Wieringa-vierkant

Optimisme zonder hoop

Tommy Wieringa
Uitgeverij Pluim / Maand van de Filosofie, 2025

Bestel dit boek  bij onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Mathijs de Jong, masterstudent Encyclopedie en Filosofie van het Recht

Te midden van de huidige geopolitieke ontwikkelingen lijkt men de dreiging van een geheel andere ramp soms te vergeten. Een ramp die net zo goed de gehele globe betreft, en het daarop voorkomende leven bedreigt. Deze ramp – de klimaatcrisis – en de wijze waarop de mens zich hiertoe verhoudt vormen het onderwerp van het essay Optimisme zonder hoop dat Tommy Wieringa speciaal voor de 24e editie van de Maand van de Filosofie schreef.

Het essay vangt persoonlijk aan en behoudt deze persoonlijke toon tot aan het einde. De lezer krijgt een inkijkje in de innerlijke belevingswereld van Wieringa, die zijn zorgen over de toekomst – in het bijzonder die van zijn dochters, die hem zullen overleven – met de lezer deelt. Het is deze persoonlijke toon die de boodschap van Wieringa van meet af aan existentieel maakt: het gaat hier niet om een ver-van-mijn-bedshow, maar om iets wat Wieringa, U, de lezer, eenieder aangaat.

Wat onderscheidt deze crisis van andere? Wat maakt de klimaatcrisis anders dan de Koude Oorlog, de economische crisis of de coronapandemie? Brachten zij niet eveneens grote zorgen met zich? Het antwoord op die vraag wordt vrij vroeg in het essay gegeven. Elke catastrofe neemt volgens Wieringa het zicht op de toekomst tijdelijk weg, maar als ‘de vijand eenmaal is verslagen en de wapens zwijgen, de pandemie is uitgewoed of de beurs weer opveert, dan keert ook de toekomst terug.’ Bij de klimaatcrisis is het echter ‘de toekomst zelf die ons haar beeld ontzegt.’

Naast de persoonlijke toon waarmee Wieringa het essay schrijft, valt op dat hij spreekt met grote kennis van zaken. Hier is geen doemdenker aan het woord die onheil en verdoemenis voorspelt op grond van een vaag onderbuikgevoel, maar een auteur die het huidige tijdperk en de opwarming van de aarde op analytische wijze vergelijkt met een tijdperk (het Paleocene-Eocene Thermal Maximum) waarin deze opwarming eerder voorkwam. Wieringa wisselt voorts wetenschappelijke feiten – bij elke graad opwarming kan de lucht 7 procent meer broeikasgas waterdamp bevatten – op een natuurlijke wijze af met anekdotes: in 2023 streken twee Sicilianen op een Groningse camping neer omdat het met 48 graden Celsius thuis niet was uit te houden.

Pas halverwege het essay komt Wieringa tot de kern: gegeven het feit dat de klimaatcrisis ons het zicht op de toekomst ontneemt, hoe dienen wij met dit verlies om te gaan? Zeven gebruikelijke methodes worden achtereenvolgens besproken.

De eerste methode is die van de klimaatontkenner of de maatregelscepticus. Daar waar de eerstgenoemde simpelweg ontkent dat er een klimaatcrisis gaande is, meent de laatstgenoemde, hoewel hij erkent dat een zeker probleem bestaat, dat de te treffen maatregelen te duur of te omslachtig zijn. Een tweede methode noemt Wieringa het ‘provocatief relativisme’. De provocatief relativist relativeert het verlies van uitstervende plant- en diersoorten aan de hand van hun nut. Hoewel er een heleboel soorten uitsterven, is slechts een heel klein deel daarvan op enige wijze betrokken bij de productie van voedsel, medicijnen of iets anders dat van nut is voor de mens, zo stelt de provocatief relativist.

Als derde en vierde methode noemt Wieringa het vluchten in genot – ‘terwijl buiten een wereldrijk vergaat beleeft hij zijn genot in de parenclub’– of een kikkersprong maken in de tijd: ‘het allemaal van grote afstand te bekijken, tienduizend jaar of zo, daarna wordt het misschien wel weer beter.’

Een vijfde methode is jezelf terugtrekken uit de bewoonde wereld. Vluchten naar een hutje op de hei en zelfvoorzienend worden. Cultiver notre jardin, terwijl de oerwouden op de achtergrond langzaamaan verdwijnen.

Het is duidelijk dat voorgaande methoden, die in wezen neerkomen op ontkennen, bagatelliseren of vluchten, niet werken. Welke houding dient de mens zich dan aan te meten? Kan hij simpelweg hopen op een betere toekomst?

Hoop, de zesde methode die Wieringa bespreekt, bewijst ‘zijn waarde in het voorbijgaande, in levenssituaties met een mogelijk eindige duur, zoals een gevangenschap, een oorlog of een ziekte’. De klimaatcrisis is echter niet van voorbijgaande aard: er lijkt geen moment in de nabije toekomst te zijn waarop we kunnen concluderen dat deze crisis voorgoed achter ons zal liggen. Het is immers het zicht op de toekomst zelf dat zij ons ontzegt. Zo bezien lijkt hoop dus evenmin de juiste methode te zijn om met de klimaatcrisis om te gaan.

Als zevende en laatste methode introduceert Wieringa een optimisme zonder hoop. Een optimisme dat aanzet tot daden ‘zonder de verwachting dat het beter wordt’, dat je in staat stelt ‘de goede dingen te blijven doen zonder dat er een onmiddellijke beloning volgt’. Hiermee lijkt Wieringa vooral te suggereren dat wij in actie moeten komen. Nu hopen op een betere toekomst volgens hem geen geschikte methode is, moeten wij hetgeen we kunnen hopen vervangen door hetgeen we kunnen doen.

Hoewel Wieringa geen antwoord geeft op de vraag waarom wij toch iets moeten doen tegen een crisis die men niet lijkt te kunnen bezweren, inspireert Optimisme zonder hoop wel om van de bank te komen. Wieringa pretendeert niet een baanbrekende oplossing voor de klimaatcrisis gevonden te hebben, en zo moet het essay ook niet gelezen worden. Eerder probeert Wieringa de lezer in prachtig, beeldend proza te overtuigen van het feit dat er maar één juiste methode is om met de klimaatcrisis om te gaan en dat is door, in weerwil van de pessimistische berichtgeving, in actie te komen.