Michelangelo. A Tormented Life
Antonio Forcellino
Polity Press, Cambridge, 2009
vert. Allan Cameron
Maria Forcellino, Michelangelo, Vittoria Colonna e gli ‘spirituali’
Antonio Forcellino, Michelangelo. A Tormented Life
Claudia Echinger-Maurach, Michelangelos Grabmal für Papst Julius II
William E. Wallace, Michelangelo. The Artist, the Man, and His Times
James A. Connor, The Last Judgment. Michelangelo and the Death of the Renaissance
Door Bram Kempers, hoogleraar Sociologie van de Kunst (UvA)
Al enkele eeuwen lang overtrof de bibliografie over Michelangelo Buonarroti ruimschoots die van andere kunstenaars. Dat begon al tijdens zijn leven met de uitvoerige biografieën van Ascanio Condivi en Giorgio Vasari. Die voorsprong is de afgelopen jaren nog eens flink toegenomen – overigens zonder dat voor deze nieuwe publicatiegolf een specifieke aanleiding was, zoals een geboortejaar (1475), een sterfdatum (1564) of een grote tentoonstelling. Michelangelo staat als gecompliceerd mens en veelzijdig kunstenaar garant voor een onovertroffen belangstelling van oerdegelijke wetenschappers, van populariserende schrijvers, zelfs van filmmakers, en van auteurs die verschillende genres proberen te combineren. De vijf hier besproken boeken beogen met verschillende accenten wetenschappelijke degelijkheid te combineren met literaire toegankelijkheid en nieuwe inzichten. Ze vormen bakens in een baaierd van enorm veel wetenschappelijke publicaties, die veelal in kunsthistorische vaktijdschriften en soms in tentoonstellingscatalogi verschijnen. Niet al die publicaties zijn even toegankelijk voor de geïnteresseerde leek, die wel toegang zou moeten krijgen tot de nieuwste inzichten.
Vandaar de gids Michelangelo. A Tormented Life van Antonio Forcellino. Antonio Forcellino publiceerde zijn biografie in 2005 in het Italiaans. Zijn boek werd een groot succes en bracht hem bekendheid en roem. Forcellino is een restaurator en kunsthistoricus, die bij zijn kunsthistorische vakgenoten vaak ambivalente en soms kritische reacties oproept. Hij was onder meer betrokken bij de recente restauraties van Michelangelo’s Mozes en diens vroege beelden in de dom van Siena. De Engelse vertaling uit 2009 maakt Michelangelo’s leven toegankelijk voor een groot publiek. Via dit boek kunnen belangstellenden tevens kennis nemen van andere publicaties van Forcellino en van zijn zus Maria, kunsthistorica en auteur van verscheidene artikelen, boeken en bijdragen aan boeken, die alle het lezen waard zijn. Hun nieuwe inzicht schuilt onder andere in de aandacht die ze vragen voor de rol van de groep vrienden en vriendinnen rond Michelangelo, veelal aangeduid met de naam spirituali, soms ook als evangelici.
In de jaren veertig van de zestiende eeuw was Michelangelo ontvankelijk voor religieuze opvattingen binnen de Rooms-Katholieke Kerk die enige verwantschap vertoonden met protestantse ideeën. Deze opvattingen werden onder woorden gebracht in preken, traktaten, brieven, dialogen en gedichten. Heil, verlossing en rechtvaardiging door geloof kwamen centraal te staan. Het ware christendom was niet het resultaat van goede werken en uiterlijk vertoon in kerken, maar van een diep gevoeld geloof, gebaseerd op wat in de bijbel zelf te lezen viel. Aan de geschiedenis van de Kerk als institutie en de bijdragen van latere martelaren, heiligen en concilies werd minder betekenis toegekend dan aan Gods woord zoals opgetekend in het Nieuwe Testament. In beginsel bevatten deze gedachten kritiek ten opzichte van de actuele pauselijke Kerk, maar verscheidene pausen konden zich aanvankelijk wel vinden in dit soort hervormingsbewegingen. Waar Paulus III, een van Michelangelo’s mecenassen, positief stond tegenover spirituele, devotionele en theologische herbezinning en diens opvolger Julius III een min of meer neutrale positie innam, zette Paulus IV de tegenaanval in met de Inquisitie en verbodsbepalingen. Over deze bewegingen en tegenbewegingen in godsdienstige gedachten is al eerder door toonaangevende cultuurhistorici uitvoerig geschreven, vaak met begrippen als Reformatie en Contrareformatie.
Broer en zus Forcellino hebben in ieder hun eigen boek de taak op zich genomen de relevantie van de godsdienstige hervormingsbewegingen voor Michelangelo’s kunst aan te geven. Hiermee is een van de interessantste vernieuwingen in het Michelangelo-onderzoek geagendeerd, zij het dat de hypothesen over verbanden tussen trends in religieus denken en Michelangelo’s kunst niet door alle kenners aanvaard zijn. Het achterhalen van de betekenis van deze spiritueel geïnspireerde denkers voor de beeldende kunst van Michelangelo, die tot uiting komen in zijn sculpturen, fresco’s, tekeningen en paneelschilderingen vanaf ongeveer 1540, is een zaak van langere wetenschappelijke adem. Het oordeel hierover hangt vaak ook af van de mate waarin de beschouwer Michelangelo ziet als een relatief autonoom werkende kunstenaar of als iemand die maatschappelijk ingebedde ideeën verbeeldt.
Dat Michelangelo intensieve contacten onderhield met de aristocratische dichteres Vittoria Colonna, met de Engelse intellectuele kardinaal Reginald Pole en met andere hervormingsgezinde denkers, die tijdelijk bijeenkwamen in Viterbo en met die stad ten noorden van Rome werden geassocieerd, is boven twijfel verheven. De precieze manier waarop deze ideeën doorwerkten in tekeningen, fresco’s en beelden, blijft een zaak voor nadere reflectie en is een van de onderzoeksonderwerpen van Antonio Forcellino. Forcellino is ook de man die beargumenteerde dat enkele paneelschilderingen van klein formaat, tot nu toe toegeschreven aan leerlingen of assistenten, onder wie Marcello Venusti, en deels in de vergetelheid geraakt, van de grote meester zelf zijn. Het gaat om christelijke voorstellingen als de Gekruisigde Christus en de Bewening, door Michelangelo weergegeven in tekeningen die hij gemaakt heeft voor Vittoria Colonna. Teksten suggereren dat hij van deze voorstellingen schilderingen heeft gemaakt en Forcellino kwam tot de conclusie dat het moest gaan om de werkjes die eerder aan zijn leerlingen waren toegeschreven. Die vondst was in de herfst van 2010 groot nieuws in Italië, paginagroot gebracht in de kranten en prominent op het journaal. In Nederland heeft het NRC Handelsblad in een kleurenbijlage volop aandacht geschonken aan deze ontdekkingen. Er zijn tentoonstellingen gepland en nader materieel-technisch onderzoek wordt ondernomen om meer zekerheid te krijgen over de toeschrijvingen en dateringen. Tot nu toe zijn de meningen verdeeld en overheerst scepsis, al werden in de Italiaanse media al te verwachten verkoopbedragen genoemd van 200 tot 300 miljoen euro. Alleen al deze prijzen en de gigantische media-aandacht geven aan hoeveel waarde mensen momenteel hechten aan Michelangelo’s werken.
Ook in het grafmonument van Julius ii, zoals dat in een gewijzigd arrangement is voltooid, zien Antonio en Maria Forcellino de invloed van de spirituali, onder andere in de nieuw ontworpen figuren van Rachel en Lea, ook bekend als de vita activa en de vita contemplativa – omschrijvingen die Michelangelo zelf hanteerde. Iconografische verbanden ziet Antonio Forcellino voorts tussen deze proto-protestantse gedachten en het Laatste Oordeel, voltooid eind 1541, en de kort daarna gemaakte fresco’s met de Bekering van Paulus en de Kruisiging van Petrus, beide in de nieuw gebouwde Cappella Paolina. Het aantrekkelijke van Forcellino’s boek schuilt niet alleen in dit ideeënhistorisch perspectief en in zijn iconografische belangstelling, maar ook in zijn kennis en ervaring als restaurator, die hem een grote vertrouwdheid geven met Michelangelo als vakman: de geniale kunstenaar als technicus.
William E. Wallace behandelt hetzelfde leven, maar met andere accenten. Gezien zijn talrijke eerdere publicaties wekt het geen verbazing dat hij uitgebreid ingaat op het Florentijnse werk van Michelangelo, met name het veelzijdige project van de San Lorenzo zoals dat tussen 1515 en 1534 vorm kreeg. De Amerikaanse kunsthistoricus Wallace is binnen de kunsthistorische discipline meer dan Antonio Forcellino aanvaard als expert. Het San Lorenzo-project omvatte een nieuw, maar onuitgevoerd ontwerp voor een uitermate kostbare gevel, de nieuwe bibliotheek met trap en vestibule, en de niet volledig voltooide, nieuwe sacristie met de grafmonumenten van Giuliano en Lorenzo de Medici. Ze zetelen boven sarcofagen met personificaties van Dag, Nacht, Schemering en Dageraad. Onvoltooid bleven de grafmonumenten van hun naamgenoten van een generatie eerder en de geplande schilderingen op de wanden. Waar in eerdere biografieën en monografieën een sterk accent is gelegd op Michelangelo tot 1513, het moment waarop zijn grote mecenas Julius ii (voor wie hij een bronzen portret in Bologna schiep, de gewelven van de Sixtijnse kapel beschilderde en het grafmonument ontwierp) stierf, geeft Wallace een evenwichtig beeld van zijn gehele leven. Hij gaat ook uitvoerig in op de latere werken in Rome, waar Michelangelo zich in 1534 definitief vestigde. In deze lange periode van dertig jaar gaat het wat de architectuur betreft om ontwerpen voor de Sint Pieter, de San Giovanni dei Fiorentini, het Palazzo Farnese, het Capitool, de Porta Pia, de Sforza-kapel in de Santa Maria Maggiore en de Santa Maria degli Angeli. Tegelijk werkte Michelangelo aan sculpturen en aan de grote fresco’s in het Vaticaanse Paleis. Al met al doet Wallace recht aan heel het lange leven van Michelangelo en de grote werken die hij als workaholic schiep. Hij schreef de meest evenwichtige biografie tot nu toe, zonder een bepaalde periode of een bepaald aspect te accentueren ten koste van andere facetten.
In zijn biografie schenkt Wallace veel aandacht aan Michelangelo’s afkomst en zijn sociale pretentie als Florentijnse patriciër, die zijn status en die van zijn familie ondersteunde door succesvol te opereren als schilder, beeldhouwer en architect. Uitvoerig gaat Wallace in op alle vrienden, kennissen, geliefden, assistenten, familieleden en opdrachtgevers. Daarmee relativeert hij het beeld van Michelangelo als een ietwat autistisch genie. Asociaal was hij allerminst en alleen maar belust op geld evenmin. Aan vele vrienden wijdt Wallace een eigen paragraaf, zodat een mozaïek van kleine biografieën binnen de grote biografie ontstaat. Tommaso de’ Cavalieri, de jongere Romeinse aristocraat voor wie Michelangelo op het eerste gezicht raadselachtige tekeningen maakte, passeert de revue, evenals een minder bekende assistent, Bastiano Malenotti. Zo schept Wallace een rijkgeschakeerd portret van de mensenmaatschappij waarin Michelangelo’s leven zich ontvouwde en waarin zijn kunst ontstond. Zo ontstaat ook en passant een tijdsbeeld, een terloops uit verhalen opgebouwde cultuurgeschiedenis.
Hoewel de boeken van Forcellino en Wallace elkaar in verscheidene aspecten overlappen en ten dele dezelfde gegevens bevatten, kunnen ze heel goed samen gelezen worden, omdat ze in interessante facetten complementair zijn en elk hun eigen verdiensten hebben. Wie echt in Michelangelo is geïnteresseerd, doet er goed aan zowel Forcellino als Wallace ter hand te nemen. Beide boeken roepen echter vragen op over het precieze verloop van bepaalde projecten waaraan Michelangelo werkte. De door de man en zijn tijd gegrepen lezers hebben juist door overzichtswerken behoefte aan specialistische publicaties.
Naast boeken over het hele leven en het gehele oeuvre, verschijnen er regelmatig publicaties over afzonderlijke projecten. De meeste van deze projecten zijn zelf gecompliceerd. Over hun verloop bestaat in veel gevallen een grote hoeveelheid bronnen: brieven, contracten, betalingen, tekeningen, kopieën, prenten en gedichten. Over Michelangelo kon zo’n uitgebreide bibliografie ontstaan doordat er over hem zo’n overvloedige documentatie beschikbaar is, al is die ongelijk verdeeld over zijn lange leven. De periode na 1513 is veel beter gedocumenteerd dan het begin van zijn leven.
Een van de monografieën over een afzonderlijk project is het boek uit 2009 van James A. Connor over het Laatste Oordeel. In dit boek gaat veel aandacht uit naar in aanleg afwijkende ideeën over religie, teruggaand op de invloed die Michelangelo in zijn Florentijnse jeugdjaren van de charismatische boeteprediker Savonarola had ondergaan. Het boek past in een traditie van belangstelling voor marginale religieuze gedachten van kabbalistische en esoterische aard. Deze afwijkende ideeën zouden op verhulde wijze verwerkt zijn in officiële pauselijke opdrachten, zoals Michelangelo’s monumentale fresco’s in het Vaticaanse Paleis. Waar dergelijke verbanden voor afbeeldingen in de sfeer van privédevotie en kunstbeleving enige plausibiliteit kunnen hebben, zoals bij de werken die Michelangelo maakte voor Colonna en Cavalieri, lijkt het mij niet aannemelijk zulke verbanden te vinden in de pauselijke kapellen.
Als specialistische publicatie in boekvorm over een project verdient de monografie van Claudia Echinger-Maurach alle aandacht. Het uitermate degelijke boek is – in tegenstelling tot de eerder genoemde boeken – overvloedig geïllustreerd met 195 foto’s, tekeningen en prenten. Alle illustraties komen uitvoerig aan bod in de zorgvuldig geschreven en, ondanks het oog voor detail, goed leesbare tekst. Daarenboven is het boek voorzien van een omvangrijk notenapparaat. De 733 noten bieden een uitstekende toegang tot de vakliteratuur en omvatten in veel gevallen mini-essays, die telkens het betoog in de hoofdtekst verrijken. Waar in de andere boeken het wetenschappelijk debat impliciet bleef, worden hier de standpunten meestal helder tegenover elkaar geplaatst. Bibliografie en registers maken het geheel tot een wetenschappelijk standaardwerk dat zijn diensten zal bewijzen voor de komende generaties onderzoekers. Voor de echt geïnteresseerde leek die het Duits machtig is, kan dit boek zonder meer aanbevolen worden. Voor de specialist is het onmisbaar.
Deze monografie is het resultaat van een leven gewijd aan Michelangelo, met in de hoofdrol diens grafmonument voor Julius II, waaraan de kunstenaar veertig jaar lang heeft gewerkt. Een boek over dit grafmonument is daarom bijna een biografie, die meer dan de helft van het werkzame leven beslaat. Hierover publiceerde de auteur in 1991 een tweedelige monografie, die met dit boek uit 2009 is bewerkt, verdiept en ook aangepast. Over het grafmonument en andere werken publiceerde de auteur vele belangrijke artikelen, overwegend voer voor specialisten. De beschrijvingen van Condivi en Vasari (geschreven tussen 1550 en 1568) van het enorme vrijstaande grafmonument vormen een onmisbare bron, ook voor de renovatie van de Sint Pieter, maar ze vormen ook een lastige bron, omdat mythevorming en geschiedschrijving onontwarbaar door elkaar lopen. Bovendien verschillen de verhalen onderling sterk en wijken ze ook af van wat de kunstenaar zelf in brieven heeft geschreven, die ook niet altijd consistent en betrouwbaar blijken te zijn.
Een recensie is ook podium voor polemiek; in dit geval is de recensent partij door het standpunt dat hij zelf heeft ingenomen. Naar mijn mening gaat de auteur niet ver genoeg in haar nieuwe terughoudendheid ten aanzien van de getuigenissen van Condivi en Vasari; op dit punt is haar analyse uit 2009 veel voorzichtiger dan die uit 1991, maar nog steeds houdt ze vast aan het uitgangspunt van een gigantisch vrijstaand graf als eerste project, bedoeld voor een centrale plaats in de nieuw te bouwen Sint Pieter. Het primaire plan voor een enorm vrijstaand grafmonument midden in de nieuwe Sint Pieter is hoogstwaarschijnlijk een verzinsel van Michelangelo’s jonge vrienden en bewonderaars Condivi en Vasari. Hun even rommelige en tegenstrijdige als evocatieve beschrijvingen van het oorspronkelijke plan van 1505-1506 zijn tot voor kort aanvaard als betrouwbaar. Grondige lezing van hun teksten, vergelijking met wat Michelangelo zelf geschreven heeft en bestudering van zijn vroegste ontwerptekeningen, waarvan enkele recentelijk aan het licht zijn gekomen, wijzen er echter op dat het grafmonument van Julius ii altijd een wandgraf is geweest en dat Julius ii niet van plan was de oude basiliek geheel af te breken. Julius ii wenste een vergroting en verfraaiing van de basiliek, met een waardige plek voor het graf van Petrus en voor zijn eigen grafmonument. Dit wandgraf heeft een reeks metamorfosen ondergaan tussen 1505 en 1545, maar die zijn naar vorm, arrangement en iconografie lang niet zo groot geweest als tot voor kort werd aangenomen. Wat betreft de kwestie van het vrijstaande graf draait de auteur een beetje om de hete brij heen, waardoor het begin van het boek wat moeizamer leest en meer kritiek oproept dan het uitstekende, veel omvangrijkere tweede deel over het wandgraf in de context van de San Pietro in Vincoli.
De behandeling van de periode tussen ongeveer 1520 en 1545 is exemplarisch. De auteur schetst de verschillende partijen die bij het project betrokken waren, van nazaten van de paus tot assistenten van de kunstenaar. Ze presenteert veel tekeningen die niet eerder zijn behandeld en deels onbekend waren. De situatie in de kerk met haar altaren, relieken en het kanunnikenkoor in het rechter transept, dus achter het grafmonument, wordt goed toegelicht in de tekst en in een reeks nieuw gemaakte reconstructietekeningen. De vele nieuwe foto’s, gemaakt na de recente restauratie – die van Forcellino – zijn van grote waarde. Het grafmonument met zijn door Michelangelo en diverse anderen (onder wie Giacomo del Duca, Francesco d’Amadore da Urbino, Battista Benti, Raffaello da Montelupo en Tommaso Boscoli) vervaardigde beelden krijgt de aandacht die het verdient, als indrukwekkend kunstwerk en niet als een half mislukt project dat niet meer zou zijn dan een zwakke echo van de oorspronkelijke ambities.
Bovenstaande beschouwing naar aanleiding van deze vijf publicaties biedt zicht op de desiderata in de Michelangelo-wetenschap, die bijna een vak op zich is geworden, zo niet een roeping. Grondig onderzoek naar afzonderlijke projecten in de vorm van boeken, artikelen, tentoonstellingscatalogi of bestandscatalogi heeft nog steeds veel te bieden, zo leren de talrijke voortreffelijke recente publicaties. Voor wie meer wil weten over Michelangelo is het goed de namen te kennen van de specialisten die het afgelopen decennium interessante publicaties over hem hebben verzorgd. De lijst geeft tevens een indruk van de indrukwekkende dynamiek op dit terrein van onderzoek, dat bibliografisch bijna ondoordringbaar is geworden, zelfs voor een vakman.
Over architectuur en architectuurtekeningen schreven Golo Maurer, Christof Thoenes, Georg Satzinger en Mauro Mussolin. Het combineren van de studie van tekeningen en architectuur, al of niet uitgevoerd, heeft veel nieuwe inzichten opgeleverd. Tekeningen, ook figuurstudies, zijn het afgelopen decennium intensief bestudeerd, zowel wat betreft toeschrijvingen als dateringen en functies, door Cammy Brothers, Pina Ragionieri, Paul Joannides, Carmen Bambach, Hugo Chapman, Achim Gnann en Michael Hirst. Het blijft een kwestie hoeveel tekeningen van Michelangelo zelf zijn, waarbij sommigen een klein oeuvre postuleren en anderen uitkomen boven de zevenhonderd of achthonderd. Caroline Elam en Pietro Ruschi behandelden de San Lorenzo in Florence. Rab Hatfield schreef een boek over Michelangelo’s financiën. Afzonderlijke projecten en iconografische kwesties komen aan de orde bij Christoph Luitpold Frommel, Michael Rohlmann, Andreas Thielemann en Christina Strunck. Romeinse projecten zijn belicht door Horst Bredekamp, Matthias Winner, Claudio Parisi Presicce, Anna Bedon, Alessandro Brodini, Pio Pecchiai en Marcia Hall. De Droom en verwante tekeningen die Michelangelo schonk aan Tommaso de’ Cavalieri, zijn belicht door Stephanie Buck, Maria Ruvoldt en Marieke van den Doel, overigens met verschillende duidingen. Eén tekening of één schilderij werd onderwerp van gehele boeken. Zo schreef Alexander Nagel over De Graflegging, waarvan de datering, de toeschrijving, de opdrachtgever en de plaats van bestemming nog steeds omstreden zijn. En dan is er nog het recent tot bloei gekomen onderzoek naar de reproductiegrafiek: prenten gemaakt naar de werken van de grote meester. Frank Zöllner was verantwoordelijk voor een fraai geïllustreerd overzichtsboek, dat in 2008 en 2010 in meerdere versies en vertalingen is verschenen, in het Nederlands als Michelangelo. Leven en werk.
Ondanks het vele dat al is gepubliceerd, valt er nog steeds substantieel voortgang te boeken in kennis en inzicht. Daarbij is het van essentieel belang een sleutelrol toe te kennen aan Michelangelo’s tekeningen, zoals Echinger-Maurach wel doet en de hier zo juist genoemden evenzeer, maar Forcellino, Wallace en Connor in mindere mate. Niet alleen de figuurstudies, maar ook de recentelijk meer en detail bestudeerde architectuurontwerpen en de tekeningen voor artefacten als zoutvaten, kandelabers en andere vormen van ‘toegepaste’ kunst verdienen extra aandacht. Voorts is het zaak daarbij de gedichten en de boeken te betrekken die tot nu toe enigszins apart zijn bestudeerd, veelal in het kader van publicaties van gedichten, al of niet met vertalingen. Boekwetenschap heeft hier nog veel te bieden. Belangrijk is een verdere relativering van de waarde van Condivi en Vasari, die onbetrouwbare historische bronnen vormen, evenals Michelangelo zelf. Al hun teksten moeten gezien worden als literaire activiteiten, ontplooid volgens retorische regels en vastgelegd in handschriften, op tekeningen en in boeken, die alle als materieel object bestudeerd moeten worden met aandacht voor het beoogde publiek en het beoefende literaire genre. Al te naïef zijn de oudste boeken gelezen als objectief verslag van een voor latere beschouwers interessante, maar moeilijk bereikbare werkelijkheid. In ieder geval is het zinvol opnieuw te kijken naar de metamorfosen van het grafmonument, eerst als onderdeel van de vernieuwde Sint Pieter en al vrij snel als project elders in Rome.
Aparte aandacht verdient de iconografie van de officiële pauselijke kunstwerken. Binnen het iconografisch onderzoek tekende zich eerst een tendens af in de richting van meer esoterische interpretaties, vaak onder verwijzing naar neoplatoonse stromingen, zoals in het werk van Edgar Wind en zijn even erudiete voorganger Erwin Panofsky. Daarna begon een tegenbeweging, overigens ook in het onderzoek naar niet-Italiaanse kunst, met name de Nederlandse genreschilderkunst van de zeventiende eeuw. Revisies van iconologische studies resulteerden in een grote scepsis over al dan niet verborgen betekenissen, bedoelde raadsels, gelaagdheid en diepe intellectuele of morele bedoelingen. Kunst werd weer kunst en ideeëngeschiedenis was iets anders. Naar mijn idee is er grote behoefte aan iconografische studies die de aandacht richten op gangbare opvattingen over moraal, wederopstanding, geschiedenis, profetie en genade. De Michelangelo-literatuur overziende, denk ik dat er echt behoefte is aan het achterhalen van dominante (en niet esoterische of occulte) theologische, filosofische en poëtische ideeën, zoals ze leefden aan het pauselijk hof, ter verheldering van de kunst van Michelangelo en trouwens ook die van Rafaël. Welk pauselijk paradigma beeldden zij uit in het Vaticaanse Paleis, van de Stanze tot de Sixtijnse Kapel en de Cappella Paolina? Het is verbazingwekkend, om niet te zeggen verbijsterend, dat de betekenissen van veel figuren nog steeds niet zijn vastgesteld. Dit geldt voor de ignudi op het Sixtijnse gewelf, voor de prigioni bedoeld voor het Julius-monument en voor de meeste figuren op Michelangelo’s Laatste Oordeel. Waarschijnlijk waren zijn figuren artistiek vernieuwend, maar iconografisch traditioneel.
De dynamiek in het Michelangelo-onderzoek is en blijft verbazingwekkend groot, net als de dynamiek in zijn oeuvre. Veel specialistische publicaties dragen daaraan bij, zowel de onlangs gepubliceerde als degene die nog in de portefeuille zitten. De boeken van Forcellino, Wallace en Echinger-Maurach betekenen elk op hun manier een forse stap voorwaarts, zowel voor specialisten als voor de belangstellende leken die graag meer over Michelangelo willen weten. En ze zullen nog meer publiceren. Voor de toekomst valt veel te verwachten van deze auteurs en van anderen, vooral van de monografie die Michael Hirst in voorbereiding heeft en waarvan het eerste deel onlangs is uitgekomen (Michelanglo vol 1. The Achievement of Fame, 1475-1534 (2012). Aan Hirst danken we onder meer belangrijke inzichten over de jonge Michelangelo en een systematische analyse van zijn tekeningen, die verschillende types vertegenwoordigen, van schets als eerste expressie van een creatieve gedachte tot precies presentatiemodel voor de opdrachtgever, waar nodig uitgevoerd met liniaal en passer. Als deskundige bij uitstek op het gebied van tekeningen en als onderzoeker die belangstelling voor interessante thema’s weet te paren aan vindingrijk en degelijk bronnenonderzoek, is Michael Hirst de aangewezen persoon om nog weer een stap verder te gaan in het ontraadselen van Michelangelo als intrigerend en veelzijdige kunstenaar: schrijver, dichter, beeldhouwer, schilder, architect, vormgever en tekenaar; een multimediaal talent zonder precedent en zonder opvolger.