Metamorfosen
Bestel deze boeken via onze partner Athenaeum Boekhandel:
Metamorphoses, vertaling Harrie Geelen, Uitgeverij In de Knipscheer
Gedaantewisselingen, vertaling Piet Schrijvers, Primavera Pers
Metamorphosen, vertaling Marietje d’Hane Scheltema, Athenaeum – Polak & Van Gennep
Door Sjoerd van Hoorn, essayist en filosoof
Veranderingen van Ovidius. Drie keer de Metamorfosen in het Nederlands
Publius Ovidius Naso (43 v.Chr. – 17 n.Chr.) is in de mode. Op mijn bureau liggen drie vertalingen van zijn Metamorfosen, één van Marietje d’Hane Scheltema, oorspronkelijk uit 1993 maar nog steeds in druk, een nieuwe van Harrie Geelen en een nieuwe van Piet Schrijvers.
De populariteit van Ovidius staat ongetwijfeld niet los van het feit dat zijn werk onderwerp is van het eindexamen Latijn, maar er is meer dat hem lezers brengt: Ovidius is een inspiratiebron voor vele dichters en schilders na hem. Ted Hughes baseerde zijn Tales from Ovid op zijn werk, Osip Mandelstam gaf zijn ballingschapsgedichten de ovidiaanse titel Tristia mee en menig schilderij uit de barok en daarna beeldt een mythische voorstelling af, zo niet naar de letter dan toch naar de geest van Ovidius.
Volgens Piet Schrijvers leven we in de derde aetas ovidiana, het derde ovidiaanse tijdperk. Het eerste vond plaats in de Hoge Middeleeuwen, toen menig dichter Ovidius creatief navolgde. Zo waren er herdichtingen van de Metamorfosen die christelijke analogieën ontwaarden in de gedaantewisselingen die Ovidius schiep. In de zeventiende eeuw inspireerde Ovidius naast schilders ook dichters als John Milton en Joost van den Vondel, die de volledige Metamorfosen vertaalde.
De derde aetas ovidiana is het onze. Hoewel Ovidius volgens Schrijvers lange tijd door classici werd beschouwd als te makkelijk om serieus te nemen, vervult hij tegenwoordig juist een hoofdrol. Het is niet moeilijk om te zien waarom. Het werk van Ovidius is spannend, het is erotisch en vaak erg mooi. Het is overigens vaak ook bloederig en gruwelijk, hele families worden afgeslacht door wraakzuchtige godinnen, wat wellicht evenveel lezers aantrekt als afstoot. Wie gesteld is op ‘veilige’ lectuur kan Ovidius sowieso beter mijden, want als er geen geweld plaatsvindt, is het wel seks wat de klok slaat, waarbij niet zelden een van beide partijen niet geheel vrijwillig deelneemt.
Schrijvers, emeritus hoogleraar Latijn in Leiden, is een gekend vertaler. Zo publiceerde hij al een vertaling van het volledige werk van een van de andere popsterren van de Romeinse literatuur, namelijk Horatius.
Zijn uitgave bevat zowel de oorspronkelijke tekst van Ovidius in het Latijn als de vertaling. Beide teksten worden voorafgegaan door een lange, vrij academische inleiding over receptie en literaire motieven, waarop weer een woord vooraf over het metrum van Ovidius, de dactylische hexameter, preludeert. (De hexameter, de gebruikelijke lengte van een vers in de Oudheid, is een dichtregel van zes voeten, de dactylus is de versmaat lang-kort-kort.)
D’Hane-Scheltema koos er in haar editie voor Ovidius te situeren in zijn eigen tijd en in de contemporaine literatuur. Ze benadrukt het belang van intertekstualiteit. De Romeinse lezer, als hij tenminste een man uit de hogere klassen was, kende de Griekse en Romeinse klassieken zeer goed, vaak zelfs uit z’n hoofd. Hij was ingevoerd in de retorica en de filosofie. Voor de Romeinse dichter bestond originaliteit dan ook in vernieuwend variëren op Homerus en Vergilius. D’Hane-Scheltema laat helder zien hoe Ovidius zich tot Homerus verhoudt. Schrijvers heeft een meer filosofische aanpak. Hij legt uit hoe Ovidius de verhouding tussen kunst en natuur zag. Kunst is imitatie van de natuur, maar hoe moeten we imitatie hier begrijpen? ‘Volmaakte natuur wordt kunst, volmaakte kunst wordt levende natuur, wordt levensecht in de verbeelding van de maker en de lezer’.
In zijn vertaling kiest Harrie Geelen niet voor een schets van Ovidius, maar voor een beknopte poëtica. Hij kiest ervoor Ovidius zo muzikaal mogelijk te vertalen, ‘als een liedschrijver’. Wat ons bij de vraag brengt hoe de drie verschillende Ovidiussen eruitzien.
Beginnen we bij het begin:
Ante mare et terras et quod tegit omnia caelum
unus erat toto naturae vultus in orbe,
quem dixere chaos : rudis indigestaque moles
nec quicquam nisi pondus iners congestaque eodem
non bene iunctarum discordia semina rerum.
Marietje d’Hane Scheltema vertaalt:
Voor er zee of land was en een lucht die alles toedekt,
bestond er slechts één aanschijn der natuur in dit heelal.
Men sprak van chaos, een primaire ongevormde massa,
niet anders dan een bonk gewicht, een samenraapsel van
slordige kiemen van niet goed gecombineerde dingen.
Piet Schrijvers maakt hiervan:
Voor zee en aarde en de allesbedekkende hemel bestonden,
toonde de schepping in haar geheel één enkele aanblik
die men chaos genoemd heeft: een ruwe ongeordende massa,
niets dan log gewicht, een ongelijkmatige stapel
strijdende kiemen van onderling slecht verbonden dingen.
Harrie Geelen zegt het zo:
Voordat er zee was en grond met daarboven de stolp van de hemel
was al met al dat hele heelal één brok natuur; en die brok
noemen we ‘Chaos’. ‘De zooi’. Afzichtelijk: loodzware massa,
nergens leven, een dode opeenhoping, ordeloos ogend,
zinloze klontering zonder een zweem van verband of verbinding.
Deze passages zijn representatief voor de respectievelijke vertalingen. Geelen is creatief en zangerig, Schrijvers tekstgetrouw en aangenaam, D’Hane-Scheltema precies en leesbaar. Het voor de hand liggende bezwaar tegen de versie van Geelen is dat hij wel erg losjes omgaat met het Latijn. ‘Discordia semina rerum’ is geenszins een zinloze klontering. Schrijvers is trouwer aan Ovidius zonder de poëzie uit het oog te verliezen, terwijl D’Hane-Scheltema down-to-earth vertaalt.
Voor Geelen spreekt de spattende, vlammende en speelse taal. Zijn Ovidius is een nieuwe dichter die je met plezier kunt lezen. Hij vertelt en zingt als de liedschrijver die Harrie Geelen zelf is. D’Hane-Scheltema is hiervan in zekere zin het tegendeel. Zij verdwijnt achter Ovidius en vertaalt precies in een vrij licht, klassiek Nederlands. Schrijvers is net zo precies en eveneens prettig letterlijk.
Wie vertaalt maakt iets nieuws, zet de betekenis die hij in een tekst in een taal ziet over naar een andere taal en gebruikt derhalve middelen die de taal waarin hij vertaalt daarvoor aanreikt. Die middelen zijn vaak andere dan de taal waaruit vertaald wordt ter beschikking heeft. Het Latijn is met al zijn verbuigingen een uiterst gecomprimeerde, bijna krijgshaftige taal. Het Nederlands is analytischer en omstandiger. Wil het slingeren en strijden, klimmen en zingen als de taal van Ovidius, dan zul je iets anders moeten doen dan Ovidius zelf. Mijns inziens slagen alle drie de hier besproken auteurs daar op hun eigen wijze in.
Hoewel ik Harrie Geelen niet zou aanraden aan een gymnasiast als hij zijn examen over Ovidius voorbereidt, is Geelens Metamorphoses fijne poëtische lectuur, mits geconcentreerd en in kleine porties genoten. Piet Schrijvers’ Gedaantewisselingen is wellicht de tekst voor filologisch geïnteresseerden met oog voor poëzie, terwijl Marietje d’Hane-Scheltema de makkelijkst leesbare vertaling heeft geleverd.