
Nationalisme, naties en staten
L.H.M. Wessels & T. Bosch (red.)
Gezamenlijke uitgave van Uitgeverij Vantilt en de Open Universiteit, Nijmegen, 2012
Door Thijs Kleinpaste, student geschiedenis en publicist
Lev Tolstoj stierf onderweg, in het huisje van de stationsmeester van Astapovo. De overlevering vertelt dat hij op zijn sterfbed fluisterde: ‘En de boeren? Hoe sterven de boeren?’ Voor de adellijke Tolstoj maakte dat alle verschil. Het waren de boeren die het geheim van de ware ziel van Rusland bezaten en Tolstoj was zeer begaan met hun zaak. Ander verhaal, ook over een negentiende-eeuwse Russische schrijver die naar het boerenbestaan hunkerde: Gleb Oespenski raakte krankzinnig doordat zijn nationaal-populistisch wereldbeeld, inclusief de verheerlijking van het zuivere boerenleven, werd gelogenstraft door de werkelijkheid. De boeren bleken niet nobel, maar schurkachtig en woest – ze zopen en sloegen hun vrouwen. Oespenski’s wereld stortte in. Oespenski was niet de enige schrijver die zijn illusies stukgeslagen zag worden door een onwillige werkelijkheid. Toch maakte dat de aantrekkingskracht van het zoeken naar de Russische ziel niet minder. Dat de boeren misschien niet de onbedorven klasse waren, wilde niet zeggen dat er helemaal geen zuivere Russische volksaard bestond.
Nationalisme, naties en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden tekent de geschiedenis van ruim tweehonderd jaar nationalisme in Europa op. Het vertoog voert van Verlichte noties over volkssoevereiniteit via Romantische ideeën over volksaard naar de quasiwetenschappelijke theorieën over ras en genetica die de twintigste eeuw vergiftigden.
Nationalisme, naties en staten is een boek dat ieder mens wil hebben en daar is een aantal eenvoudige redenen voor. Allereerst is het boek ongecompliceerd vakwerk. Wie het vanaf een bescheiden hoogte op een koffietafel laat ploffen, hoort dat het boek met zorg en liefde is gemaakt. De landing produceert een volle, romige plof waarin de dikte van de bladzijden en de rijkdom van de in kleur afgedrukte kaarten, afbeeldingen en foto’s doorklinken – het is een plof die alleen een boek van dit kaliber kan voortbrengen, een plof die bovendien past bij de vormgeving, die uitstraalt dat dit boek bedoeld is om de tijd te overleven: klassiek maar niet oubollig, beheerst maar niet nietszeggend, gedistingeerd maar niet afstandelijk.
Wie het boek vervolgens openslaat, wordt niet teleurgesteld. Nationalisme, naties en staten puilt uit van de fraai uitgevoerde kaarten, die overzichtelijk en in kleur kond doen van de complexe geschiedenis van het Europees continent. Lezers van de lange verhandelingen wordt ademruimte gegund door de geschiedschrijving bijna om de twee bladzijden te illustreren met relevante foto’s, afdrukken van schilderijen of beeltenissen van historische voor- en titelpagina’s. Dan de geschiedschrijving zelf: die is gedetailleerd zonder massief te worden, compleet zonder irrelevant te raken en omspant bijna tweeënhalve eeuw zonder onoverzichtelijk te zijn. Het boek schreeuwt: ‘Ik ben een standaardwerk!’
Nationalisme, naties en staten blinkt uit in nuchterheid. Nauwgezet illustreren de auteurs dat natie, nationale identiteit en nationalisme contingent, veranderlijk en in de meeste gevallen verzonnen zijn – de levenskracht van nationalisme is gelegen in zijn veranderlijkheid. De veelvormigheid en reikwijdte van de nationale (en nationalistische) idee garandeert zijn veerkracht.
Grote verdienste van het boek is de nadruk die gelegd wordt op de toevalligheid van de geschiedenis. Soms worden staten geboren uit motieven van machtspolitiek door grotere spelers op het continent, soms door gebeurtenissen die niemand had verwacht. De Piëmontese minister Camillo Benso di Cavour had aanvankelijk weinig trek in een risorgimento dat ook het zuidelijk deel van het Italiaanse schiereiland bij de nieuwe eenheidsstaat zou brengen: omstandigheden dwongen hem echter tot pragmatiek. De wording van Europese naties was, zoals het boek herhaaldelijk terecht stelt, geen onvermijdelijke uitkomst van de geschiedenis, alsof de landen die nu het aangezicht van Europa vormen, alleen wakker gekust hoefden te worden uit een eeuwen durende sluimerslaap. De suggestie van een voorbestemd ontstaan van Europese naties (net als de gedachte dat nationalisme vanzelf tot oorlog leidt) is een valse en bovendien het product van door nationalisme beïnvloede geschiedschrijving die de ontwikkeling van de natie tot zelfstandige staat wil tooien met het idee van een lotsbestemming.
Toch knaagt er iets, je ne sais quoi. Nergens wordt de geschiedschrijving ‘spannend’. Historisch onderzoek kan verrassend en intellectueel sensationeel zijn, maar Nationalisme, naties en staten is dat niet. De auteurs van Nationalisme, naties en staten concluderen op gezag van de aanzienlijke hoeveelheid (geestes)wetenschappers die hun voorgingen, dat het nationalisme een opvallend duurzaam fenomeen is en drukken de lezer op het hart dat, hoewel de uitkomst van de geschiedenis natuurlijk altijd ongewis is, de ideologie ook in de eenentwintigste eeuw nog wel een rol zal spelen. Aan voorspellingen wagen historici zich bij voorkeur niet, waarschuwen de auteurs in de inleiding, maar de bewering dat nationalisme een blijvertje is, durven ze wel aan. De Britse historicus Eric Hobsbawm, die aan het begin van de jaren ’90 suggereerde dat het eind van het nationalisme in zicht was, krijgt een sleetse terechtwijzing; natie, nationale identiteit en nationalisme zijn hardnekkig en laten zich niet zomaar terzijde schuiven.
Het afsluitend hoofdstuk over nationalisme en het vraagstuk van Europese eenwording presenteert clichés die sinds enkele decennia nauwelijks nog opzien baren – met veel aplomb opgelepelde kroegwaarheden over hoe ‘meer Europa’ vooral heeft gezorgd voor ‘minder Europeanen’. Die clichés zijn vermoedelijk waar – en het betoog daarmee accuraat – maar ook stomvervelend. Nationalisme, naties en staten is een risicoloos boek en dat maakt het lezen ervan bloedstollend slaapverwekkend. Is het nationalisme van het begin van de eenentwintigste eeuw echt vergelijkbaar met dat van de negentiende? Het zou kunnen dat Hobsbawm ongelijk had, maar zijn intellectuele lef valt te verkiezen boven de intellectueel veilige nietszeggendheid.
Begrijp de zinnen hierboven niet verkeerd: Nationalisme, naties en staten is vakmanschap – begeerlijke geschiedschrijving voor iedereen, van specialist tot geïnteresseerde leek. Maar een boek dat het nieuwe standaardwerk wil zijn en dus gründliche onomstredenheidals hoogste ambitie heeft, is onvermijdelijk ook weinig opwindend. Toch is er een troostende gedachte: in een tijd waarin fabels en hysterie over wat de natie is, de neiging hebben nuchtere reflectie te verdringen, is het voltooien van een gebalanceerde geschiedschrijving van het nationalisme misschien wel de waardevolste bijdrage die historici kunnen leveren.