Religion and the Political Imagination
Ira Katznelson & Gareth Stedman Jones (red.)
Cambridge University Press, Cambridge, 2010
Door Anton van Harskamp, Hoogleraar Religie, Identiteit en Civil Society (VU)
Nog maar kort geleden was men er zeker van: godsdienst en moderne samenleving verdragen elkaar niet. Ook in de wetenschap dacht men dat. Bijna iedereen ‘wist’ dat religie in moderne samenlevingen geleidelijk verdrongen zou worden. De seculariseringstheorie leek volgens de bekende socioloog José Casanova in de twintigste eeuw dan ook de enige theorie in de sociale wetenschappen te zijn die een welhaast paradigmatische status had. Begin jaren tachtig, na de revolutie in Iran, na de wereldwijde opkomst van radicale politiek-religieuze bewegingen, na de waarneming ook van een nieuw-religieuze dynamiek in het Westen, begon de wetenschappelijke én de publieke ‘kennis’ over religie in de samenleving echter radicaal te veranderen. Men raakte er in de jaren tachtig en negentig van overtuigd dat de theorie van secularisering onzinnig was en sprak zelfs van een ‘terugkeer van religie’.
Op dit moment lijkt de stemming in de wetenschappen van mens, cultuur en maatschappij waar het religie betreft weer te veranderen. Men is oog aan het krijgen voor de waarheid van secularisering én van ‘religionisering’. Charles Taylor bijvoorbeeld, de veelgelezen Canadese cultuurfilosoof, kwam in 2007 met een grootse studie, A Secular Age, waarin hij aangeeft dat de westerse wereld tussen 1500 en onze tijd wel degelijk geseculariseerd raakte, maar dat onze geseculariseerde wereld ook doordrongen kan zijn van religie en religieus verlangen. En antropoloog Talal Asad, net als Taylor van grote betekenis voor het denken over de rol van religie in de samenleving, toont aan dat religiositeit en seculariteit, het cultureel effect van secularisering, dialectisch met elkaar verbonden kunnen zijn.
In de bundel Religion and the Political Imagination wordt regelmatig verwezen naar de twee wegbereiders, Taylor en Asad, en hun inzicht dat er processen van secularisering en van religionisering plaatsvonden en -vinden, en dat beide processen samenhangen. Dit inzicht wordt in zestien casestudy’s uitgetekend door Britse en Amerikaanse auteurs uit de geschiedwetenschap, sociologie, filosofie, politieke wetenschappen en culturele antropologie, die schrijven over de rol van religie op een terrein waar velen van ons van denken dat religie er nauwelijks nog een rol speelt: het terrein van de collectief gedeelde opvattingen over het publieke en politieke leven. Het merendeel van de artikelen gaat over ontwikkelingen op publiek gebied in het Westen, maar er zijn ook twee artikelen die handelen over ontwikkelingen in de islamitische wereld: één artikel over de steeds geringer wordende distantie tussen religie en politiek vanaf het Ottomaanse Rijk tot aan de moderne Turkse natiestaat (door Karen Barkey) en één over de wijze waarop in Noord-India het de facto seculariserend koloniaal regime van de Engelsen een nieuwe islamiserende, religieus-politieke reactie opriep (door Humeira Iqtidar).
Secularisering is in de eerste plaats een verhaal – een historisch verhaal. En in ons beeld van religie en seculariteit spelen historische verhalen een rol. Een tiental artikelen in deze bundel handelt over ontwikkelingen tussen 1500 en het heden en demonstreert dat een aantal veelvoorkomende ‘verhalen’ van religie en seculariteit bijstelling behoeft. Politiek wetenschapper Ingrid Creppel laat bijvoorbeeld zien dat het onjuist is te denken dat vrijheid in het Westen op religie veroverd is en dat de vernieuwingen in de politieke sfeer in Europa, de komst van de praktijk van tolerantie bijvoorbeeld of de vorming van de moderne natiestaat, bewerkt zouden zijn door het verzet van liberale krachten. Positieve waarden in het politieke leven, zoals tolerantie, konden juist vanuit religieuze belangen bevorderd worden! Dat inzicht wordt bevestigd in het artikel van Ira Katznelson, die voor Engeland betoogt dat de in de loop van de negentiende eeuw politiek en juridisch gepraktiseerde tolerantie ten opzichte van joden geen liberale tolerantie was die op de christelijke religie was bevochten. En John Parry laat in een boeiend betoog zien dat het in de achttiende eeuw juist de Engelse dissenters waren die vanuit religieuze interesse opkwamen voor het scheiden van Kerk en staat, dus voor een zekere secularisering van religie. Vanuit de religie dus, en niet in eerste instantie vanuit de moderne natiestaat, kon men zich inzetten voor een vorm van politieke secularisering en daarmee voor het terugdringen van de macht van Kerk en religie in de samenleving.
Een patroon in de relatie tussen politieke secularisering en het lot van Kerk en religie, zo laten verschillende auteurs in deze bundel zien, is verder dat religie zeer wel kan varen bij secularisering. Zo onderbouwt Michael O’Brien voor de Verenigde Staten het al door Tocqueville verwoorde inzicht dat juist de seculariserende scheiding van Kerk en Staat niet alleen religieuze denominaties beschermde, maar Amerika ook een van religie doordrenkte samenleving liet zijn, een samenleving waarin tot op de dag van vandaag van secularisering nauwelijks sprake is. Emile Perreau Saussine laat voor Frankrijk zien wat Christopher Clark voor Duitsland illustreert, namelijk hoe de negentiende eeuw, die met grote ‘secularisaties’ van Kerk en religie begon, niet alleen de vrijheid van godsdienst bevestigde, maar ook het begin werd van de eeuw van de Kerk en hoe dat zich toch, hoe ‘reactionair’ het in de negentiende eeuw ook mocht lijken, als een moderne beweging op het publieke en politieke terrein manifesteerde. Niet alleen religie bloeide in een tijd waarin duidelijk op publiek terrein de Kerken aan macht verloren, ook het socialisme kwam op – het socialisme dat Gareth Stedman Jones in zijn artikel duidt als een ‘religie-achtige’ reactie op de secularisering van religie!
De bundel gaat ook in op de ontwikkelingen in onze tijd. Twee Britse sociologen, grootheden in het denken over contemporaine religie, Hugh McLeod en Callum Brown, schrijven over de oorzaken van de relatief snelle afkalving van het kerkelijk geïnstitutionaliseerde christendom in de jaren zestig in Groot-Brittannië. Daarbij wijst McLeod vooral op sociale processen, zoals toenemende welvaart en verandering van levensstijlen, en Brown op het opvallende gegeven dat vrouwen in veel sterkere mate dan mannen de kerken de rug toekeerden, waarmee ‘secularisering’ neer zou komen op een ‘re-gendering’ van religie. Ytte Klausen zegt over ons, burgers van Europa, dat wij weliswaar niet willen dat kerken nog iets te zeggen hebben over ons leven, maar dat ons gedrag desalniettemin nog steeds gestuurd wordt door christelijke waarden.
Een heel verrassende bijdrage is ten slotte die van rechtstheoreticus Anat Scolnicov. Hij vraagt zich af of religie – in het verleden in verschillende landen van Europa een publieke, soms zelfs constitutioneel vastgelegde dimensie van de natiestaat – door Europese juridische regelgeving ingeperkt is en ‘verwereldlijkt’, geseculariseerd. Hij komt tot de conclusie dat zelfs in landen met een strikte scheiding van Kerk en staat, zoals Frankrijk, religie nog steeds een aspect van de juridische en culturele verhoudingen is en dat ook het supranationale Europa tot op de dag van vandaag niet meegewerkt heeft aan ‘verwereldlijking’.
Jammer dat in deze bundel zo weinig over de politieke verbeelding en de (op)komst van de islam in het Westen gesproken wordt. Dat is het enige minpuntje van deze buitengewoon boeiende bundel. Boeiend, omdat in deze bundel op verrassende en overtuigende wijze de geijkte beelden van de verhouding tussen ‘oude’ religie en moderne samenleving bijgesteld worden.
Meer over dit onderwerp bij Nexus:
Conferentie 2000: The Muses Farewell?