderen. Een oude vrouw rust even uit op een bankje. Een jongen van een jaar of zes in keurig uniform staart mij aan vanaf de kaft van het boek. Het is de beroemde filosoof Walter Benjamin in zijn kindertijd: een soldaatje met in zijn rechterhand een vaandel en in zijn linkerhand een sabel. En het zijn dit soort beelden die hij oproept in Kinderjaren in Berlijn rond 1900.

Kinderjaren in Berlijn rond 1900 is een verzameling van herinneringen, of ‘denkbeelden’ zoals Benjamin ze noemt. Het zijn bespiegelingen van een jeugd vol geuren, kleuren en ontdekkingen. Benjamin bracht zijn jonge jaren door in de wijk Charlottenburg, een wijk voor de bourgeoisie. Zijn ouders waren welvarend en bezaten een buitenhuis vlakbij Potsdam. Zijn jongste jaren waren gevuld met uitstapjes naar de film, de dierentuin en winkels met verlichte etalages; kortom, het leven van een stadskind uit de gegoede klasse. Pas in Parijs brak voor Benjamin de tijd aan om terug te blikken op zijn jeugd. Tussen 1932 en 1938 publiceerde hij zijn denkbeelden bij verschillende tijdschriften en kranten om zo zijn brood te verdienen.

Het werkje is een aaneenschakeling van kleine beschouwingen, herinneringen, nostalgische sentimenten en stadswandelingen. Benjamin gaat op in zijn verleden zoals een flaneur opgaat in de winkelende massa. De zintuigen en de rede gaan een spel met elkaar aan in de korte stukken van Benjamin. In ‘Wintermorgen’ beschrijft Benjamin de vroege ochtenden thuis in Berlijn. Elke ochtend pofte het dienstmeisje een appel voor hem in het haardvuur: “(d)aar lag de donkere, warme vrucht – de appel, vetrouwd en toch veranderd als een goede bekende die zich, terug van een reis, bij mij kwam melden. Het was de reis door het donkere land van de haardhitte, waaraan hij het aroma had ontfutseld van alle dingen die de dag voor mij in petto had”. Voor Benjamin is de gepofte appel wat voor Marcel Proust de madelaine is: een reis terug in de tijd.

Kinderjaren in Berlijn 1900 is een tijdmachine. Het is een uitdrukking van het verlangen naar een andere tijd of plek. Dat het verleden ongrijpbaar is, beseft Benjamin maar al te goed. Zijn berichten uit het verleden zijn een manier om de schoonheid uit zijn jeugd te conserveren. Het is niet voor niets dat Benjamin verhaalt over zijn vlinderjachten bij Potsdam; vlinders die hem betoverden met hun felle kleuren en de vluchtigheid van hun leven. “Hete jachtavonturen die me van keurig verzorgde tuinpaden naar een wildernis hadden gelokt, waarin ik machteloos geconfronteerd werd met de samenzwering van wind en geuren, bladeren en zon, die de vlucht van de vlinders regeerden”, zo memoreert Benjamin.

Soms lijkt het of de schetsen van Benjamin louter historisch zijn, maar niets is minder waar. In ‘Jongensboeken’ toont Benjamin de innerlijke reis van de lezer: “De verre landen die me in de verhalen bezochten, speelden vertrouwelijk als vlokken om elkaar heen. En aangezien de verte als het sneeuwt niet meer naar de wijde wereld leidt, maar naar het binnenste, lagen Babylon en Bagdad, Akko en Alaska, Tromsö en Transvaal in mijn binnenste”. Dankzij Giorgio Agamben, die deze stukken van Benjamin ontdekte in de nationale bibliotheek van Frankrijk, kan de lezer op ontdekkingstocht gaan in het Berlijn van begin twintigste eeuw. En wie Kinderjaren in Berlijn rond 1900 leest, zal dat Berlijn onvermijdelijk in zijn binnenste sluiten.