Over gastvrijheid
Jacques Derrida
Boom, Amsterdam, 2016
Door Levi Voorsmit, student filosofie en Oost-Azië studies in Leiden
In Over gastvrijheid schuiven wij aan bij een tweetal colleges van Derrida waarin ons wordt gevraagd mee te denken over een uiterst dringend en actueel vraagstuk: wat is ware gastvrijheid? Hoe moeten wij omgaan met mensen die een beroep doen op onze gastvrijheid? En hoe vinden we een balans tussen openstaan voor het andere en bescherming van het eigene?
Van december 1995 tot maart 1996 verzorgde Derrida, in zijn functie als docent aan de École Pratiques des Hautes Études in Parijs, een collegereeks over dit thema. In twee uit deze reeks geselecteerde colleges leren we Derrida niet alleen kennen als denker, maar ook als spreker: de lezer komt midden in een gesprek tussen de filosoof en zijn studenten terecht. Via personages uit de westerse filosofie en literatuur, waaronder Plato’s Socrates en Sophocles’ Oedipus, confronteert Derrida ons met de tweestrijd tussen openheid en geslotenheid in de samenleving. De polemiek tussen ontvankelijkheid voor het vreemde en behoud van het eigene is van alle tijden, en anno 2016 hebben Derrida’s colleges hun relevantie verre van verloren. Zijn colleges sluiten aan bij een wereldbeeld waarin openheid en tolerantie hoog in het vaandel staan, maar waarin tegelijkertijd internationale wetgeving en grensbewaking steeds strenger lijken te worden.
In deze recent heruitgegeven vertaling worden de twee colleges voorafgegaan door een lezing gegeven door Derrida in 1996 voor het Internationale Parlement van Schrijvers, ‘Kosmopolieten aller landen, kop op!’ Deze lezing, waarin hij Europese steden oproept zich aan te sluiten bij een netwerk van vluchtsteden voor schrijvers in ballingschap, laat zien hoe Derrida de problematiek die in de colleges behandeld wordt toepast op een concrete, urgente kwestie. Het boek sluit af met een epiloog van Anne Dufourmantelle, een van Derrida’s toenmalige studentes, waarin zij reflecteert op de collegereeks in zijn geheel. Haar poëtische interpretatie geeft bovendien een idee van de diepe indruk die Derrida maakte op zijn studenten.
Het vraagstuk van de vreemdeling
Gastvrijheid is voor Derrida op de eerste plaats de ervaring van de ontmoeting met de vreemdeling, die uit den vreemde op ons toekomt en een beroep doet op onze gastvrijheid. Wat betekent het om geconfronteerd te worden met iemand die anders is dan wijzelf? Met iemand die ergens anders vandaan komt, die een andere taal spreekt en andere gebruiken heeft? Wat betekent het om de ander bij jezelf binnen te laten en hem of haar te vragen ‘Wie ben je? Waar kom je vandaan? Wat wil je?’ In andere woorden, wat betekent het om gastvrij te zijn?
Derrida zet ons aan het denken over een moeilijk dilemma. Aan de ene kant beroept hij zich op het ideaal van de absolute gastvrijheid, dat in de westerse literatuur vaak wordt omschreven als het recht om als vreemdeling ontvangen te worden. De vreemdeling komt uit den vreemde, spreekt onze taal niet, kent onze gewoontes niet en is onze wetten en regels onmachtig. Toch willen wij onze deuren en grenzen voor hem of haar openen, nog voordat we daadwerkelijk weten wie hij of zij is. Ongeacht waar de vreemdeling vandaan komt of wat de reden is van zijn of haar komst, laten wij hem of haar binnen. Wij bieden alles aan wat wij hebben zonder daar voorwaarden tegenover te stellen. Dit is het ideaal van de absolute openheid voor het vreemde waar elke vorm van gastvrijheid naar dient te streven.
Uit de geschiedenis blijkt echter, stelt Derrida, dat gastvrijheid in werkelijkheid altijd voorwaardelijk is en moet zijn. Hoe kunnen we de vreemdeling ontvangen en een plaats aanbieden zonder hem of haar te vragen naar zijn of haar naam, afkomst, etniciteit en de reden van het bezoek? Om de ander te ontvangen maken we hem tevens bekend met onze gebruiken en tradities, en attenderen hem op zijn rechten en plichten. We doen dit om de vreemdeling van onze gastvrijheid te verzekeren, maar ook om onze eigen tradities tegen zijn inbreng te beschermen. Het gevaar hierbij is dat wij zelf gaan bepalen wie de vreemdeling is en hoe hij ontvangen dient te worden.
Gastvrijheid in wording
De opvallende dynamiek van Derrida’s colleges wordt grotendeels bepaald door de manier waarop hij de lezer heen en weer laat bewegen tussen deze twee extremen van de gastvrijheid. De onvoorwaardelijke en absoluut open gastvrijheid enerzijds, en de door wetten bepaalde gastvrijheid anderzijds zijn voor Derrida net zo van elkaar afhankelijk als dat ze elkaar uitsluiten. Zonder wettelijke beperkingen is gastvrijheid niet mogelijk, en gastvrijheid is in de praktijk altijd selectief – vandaar ook het onderscheid tussen ‘gelukszoekers’ en de ‘echte vluchteling’. Maar hoewel deze beperkende wetten enerzijds bedoeld zijn om een vorm van gastvrijheid mogelijk te maken, bedreigen zij anderzijds het ideaal van de onvoorwaardelijke openheid voor de ander. Als we de ander alleen verwelkomen op onze eigen voorwaarden – dat hij of zij een bijdrage kan leveren aan de economie bijvoorbeeld – is dit geen gastvrijheid, maar slechts een voorwaardelijke ruil. Dus rest de vraag: is gastvrijheid überhaupt mogelijk?
Langzaam krijgt de lezer de indruk dat er geen uitweg uit de paradox van de gastvrijheid is. Derrida bevestigt inderdaad de onmogelijkheid van de gastvrijheid in absolute zin. Uiteindelijk lijkt hij de gastvrijheid vooral te willen zien als een eindeloos proces van wording: een wederzijdse confrontatie tussen het eigene en het vreemde, dat telkens opnieuw plaats moet vinden. Hij roept ons daarom op open te staan voor de vreemdeling, maar moedigt ons ook aan te blijven nadenken over het behoud en de verbetering van onze rechten, onze wetten, onze gebruiken en onze tradities zonder dat deze de vreemdeling dreigen op te slokken.
Over gastvrijheid biedt geen richtlijnen of oplossingen, maar wil de lezer vooral confronteren met de onoverkomelijke tegenstrijdigheden van de gastvrijheid. Dit maakt het boek niet altijd even toegankelijk of bevredigend. De lezer zal af en toe de aansluiting met de werkelijkheid missen en het gevoel krijgen te blijven hangen in de abstractheid van Derrida’s schrijfstijl. Ook zullen de verbanden die Derrida legt tussen het nu en de tot het oude Griekenland teruggaande denkgeschiedenis soms te ver gegrepen lijken. Voor de lezer die enigszins bekend is met Derrida’s werk zal de afwezigheid van een structureel betoog geen verrassing zijn. Echter, voor deze lezer mist dit werk wellicht de grondigheid en diepgang van enkele van zijn andere werken. Het bijzondere van deze uitgave is de selectie van teksten die tezamen een unieke, dynamische ‘deconstructie’ bieden van één van de belangrijkste vraagstukken van onze tijd.