detail_Xiaobo_-No-Enemies-No-Hatred-cover

No Enemies, No Hatred

Liu Xiaobo
Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge MA, 2012

 

Door Ties Dams, student Legal and Political Theory, University College London

De dissident lijkt een simpel personage. Hij is in denken en doen diametraal tegengesteld aan de macht. Waar die het volk verstopt onder een alomvattend, donker en dicht wolkendek van repressie, schijnt het licht van de dissident als een eenzame ster daarbovenuit. Waar in de visie van de dissident het land van de toekomst ligt, is de macht hopeloos nostalgisch. Voor de verlichte buitenstaander is de dissident ook een punt van ingang in een vreemde, ondoorgrondelijke wereld. In een staat van repressie is hij dan de profeet van vrijheid, die de voor de in de ‘vrije wereld’ levende buitenstaander zo bekende verlossing aankondigt.

No Enemies, No Hatred is een verzameling essays en gedichten van de in het Westen meest bekende Chinese dissident Liu Xiaobo. In de vrije jaren tachtig vergaarde hij als hoogleraar literatuur roem met zijn controversiële colleges, essays en gedichten. Vanwege zijn scherpe kritiek op de Chinese cultuur werd Liu, zoals hij zelf niet nalaat met een sarcastische ondertoon steeds weer te vermelden, een ‘publiek intellectueel’. In 1989 sloot hij zich aan bij de studentenprotesten. Op de vierde juni van dat jaar, in de storm van geweld die toen woedde op het Plein van de Hemelse Vrede of het Tiananmen-plein in Beijing, werd de dissident Liu Xiaobo geboren. Deze zou, mede voor het opstellen van de Charta 08, een op Vaclav Havels Charta 77 geïnspireerd politiek manifest, dat onder andere oproept het eenpartijstelsel af te schaffen, op 25 december 2009, na vele andere kortere straffen te hebben ondergaan, tot elf jaar gevangenisstraf worden veroordeeld. In 2010 won Liu Xiaobo de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn vreedzame strijd voor democratisering, ter ere waarvan in 2011 het boek werd gepubliceerd.

In I Have No Enemies (2010), Liu’s laatste publieke statement, schrijft hij: ‘June 1989 has been the major turning point in my life. […] It was that massacre that put me on the road to political dissidence.’ Liu’s leven als dissident is gedefinieerd door zijn schuldgevoel als overlevende van het Tiananmen-bloedbad. Zo opent het boek met een essay over de Tiananmen-moeders, een groep vrouwen die zoons of echtgenoten verloren en besloten een lijst op te stellen van alle slachtoffers. De bevindingen van de Tiananmen-moeders lezend, omschrijft Liu wat hij ziet als zijn erfzonde: ‘Guilt feelings stab at my heart like daggers as I read these transcripts, because it is clear that not one of the people whose lives were so cruelly snuffed out that night was among the “elite”. None of the conspicious activtists – like me – were killed.’ In het voorwoord van een gedicht genaamd ‘Your Seventeen Years – Two Years After Tiananmen’ schrijft hij aan een niet benoemd slachtoffer: ‘When you fell, flag in hand, you were only seventeen. I lived. In the face of your death, living is a crime, and writing this poem for you is an even greater shame. The living must hold their peace, and listen to the voices from the grave.’

Liu’s boetedoening, wat zijn politiek activisme voor hem in essentie is, neemt verschillende vormen aan. Ten eerste staat voor hem herinnering centraal. In een land waar ’89 onvoorstelbaar snel vergeten wordt, schrijft hij zijn essays en gedichten als pilaren van zout die, in verzet tegen de tand des tijds, de beelden van de verschrikkingen voor altijd verstillen en vastleggen. Zijn activisme is dus ook een eenzaam project: het doel van herinneren is voor hem niet het verspreiden van de waarheid, maar het zich daaraan vastklampen. Liu schaamt zich niet vast te zitten in dit trauma. Sterker nog, het vergeten ziet hij als een daad van verraad. In zijn gedichten is die melancholie in vorm en inhoud sterk aanwezig.

Toch is de melancholie van herinnering ten tijde van collectieve amnesie niet waar Liu’s verzet stopt; hij excelleert in kritiek van maatschappij en cultuur. In de stukken gepubliceerd in No Enemies, No Hatred betoont hij zich een begaafd essayist met een even grote liefde voor het documenteren van feiten als voor het houden van een betoog. Nog meer indruk maakt hij met het brede scala aan onderwerpen waaraan hij zich waagt. Hij behandelt problematiek rondom staatseigendom van landbouwgrond, het ontbreken van vrije informatiestromen en waarom dat sociaal-economische catastrofes veroorzaakt, en in ‘The Erotic Carnival In Recent Chinese History’ betoogt hij hoe zelfs liefde en erotiek zijn gecorrumpeerd door China’s politieke stelsel. Ook behandelt hij de klassiekers in Chinese politieke controverses: naast Tiananmen komen ook Tibet, Taiwan en Hongkong aan de beurt. Verder veegt hij de vloer aan met Confucius en de Olympische Spelen van 2008. Voor iemand die zegt niet te haten, is de onevenaarbare minachting en meedogenloosheid waarmee hij zijn opponent op alle pijnlijke plekken raakt, opmerkelijk. Waar Liu in de verscheidenheid van zijn analyses eruditie toont, zijn zijn conclusies eentonig: de Chinese maatschappij is ziek en de Communistische Partij is de ziekte.

Uit zijn vele aanklachten tegen de perverse, zieke en gecorrumpeerde staat van de Chinese maatschappij blijkt ook een onverbiddelijk geloof in de sacrosancte waarheid en kracht van de menselijke geest. Het is dit spirituele leven waarvan de Chinese staat het volk beroofd heeft: de staat ‘eroded people’s spiritual dimension, inflamed their brutishness and materialism, and degraded them to the level of animals. With the devaluation of faith and the sacred, people are enthralled by carnal desires. Stripped of compassion and a sense of justice, they are reduced to callous, calculating economic beings, content with a life of ease.’ Hij verafgoodt de helden van het humanistisch ideaal, voor hem Mahatma Gandhi, Martin Luther King, Vaclav Havel, maar vooral Jezus: ‘Most important of all, Jesus exemplified opposition without hatred or the desire for retalitation; his heart was filled with boundless love and forgiveness.’ In een gedicht genaamd ‘Looking Up To Jesus’ zegt hij Jezus niet te zien als de verspreider van Gods woord, maar eerder als een held van de menselijke geest. Jezus, zoals Liu schrijft, ‘turned a wrathful God into the embodiment of love’.

In de simpele versie van het personage ‘dissident’ is het makkelijk Liu te zien als een van de verlossers die hij zo aanbidt. Liu is zonder enige twijfel een dissident die veel heeft geleerd van zijn vermaarde voorgangers, vooral als het gaat om de retoriek van geweldloos verzet. In zijn essays en manifesten is hij een activist die geen genade kent en als een blok staat voor waar hij in gelooft: democratische hervormingen, de absolute waarheid van mensenrechten en de noodzaak tot bescherming ervan, met de vrijheid van meningsuiting op nummer één, en de kracht van de menselijke geest. Dit is de Liu die in het Westen graag gezien wordt en zo mooi in dat ons zo bekende en comfortabele rijtje van Nobelprijswinnaars past. Met de protagonist Liu in de rol van Havel, van wie overigens een voorwoord aan het boek is toegevoegd, is het verhaal van de democratisering van Oost-Europa makkelijk op post-totalitair China te plakken.

Toch is Liu zich bewust van het feit dat hij een andere kant heeft, een kant van wanhoop, schuldgevoel, melancholie en kluizenaarschap. Deze Liu is niet de aanstichter van een groots vuur van verandering, maar een waakvlam van herinnering in een alsmaar donker wordende nacht. Zijn humanisme is eerder tragisch dan triomfantelijk, zoals hij zegt: ‘I have viewed the West as if it were not only the salvation of China but also the natural and ultimate destiny of all humanity. Moreover, I have used this delusional idealism to assign myself the role of savior.’ Hierin ligt Liu’s grootste kracht: geconfronteerd met een wereld die hij verafschuwt en liefheeft, een staat die hem haat en vaak aan de winnende hand lijkt te zijn, en het knagende besef van de mensen die grotere offers hebben gebracht, van Jezus tot zijn zeventienjarige zonder naam, verschaft hij niemand een gemakkelijke uitweg. Niet aan de buitenstaander en nog minder aan hemzelf. Zijn eerste vrouw schreef hem ooit: ‘the system treats you as an opponent, and in doing so it accommodates you, tolerates you, even flatters and encourages you. But me? I’m an invisible person; I disdain even to demand anything of this society, […] it is I, not you, who am fundamentally incompatible with it.’ Liu is zich bewust van de waarheid van deze woorden. Voor de buitenstaander die zich daarvan ook bewust is, is No Enemies, No Hatred een waardevol document geschreven door een onvoorstelbaar complexe geest in een net zo ondoorgrondelijke wereld.