6a943f32a501d0781357211b7088feee7b338a9f

Leugens lezen

Bettina Stangneth
Vertaald door Mark Wildschut
Atlas Contact, 2919

 

Door Jozef Waanders, hoofdredacteur Filosofie-Tijdschrift

 ‘Das Wesen der Wahrheit ist die Freiheit’ stelde Martin Heidegger. De Duitse filosofe Bettina Stangneth beweert in haar nieuwste boek Leugens lezen verontrustend genoeg echter juist het omgekeerde: dat de vrijheid dikwijls eindigt in de waarheid terwijl liegen juist een daad van vrijheid is. Ze schrijft:

Liegen is dus een kunnen en niet onwetendheid, laat staan onvermogen. Het gebeurt niet zomaar, het overkomt de mens ook niet, je moet het willen opdat het gebeurt. Welbeschouwd realiseren we door te liegen zelfs meerdere vormen van vrijheid.

Daarmee borduurt Stangneth voort op twee eerdere boeken die ze schreef, en waarvan ze Leugens lezen een logische voortzetting noemt: Eichmann in Argentinië en Het kwade denken. Het drieluik betreft naar eigen zeggen een uitgebreide studie van wat ‘bewust anti-Verlichting is en daarom “kwaad” moet worden genoemd.’

In het eerste luik, dat als reactie op Hannah Arendts beroemde Eichmann in Jeruzalem gelezen moet worden, maakte Stangneth aannemelijk dat Adolf Eichmann eigenlijk een heel slecht voorbeeld van de ‘banaliteit van het kwaad’ was. Het beeld van de onnadenkende, plichtsgetrouwe bureaucraat die de consequenties van zijn eigen daden niet had overzien, was een pose die hij in Argentinië zorgvuldig geoefend had. In werkelijkheid was hij een overtuigde nazi die tot aan zijn terechtstelling probeerde om een ‘contraverlichtingsprogramma voor de nieuwe tijd op papier te zetten’. Eichmann construeerde volgens Stangneth in Jeruzalem zijn levensverhaal anticiperend op het begrip waarvoor de Verlichtingstraditie zichzelf roemde.

In het Het kwade denken, werkte Stangneth die vermeende kwetsbaarheid van het Verlichtingsdenken verder uit. Door het kwaad te zien als een ‘gebrek aan denken’, zijn we het zicht op het kwaad uit volle overtuiging kwijtgeraakt: ‘wie op het denken vertrouwt als zou dit altijd de juiste weg naar een goed leven wijzen, kan het kwaad alleen uit een andere richting verwachten.’ Stangneth verwacht het kwaad daarentegen nadrukkelijk ook uit de richting van de rede en onderneemt daarom juist een poging om het kwaad in het denken te doorgronden, door hedendaagse vormen van ‘kwaadaardig denken’ op te sporen en aan de kaak te stellen. Dit denken creëert volgens Stangneth de randvoorwaarden voor, uiteindelijk, concreet kwaad. Dat geldt vooral hen die het Verlichtingscredo ‘Sapere Aude!’ misbruiken om hun eigen opvattingen niet meer aan andere opvattingen te hoeven toetsen. De radicale particuliere subjectiviteit voor wie alleen nog het eigen oordeel geldt en die zich niet meer inspant om zich tot de werkelijkheid van de feiten te verhouden, is volgens haar de kwaadaardigste perversie van de Verlichting: het leidt tot ontkenning van feiten en discreditering van de wetenschap. ‘Wie mondigheid opvat als de eis de eigen mening tegen elke invloed van buitenaf te beschermen,’ schrijft Stangneth, ‘vindt simpelweg zijn weg niet meer naar de wereld.’

In Leugens lezen zegt Stangneth de volgende stap. Ze spoort er de complexe en giftige aard van de leugen in op. De leugen die zij dus niet als ‘banale’ verspreking of vergissing ziet, maar als een bewuste poging om het denken te manipuleren en vertrouwen te ondermijnen. Kant noemde de leugen een ‘kanker’ en ‘de eigenlijke rotte plek in de menselijke natuur’. Stangneth laat andermaal zien hoe de Verlichting niet alleen maar als bevrijding van die rotte plek begrepen kan worden, maar er wellicht ook nieuwe kwetsbaarheden voor geschapen heeft. Leugens tasten namelijk het onderlinge vertrouwen aan, dat in de Verlichting cruciaal geworden is. De zoektocht naar wat ‘waar’ zou kunnen zijn vraagt (sinds de vanzelfsprekende objectiviteit daarvan in de kantiaanse filosofie verloren is gegaan) immers om een ‘gemeenschappelijk denken’: om een dialoog in onderling vertrouwen. Leugens zetten juist aan de wortel daarvan de bijl, doordat ze onze gemeenschappelijke referentiepunten ondermijnen:

We weten dat een absoluut perspectief voor ons niet bestaat, dus dat alles er vanuit een ander standpunt anders kan uitzien en soms ook beter te zien is. Dat is de eigenlijke reden dat men tegen ons kan liegen (…).

Daarom kun je ook zeggen dat een leugenaar probeert om ongemerkt de coördinaten van onze oriëntatie te veranderen. We zien nog steeds zelf en denken nog steeds zelf, en toch beïnvloedt iemand de samenhang (…). Het is alsof iemand de richtingaanwijzers in een stad zou omdraaien.

Eigenlijk, zegt Stangneth, is liegen niets minder dan een poging om het handelen van de mens te veranderen door zijn denken ongemerkt te beroven van zijn relatie met de wereld. Hoe kunnen we ons daartegen verweren? Daarvoor is allereerst nodig om voorbij te gaan aan al te gemakkelijke opvattingen van de leugen. Termen als ‘post-factische tijd’ en ‘factchecking’ zijn bijvoorbeeld te gemakkelijk voor Stangneth: het eerste gaat er namelijk aan voorbij dat de leugen van alle tijden is, terwijl het tweede ontkent dat het welslagen van een leugen altijd afhankelijk is van een subjectief oordeel. Willen we voorbij de hulpeloosheid jegens de leugen, dan moeten we volgens haar naar een wezenlijk complexer en meer opgehelderd begrip toe. Daarom bespreekt ze verschillende morele, praktische en cognitieve dimensies van de leugen. Opvallend is daarin dat Stangneth de leugen ook begrijpt als een ‘verdoezeling van het ik’. De leugenaar probeert immers te voorkomen dat een ander erachter komt wat hij als waarheid beschouwt: ‘we verdoezelen strikt genomen niet alleen informatie over de wereld, maar willen bovenal zelf niet gekend worden.’

Belangrijk is vooral dat de leugen volgens Stangneth om een zekere kunde vraagt en kennis van de feiten veronderstelt – een onbewuste leugen bestaat immers niet. De leugen misleidt dus bewust en wil effect sorteren. Stangneth laat zien, hoe het programma van de contra-Verlichting vaak juist met een beroep op de Verlichting gerechtvaardigd wordt: flagrante leugens worden bijvoorbeeld steeds vaker met een beroep op de vrijheid van meningsuiting witgewassen. Paradoxaal genoeg blijft echter ook de leugenaar volgens Stangneth aan de waarheid geketend. De leugen is immers alleen als gebrek aan waarheid te denken, waardoor ze geen zelfstandigheid (buiten de waarheid om) kan bezitten.

Daarnaast blijft het succes van de leugen altijd ook afhankelijk van een ‘gelovige’ ontvanger. De subjectieve oorzaak van de leugen bestaat erin dat we iets voor waar moeten willen houden: er is altijd ook een subjectief oordeel voor nodig. Soms zijn we gevoelig voor de leugen, omdat die aansluit bij een diepgeworteld verlangen van de mens (‘niet hoeven zien wat bestaat (…) wie heeft daar nog nooit naar verlangd?’), maar tegelijkertijd is het precies dat subjectieve oordeel dat de basis kan worden voor onze weerbaarheid jegens de leugen. De voorwaarden en mogelijkheden van het gezamenlijke denken bieden, naast kwetsbaarheid, volgens Stangneth dus ook perspectief. De leugen kan immers niet zonder dialoog: hij heeft een publiek nodig. De parallelle wereld die de leugenaar wil scheppen heeft een ander nodig om ‘reëel’ te kunnen zijn:

Uitgerekend hier, in de ervaring van deze bijzondere dialoog die leugen heet, blijkt dat we alle reden hebben te vertrouwen op wat mensen denkend vermogen, als ze het willen. De leugenaar en zijn belogene – beiden vertrouwen op de macht van het gezamenlijke denken.

Zo eindigt deze onverbiddelijke filosofe, haar zowel thematisch als in taalgebruik vaak duistere drieluik over de bewuste contra-Verlichting, zowaar met een hoopvol perspectief.