Mill-ig (1)

Over vrijheid

John Stuart Mill
Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Wessel Krul
Boom, 2023

Bestel dit boek via onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Jeroen van Andel

John Stuart Mills Over vrijheid wordt algemeen beschouwd als een van de basisteksten van de westerse liberale traditie en een klassieker binnen de filosofische canon. Het is dan ook opvallend dat de laatste Nederlandse vertaling ervan dateert uit 1978, en Over vrijheid pas dit jaar een nieuwe, volledig herziene vertaling heeft gekregen; een vertaling die er mag wezen. Wessel Krul heeft gekozen voor kortere zinnen dan zijn voorgangers en voor uitgebreidere annotatie. Dit komt de kernboodschap van het boek zeer ten goede.

Over vrijheid wordt vaak gekarakteriseerd als ‘slechts’ een pleidooi voor absolute vrijheid van meningsuiting. Dat is zonde en onterecht, want Mills boek is geen pamflet, geen blauwdruk voor een ideale samenleving en geen maatschappijkritische verhandeling over onvrije samenlevingen, zoals vaak wordt aangenomen. Mill gaat voorzichtig, verstandig en zelfkritisch op zoek naar de reikwijdte en grenzen van burgerlijke vrijheid in de moderne samenleving. Over vrijheid doet meer denken aan een interne socratische dialoog, waarbinnen veel ruimte wordt gelaten voor het wegen van stellingen en behandelen van tegenargumenten en bezwaren.

De kern van Over vrijheid is Mills zoektocht naar een antwoord op de vraag: Welke individuele vrijheid moet in moderne samenlevingen altijd worden gewaarborgd en wanneer moet individuele vrijheid worden begrensd? Dit antwoord lijkt in eerste instantie eenvoudig wanneer Mill stelt dat ‘de enige reden waarom men rechtmatig macht kan uitoefenen over een lid van de samenleving, tegen zijn zin, is wanneer hij anderen schade toebrengt.’ Zolang iemand niemand tot last is, is er geen reden tot ingrijpen. Een dergelijk antwoord zou tot een heel kort boek hebben kunnen leiden, maar Mill houdt dit uitganspunt op zoveel mogelijk manieren tegen het licht, en dat is precies de kracht van Over vrijheid.

Allereerst ziet Mill het als bijna overbodig om te moeten toevoegen dat zijn uitgangspunt alleen betrekking heeft op mensen ‘in de rijpheid van hun geestvermogens’. Kinderen en mensen die niet zonder de zorg van anderen kunnen, vallen voor hem buiten die groep. Vervolgens stelt Mill dat het ‘uiteraard’ wel is toegestaan om iemand te dwingen tot een ‘positieve daad’, dat wil zeggen een gezamenlijke inspanning die nodig is ten bate van de gemeenschap waarvan men de bescherming geniet (bijvoorbeeld getuigenis voor de rechtbank of de algemene verdediging van een stad of land).

Mill is bezorgd dat naarmate een samenleving zich verder ontwikkelt, de neiging toeneemt de macht van de gemeenschap over het individu uit te breiden. Dit door zowel druk van de publieke opinie als door wetgeving. Volgens Mill wint de mensheid en de samenleving als geheel er echter niks bij als iedereen wordt gedwongen om te leven en te denken zoals de meerderheid of de staat dat wil. Daarom zet Mill uiteen waarom er vrijheid van denken en discussie moet zijn, en wanneer en in welke mate.

In met name het tweede en derde hoofdstuk zet Mill overtuigend uiteen waarom het voor het individueel welzijn, maar ook voor de samenleving als geheel zo belangrijk is om individuele opvattingen en overtuigingen vrij te laten. Hij wijst erop dat niemand, en zeker niet de staat, met absolute zekerheid kan bepalen dat een opvatting schadelijk, zin- of waardeloos is. Veel opvattingen die vroeger door staat en samenleving als absoluut ontoelaatbaar werden gezien, zijn nu algemeen geaccepteerd. Van tevoren is immers niet te voorspellen welke opvattingen dat zouden zijn. Er is dus ook geen autoriteit, niet de samenleving en niet de staat, die met absolute zekerheid voor anderen kan bepalen welke opvattingen en overtuigingen ‘goed’ en welke ‘slecht’ zijn. Als gevolg zal ieder voor zich zijn eigen opvattingen en overtuigingen moeten vormen en blijven wegen. Daarom ook acht Mill het voor de volwaardige ontwikkeling van een individu noodzakelijk dat het zijn opvattingen kan toetsen en aanscherpen door vrije uitwisseling van ideeën en publiek debat. Alleen daarmee wordt immers voorkomen dat ideeën en overtuigingen die een mens zouden kunnen verheffen niet verloren gaan.

Waar het de begrenzing van individuele vrijheid betreft, verkent Mill in met name het vierde hoofdstuk. Hier onderzoekt hij welk gedrag en welke handelingen alleen gevolgen hebben voor het individu zelf, en wanneer ze ook anderen in de samenleving raken. Is dat laatste het geval, dan zouden deze handelingen begrensd mogen worden. De vraag is en blijft echter wanneer dat wel of niet aan de hand is, en wanneer in voldoende mate. Zelfs Mill zelf blijkt dit niet altijd eenduidig vast te kunnen stellen. Juist omdat hij wikt en weegt en geen absolute antwoorden lijkt te kunnen vinden, is het boek ook nu nog uitermate relevant. De vragen en overwegingen van Mill helpen ons ons ook anno 2023 om zelf onze eigen afwegingen en keuzes te maken met betrekking tot de reikwijdte en afbakening van individuele vrijheid.

Wanneer je Over vrijheid leest, gaan je gedachten direct uit naar hedendaagse thema’s als fake news, het opleggen van klimaatmaatregelen zoals vleestaks, het debat over euthanasie en het voorgenomen toezicht van de overheid op weekendscholen, et cetera. Mill zou fake news waarschijnlijk niet willen aanpakken door middel van een verbod, maar door bestrijding in het publieke debat. Bij de andere thema’s zou Mill zich steeds afvragen in hoeverre actoren in betreffende kwesties anderen schade toebrengen en daarmee overheidsingrijpen zouden legitimeren. Daarbij zouden de mondiale dimensie van onze klimaatcrisis en de impact van consumentengedrag in Nederland op andere plekken in de wereld hem een interessant nieuw vraagstuk bieden.

Ook in relatie tot bijvoorbeeld de bestorming van het Capitool in 2021, zou Mill – met verwijzing naar zijn voorbeeld van de bozige menigte die op basis van onwaarheden wordt opgeruid tegen een graanhandelaar – haarfijn kunnen uitleggen waarom de oproep van Trump om ‘naar het Capitool te gaan’ en ‘te vechten voor alles wat je hebt’ als strafbaar kan worden gezien. Veel van Trumps andere uitlatingen (bijvoorbeeld op sociale media) zou hij waarschijnlijk eerder zien als onderwerpen voor debat.

Kortom, hoewel uitgegeven in 1859, heeft Mills werk (behalve het vijfde hoofdstuk over toepassingen) niet aan actualiteit ingeboet. In elke samenleving, zeker ook de onze, zal altijd over zijn kernvragen worden blijven nagedacht.