Prelude
William Wordsworth
Vertaald door Jan Kuijper
Athenaeum, 2020
Door Thomas Heij
Wekenlang aan huis gekluisterd, net op het moment dat de lente in volle hevigheid losbarst: dat doet wat met je. Je hoort plots de vogels luider zingen, ruikt de bloesems sterker en ziet het kwetsbare groen net iets eerder aan de bomen verschijnen. Parken, bossen, duingebieden zijn aantrekkelijker dan ooit en worden overspoeld door bezoekers. Precies het juiste moment voor de Nederlandse vertaling van William Wordsworths Prelude van de hand van dichter Jan Kuijper.
Wordsworth was namelijk iemand die in een permanent ontluikende lente leek te leven: een waarnemer met een sterk verhoogde sensitiviteit voor natuurlijk schoon. Die verrukkingen wist hij, met Samuel Coleridge, zodanig te vangen in Lyrische balladen dat met hen de Engelse Romantiek begon. Klassieke dichtvormen maakten plaats voor een lofzang in blank vers op de verbeelding, de schoonheid en het sublieme van de natuur, en het eenvoudige bestaan van herders en dorpelingen.
In een enorm werk getiteld The Recluse , ‘De kluizenaar’, wilde Wordsworth zijn ontwikkeling als dichter optekenen. The Prelude; or, Growth of a Poet’s Mind moest daarvoor de opmaat worden – vandaar ook de titel. In meer dan veertig jaar schrijven en schaven maakte Wordsworth zeker zeventien versies van The Prelude, dat op zichzelf al veertien beknopte boekdelen zou beslaan. De Nederlandse vertaling is gebaseerd op Wordsworths versie uit 1805 en bevat dertien delen. Het geheel van The Recluse wist Wordsworth echter niet te voltooien.
Experts hebben behoorlijk veel geschreven over de verschillen versies, de plek van The Prelude in The Recluse en in Wordsworth gehele oeuvre. Maar als leek hoef je je daardoor niet te laten afschrikken. Ook zonder specialistische kennis valt er genoeg te genieten, als je je laat meevoeren op de beeldenstroom van Wordsworth.
Hij schetst zijn jeugd, met opvoeding in de natuur en studie in Cambridge in boek 1 tot en met 7; zijn liefde voor de mens in boek 8; zijn aanvankelijke enthousiasme voor en latere teleurstelling in de Franse Revolutie in boek 6, 9 en 10; en algemenere beschouwingen op de verbeelding en zijn dichterschap in boek 11, 12 en 13.
Hoe langer je leest, hoe meer je erachter komt dat het Wordsworth niet zozeer te doen was om dingen in de natuur, de boeken die hij las of de Franse Revolutie – zelfs niet om de gebeurtenissen in zijn leven. Wordsworth probeert in Prelude steeds in herinnering te brengen hoe dat alles hem als dichter vormde. In het derde boek benoemt hij dat expliciet:
(…) mijn thema was
wat er in mij gebeurde! Niet om dingen
gericht op andermans gemoed, als woorden,
tekens, symbolen, acties, maar om ’t eigen
hart ging het, en mijn jeugdige gemoed.
Het ging hem om de groei van zijn dichtersgeest; de ‘leerschool en volgroeiing van ’t dichterlijke gemoed’, zoals hij het zelf noemt. Om die groei in beeld te krijgen, reflecteert hij op belangrijke herinneringen.
Wordsworth herinnert zich in het vijfde boek bijvoorbeeld hoe hij vroeger met een vriend in de vroege uurtjes aan de oevers van een meer in een roes raakte door de vogelgeluiden en het samen reciteren van hun lievelingsgedichten:
Want woorden, beelden en gevoelens, alles
waarmee we in de verrukkelijke wereld
der poëzie te maken hadden, vierde
een feestdag, gaf een schouwspel zonder eind
met wierookgeur, met bloemen, met muziek!
Hij herinnert zich ook zijn enthousiasme voor de Revolutie en de feestelijke, energieke sfeer die er voorafgaand aan de omwentelingen in Frankrijk hing. Als hij door Frankrijk richting de Alpen trekt, merkt hij op: ‘overal / spreidden zich geestdrift en welwillendheid / uit als een geur, zoals de lente’ en ‘Elk hart was open, alle tongen zongen / van vreugde en vriendschap.’
Een nieuw tijdperk van redelijkheid en rechtvaardigheid leek zich aan te kondigen. Wordsworth vangt het in de beroemdste zin uit Prelude: ‘Bliss was it in that dawn to be alive, / But to be young was very heaven!’ – door Kuijper vertaald in jamben als ‘Was ’t zalig in die dageraad te leven, / nog jong te zijn was hemels!’
Maar niet veel later wordt dat enthousiasme al gedoofd door de terreur van Robespierre en de dictatuur van Napoleon. Gedesillusioneerd neemt Wordsworth afstand van zijn activisme, ‘fouten’ en ‘zwaktes’. In het tiende boek duidt hij het zo:
(…) wenste ik de mens
zijn rupsenstaat te zien ontgaan om wijd
de vleugels van de vrijheid uit te spreiden,
heer van zichzelf in ongestoord genot.
Een nobel streven! – ’k voel dat sterven nog –
maar met gelukkiger gedachten. Want
ik was de weg kwijt, ik zocht de overgang
te bewerkstelligen met een methode
die met de menselijke natuur niet strookte
Teleurgesteld over de uitkomst van de Revolutie en ontevreden over zijn naïviteit keert Wordsworth als een conservatiever persoon weer terug naar de natuur om zich te helen.
Wat opvalt is dat Wordsworth gedurende het gehele werk bijzonder ernstig is. In boek zes wil Wordsworth vlak voor de dag begint opstaan om rustig te genieten van de zonsopgang bij het Comomeer – ‘waarop een doffe, rosse maneschim / neerlag en als een rusteloze slang / van vorm veranderde’, zoals Kuijper het prachtig vertaalt. Maar omdat de klokken anders slaan dan in Engeland, vergist de dichter zich. Hij verdwaalt midden in de nacht in de bossen en als het maar niet licht wil worden, begrijpt hij dat hij een foutje heeft gemaakt. Wordsworth ziet er het geestige niet van in en blijft stug het natuurlijk schoon van dat moment beschrijven. Voor humor lijkt geen plaats.
Op zijn best is Wordsworth wanneer hij zijn verbondenheid met en verrukkingen van de natuur en het mensdom bezingt. Het goedaardig lanterfanten, de dagdromen en mijmerfantasieën, het ‘luisteren hoe de wind / de fluistering van gras en bloemen meekreeg’: door deze nieuwe vertaling en de huidige omstandigheden herontdekken we de waarde van deze beelden.
Lees ook:
- De esthetische revolutie – Arnold Heumakers
- Gedichten – Boris Pasternak
- Over het land en het water – W. G. Sebald