poesjkin2

De canon

De canon
Vertaald door Hans Boland
Van Oorschot, 2018

 

De vrolijkste onder de klassieken

‘Het is Poesjkin bijna onmogelijk een prozazin of een
versregel te schrijven die niet onmiddellijk aanspreekt.’
– Karel van het Reve

Door Florian Jacobs, filosoof en dichter

Kent u Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin? Nee? De Mozart van de Russische literatuur, zo noemt men hem soms. Dat is begrijpelijk: het zijn nagenoeg tijdgenoten (Poesjkin leefde van 1799 tot 1837; Mozart van 1756 tot 1791), die allebei te vroeg gestorven zijn. Beiden waren feestbeesten. Over Poesjkin zeiden tijdgenoten dat zijn schrijfkunsten verbleekten bij zijn versiervernuft en Mozart, goed, u kent de film Amadeus. De belangrijkste gelijkenis vinden we in de kwaliteit van hun werk, en in de mate waarin dat dat van al hun tijdgenoten overtrof. Mozart overschaduwde iedereen met de creatieve en speelse weelde die zijn muziek tijdloos maakt. Poesjkin wist als geen ander alle genres in zijn vak onder de knie te krijgen. Zijn toneelstukken hebben de tragische reikwijdte van Shakespeare, zijn proza torent uit boven de houterige probeersels van zijn collega’s en zijn lyriek is nog steeds onovertroffen: in de wereldliteratuur zijn er maar weinig die tegelijkertijd zo standvastig en zo elegant weten te dichten. Het rijm staat gebeiteld en verleidt de lezer bovendien volledig. Als er één reden is om Russisch te leren, dan is dat wel om Poesjkins poëzie te kunnen lezen. Wat die man in zijn vroege tienerjaren al voor poëtisch vermogen tentoonspreidde, ja, de vergelijking met Mozart gaat op. Misschien overtreft de genialiteit van Poesjkin die van Mozart, in zoverre dat de Russische (schrijf)taal nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen aan het begin van de negentiende eeuw. Mozart kon volop baden in de muzikale traditie van Europa, Poesjkin bouwde op zo goed als braakliggend terrein.

Desalniettemin is het met de bekendheid van Poesjkin matig gesteld, buiten Rusland wel te verstaan. Wat Poesjkin voor Rusland betekent, daarop zouden generaties kunnen promoveren. Hij is in Nederland lang niet zo bekend als Dante, Shakespeare of Goethe, terwijl Poesjkins bijdrage aan zijn moedertaal niet minder was dan die van dergelijke giganten. Toch zijn hun namen gemeengoed en zijn een Tolstoj of een Dostojevski bekender dan Poesjkin. Dat heeft ermee te maken dat poëzie nu eenmaal moeilijker te vertalen is dan proza, en dat Poesjkin niet zo problematisch is als een Dante of Shakespeare. Die studeer je, daarvoor ga je naar een cursus. Poesjkin heeft niets moeilijks, zij het dan dat hij in het Russisch schrijft. Een moeilijk Russisch, dat bovendien. Ik heb Russisch geleerd om hem te kunnen lezen en heb altijd gedacht dat poëzie waarvan de kwaliteit in dergelijke mate afhangt van de taal waarin zij geschreven is – het is als Shakespeare, je merkt hoe de taal van de dichter zijn geschrift voortstuwt, meer dan plot of personages – niet te vertalen is. Tot ik de vertalingen van Boland las.

Boland heeft de laatste pak ’m beet twintig jaar besteed aan het vertalen van de hele Poesjkin. Al zijn vertalingen, tien boeken in totaal, verschijnen thematisch gerangschikt bij uitgeverij Papieren Tijger. Uitgeverij Van Oorschot heeft Boland gevraagd om de canonieke teksten van Poesjkin te bundelen voor hun onvolprezen Russische Bibliotheek. Het resultaat heet dan ook De canon, een flink boek waarin we de hoofdwerken van Poesjkin aantreffen. Als introductie tot het werk van Poesjkin is dit deel dan ook niet te missen. Het bevat alle hoofdwerken, waarvan ik voornamelijk De bronzen ruiter en Jevgeni Onegin wil noemen. Jevgeni Onegin is Poesjkins hoofdwerk – zijn Divina Commedia – en De bronzen ruiter plaveit er de weg voor.

In De bronzen ruiter beschrijft Poesjkin de geschiedenis van zijn thuisstad, Sint-Petersburg. ‘Hier moet een raam geopend’ (p. 212) is de fameuze verwijzing naar Peter de Grote, die met Petersburg een raam naar Europa stichtte. Het is een werk waarin de geschiedenis een poëtische stem krijgt, waarin plot en ritme elkaar omhelzen in een vertelling vol storm en steigerende hoeven. Ook in vertaling is het tamelijk korte gedicht adembenemend: de lezer weet zich meegesleurd door de storm door Petersburg, het gevecht tussen mens en natuur, de onontkoombare aanwezigheid van tsaar Peter, gesymboliseerd in het standbeeld dat nu de naam van Poesjkins gedicht heeft gekregen.

Jevgeni Onegin lezen is ademhalen. ‘De liefde ging, de muze wachtte // En heeft mij naar het licht geleid, // Naar harmonie tussen gedachte, // Gevoel en klank’ (p. 252). De plot is zo te vertellen – het is die van meerdere gebroken harten. Maar daar lezen we Jevgeni Onegin niet voor. We lezen Jevgeni Onegin omwille van de toon van het werk, die er een van voortdurende vreugde is. Vreugde om wat er met taal mogelijk is. Het verhaal danst en zwiert als een vrolijk pianoconcert van Mozart waarnaar je kunt blijven luisteren. Jevgeni Onegin is, in de woorden van de journalisten Alexander Genis en Pjotr Valjl, ‘het leven dat er zou moeten zijn, maar er niet is’ (geciteerd uit hun boek De Russische leeslijst). Het is een werk dat je nooit helemaal gelezen hebt, dat je elke keer dat je het leest weer anders raakt. Een werk dat bovendien grappig en vermakelijk is, een kwaliteit van alle klassiekers.

En dan hebben we de lyriek nog. Ook die krijgt Boland goed op papier. Neem het volgende gedicht, waarin Poesjkin het lot van de dichter bezingt. Lees het en zing het:

De Dichter

Zolang Apollo niet een heilig
Bloedoffer van de dichter vergt
Wiens kleine wereld, laf en veilig,
Alleen maar kleine zorgen bergt,
Zal de bezielde lier niet zingen:
Zij slaapt, is koud. Men mag misschien
Als de geringste der geringen
Juist deze aardbewoner zien.

Maar als het goddelijke woord
De dichterziel wordt ingefluisterd,
Ontwaakt hij sidderend en luistert –
Een arend in de slaap gestoord.
Hij schuwt vermaak en mensentongen,
En zoekt de eenzaamheid, verveeld
En trots – nooit, als het volk, gedwongen
Te buigen voor een afgodsbeeld.
Verward, vol klanken, zal hij wijken,
Hard voor zichzelf en ongetemd,
Naar waar de zee wordt overstemd
Door het geruis van brede eiken.
(p. 439)

Tot slot verdient Boland ook lof voor het opnemen van grappen. Het moet een intens levenslustig type zijn geweest, onze Poesjkin. Zulke regels spreken toch boekdelen?

‘In godsnaam, Fjodorov, ik wil je niet meer zien.
Ik val in slaap van jou. Je wekt me bovendien.’ (p. 442)

De canon van Alexander Poesjkin is een boek voor iedereen die van ernst en ironie houdt, die de vreugde van het woord begeert, die wil meemaken dat schrijven zingen en lezen luisteren is.