
Ravel
Roger Nichols
Yale University Press, New Haven/Londen, 2011
Door Paul van Reijen, Universitair docent Muziekwetenschap (RUG)
In 1977 verscheen van Roger Nichols (1939) in de serie The Master Musicians van de Londense uitgeverij Dent een – noodzakelijkerwijs concieze – biografie van Maurice Ravel (1875-1937). Na tientallen jaren intensieve research naar de Franse muziek- en cultuurgeschiedenis in het algemeen en Ravel in het bijzonder, is nu Nichols’ magnum opus verschenen: een magistrale publicatie, waarin een rijkdom aan biografische gegevens over Ravels persoonlijkheid te midden van diens muzikale omgeving geregeld verweven wordt met beschrijvingen van Ravels belangrijkste werken.
Aan de hand van kleine, maar veelzeggende details is de uitgebreidheid van de nieuwste uitgave, sober Ravel getiteld, te illustreren. Beperkte de oorspronkelijke indeling zich tot een chronologische opeenvolging van jaartallen, nu is een beeldende ondertitel aan ieder hoofdstuk toegevoegd: ‘Mirrors, birds and the supernatural’ (hoofdstuk III: 1905-1908) legt een verbinding met de in die periode ontstane composities Miroirs, Histoires naturelles en Gaspard de la nuit, en hoofdstuk V (1911-1914) draagt een overduidelijke associatieve titel: ‘Nobility and sentiment’, een toespeling op de Valses nobles et sentimentales. Vind je in Rollo Myers’ Ravel: Life and Works (1960) enkele summier ondertitelde fotootjes van onder andere Ravels verblijf in Engeland in 1928, waaronder één betreffende een aan Ravel verleend eredoctoraat, met als onderschrift ‘Degree Day at Oxford’, Nichols zorgt nu voor een feitelijk maximale dekkingsgraad: ‘Ravel in his D. Mus gown outside the Sheldonian Theatre, Oxford, 23 October 1928.’
Prachtige mengsels van biografie en analyse zijn te vinden op de bladzijden waar Ravels eerste grote succes met ‘nieuwe klanken’, het pianowerk Jeux d’eaux (1901), gekarakteriseerd wordt, of waar Nichols een nieuw (gedocumenteerd) licht werpt op Ravels nogal precaire relatie met Claude Debussy (1904: Strijkkwartet in F). Met name gaat het hier om een brief van Debussy, waarin hij Ravel smeekt aan zijn kwartet toch niets meer te veranderen. In zijn bespreking van ‘oproer’ omtrent Ravels muzikale benadering en de première in januari 1907 van de reeds genoemde Histoires naturelles, een liederencyclus op prozateksten van Jules Renard, integreert Nichols terecht, op een welhaast vanzelfsprekende manier, een verklarende analyse van het werk zelf. Bij Ravels populairste compositie, de Boléro uit 1928, stelt hij juist ook veel receptiehistorische en interpretatorische facetten aan de orde.
De ‘Catalogue of Works’ had in 1977 al een abstract voorkomen; nu is dat ‒ eigenlijk tegen de verwachting in ‒ niet wezenlijk veranderd. Een voorbeeld van dat ‘abstracte’: La Valse staat andermaal geregistreerd als 1919-20/1929/1921, respectievelijk jaar van ontstaan/eerste openbare uitvoering/publicatie. Heb je verdere gegevens nodig, dan verwijst de auteur je naar zijn eigen website! Wie overigens, vaak begrijpelijk, naar uitvoeriger informatie over Ravels composities, inclusief transcripties, wil reiken, kan beter terecht bij de biografieën van Marcel Marnat (1986) en Theo Hirsbrunner (1989). Daar staat tegenover dat de in 1977 nog geafficheerde ‘Calendar’ nu minutieus uitgewerkt is tot een bijzonder informatieve ‘Ravel chronology’. Wil je bijvoorbeeld een huisnummer inclusief etage weten, kun je hier terecht: ‘1886 – family moves to 73 rue Pigalle, 9e, 5th floor.’ Wat de bibliografie betreft, heeft Nichols het op een selectie gehouden, wat onomstotelijk lacunes met zich meebrengt, die echter goeddeels worden opgeheven in de recente monografie van Stephen Zank, die Ravels muziek in het analytisch vizier heeft genomen (Irony and Sound, 2009). Daar vindt men ook vele, bij onze Engelsman goeddeels afwezige, belangwekkende Duitstalige publicaties.
Kennisneming van een tussentijdse publicatie van Nichols, het in 1987 verschenen Ravel Remembered (herinneringen van tijdgenoten: collega’s, zoals Stravinsky en Poulenc, musici, zoals de pianisten Ricardo Viñes en Marguerite Long, maar ook dichters, schilders en anderen), leidde tot de ontdekking van een – letterlijk – vreemde vertaling die Nichols gemaakt heeft. Het begin van de Souvenir de Ravel van de schilder Jacques-Emile Blanche luidde in 1987 in vertaling aldus: ‘Fauré and Messager had just provoked roars of laughter with their quadrille for piano duet on themes from Wagner’s Ring. The cream of musical society was there’ (p. 15). In 2011 klinkt op grond van precies dezelfde bron (het speciale Ravel-nummer van La revue musicale van december 1938) het vertaalde citaat aldus: Fauré en Messager ‘performed their weekly hit, the quadrille on themes from Die Walküre. All the musical establishment of Paris was there’ (p. 42). Let wel: beide passages zijn in druk zodanig gepresenteerd dat het geen parafraseringen kunnen zijn! Als lezer ietwat onzeker geworden, dien je dan toch te rade te gaan bij de Franstalige bron (p. 186) en dan blijkt inderdaad de laatste vertaling het best aan te sluiten op het origineel.
Na zoveel jaren van uiteindelijk gematerialiseerde affectie voor Ravel en zijn muziek sluit Nichols met een ‘postlude’ (hoofdstuk X) zijn werk af. Het andermaal sensibel geschreven ‘The pirate and the clockmaker’ is een indringende karakterschets, waarin meningen en percepties, standpunten en gevoelens jegens Ravel bij leven en na zijn dood tegen het licht worden gehouden. Zo is Nichols’ Ravel een imponerend epos geworden, zeer verzorgd geredigeerd en uitgegeven, over de man die ooit bekende: ‘Je pense et je sens en musique’; ik denk en voel in muziek. Het is een Ravel voor gevorderden geworden, gemaakt door een – uiterst eufemistisch uitgedrukt – ‘gevorderd’ Ravelkenner, in wie de Ravelliefhebber als het ware permanent heeft meegevibreerd.