Schopenhauer
David E. Cartwright
Cambridge University Press, Cambridge, 2010
Door Hans Gerding, Bijzonder hoogleraar Wijsbegeerte (UL) en directeur van het Parapsychologisch Instituut
Arthur Schopenhauer (1788-1860) staat bekend als pessimist. Wie dat pessimisme echter ziet als een vorm van realiteitszin en openstaat voor de hippiekant van Schopenhauer, blijkt verrassend veel aanknopingspunten te kunnen vinden, zo blijkt uit de recente Schopenhauerbiografie van David Cartwright. De hippiekreet turn on, tune in, drop out van een halve eeuw geleden is volgens Cartwright beslist van toepassing op Schopenhauer, die honderd jaar daarvoor overleed.
Schopenhauer was een filosoof die buiten de universitaire gemeenschap werkte. Zelfs een baan om in zijn levensonderhoud te voorzien had hij niet nodig. Toen hij zeventien was, overleed zijn vader, die hem genoeg geld naliet om van te leven. Dankzij zijn vrije bestaan hoefde hij niemand naar de mond te praten en dat was dan ook wel het laatste wat hij zou doen. Schampere opmerkingen aan het adres van de gevestigde orde zijn in zijn werk niet van de lucht: een typisch voorbeeld van het niet meedoen aan ‘het systeem’ (drop out). Een ander kenmerk van Schopenhauers hippiedom avant la lettre is dat hij, als een van de eersten in het Westen, de Oosterse filosofie niet neerbuigend bekeek. Integendeel, hij bewonderde en omarmde het Oosterse denken en zag veel parallellen met zijn eigen filosofie. Ten slotte is de ‘hippie’ Schopenhauer vol belangstelling voor wat tegenwoordig exceptional experiences worden genoemd, op een niet-vrijblijvende wijze. De veelheid aan wonderlijke ervaringen die men destijds onderbracht bij magie, mystiek, dierlijk magnetisme, somnambulisme en helderziendheid, zag hij als praktische metafysica, die in zijn ogen een empirische bevestiging bleek te zijn van de wilsmetafysica zoals hij die verwoord had in zijn hoofdwerk De wereld als wil en voorstelling.
Cartwright is een van de zeer weinige Schopenhauer-lezers die Schopenhauers belangstelling voor dit onderwerp naar voren brengt en uitgebreid behandelt. Het lijkt wel een taboe-aspect van Schopenhauers wijsbegeerte. Rüdiger Safranski rept hierover in zijn Schopenhauerbiografie met geen woord en wie in de zes hoofdstukken over Schopenhauer in de Routledge Encyclopedia of Philosophy Online zoekt op somnambulism, magnetism en magic, termen die Schopenhauer zelf frequent gebruikt, krijgt geen resultaten.
Schopenhauer, zo meldt Cartwright, bezat meer dan honderd boeken over wat nu dikwijls ‘het paranormale’ wordt genoemd, twijfelde niet aan de werkelijkheid ervan en zag in deze verschijnselen een belangrijk en nog braakliggend onderzoeksveld voor de filosofie. Hij durfde er pas over te schrijven toen hij begreep wat deze verschijnselen betekenden. In eerste instantie had hij zelf niet door dat inzicht op dit gebied alleen kon ontstaan als men een grondgedachte van zijn hoofdwerk als uitgangspunt nam: ‘de wereld is mijn voorstelling.’
Die uitspraak moet Kantiaans verstaan worden. Wat wij wereld noemen, verschijnt aan ons op een wijze die bepaald wordt door een a priori in ons aanwezig ordeningsmodel, een soort raamwerk of matrix. Die a-priorische matrix bevat tijd, ruimte en causaliteit. Dat zijn geen eigenschappen van wat wij wereld noemen: tijd, ruimte en causaliteit brengen tot stand wat door ons als ‘wereld’ ervaren wordt. Tot zover gaan Kant en Schopenhauer gelijk op. Kant echter meende dat een onkenbaar Ding an sich buiten ons als het ware wordt ‘ingevangen’ door die a priori’s. Het resultaat is de wereld die wij ervaren. Dat is, wat kort door de bocht gezegd, de boodschap van Kant. Nu was Kant wel Schopenhauers held, maar Schopenhauer zelf zag dit toch anders. Het Ding an sich dat Kant onkenbaar noemt, kennen wij wel degelijk. Het is alsof Kant, zegt Schopenhauer, de lengte van een toren wil bepalen door de schaduw van die toren te meten. Waarom meet je niet de toren zelf? Het Ding an sich is wel degelijk kenbaar: het is de wil in ons. Wij zijn, in ons diepste wezen, geobjectiveerde wil. Nu volgt een interessant punt: Schopenhauer beweert dat, naar analogie van onszelf, alles in de wereld, de organische en de anorganische werkelijkheid, geobjectiveerde wil is. Die wil is te vergelijken met het Oosterse ‘brahman’, dat zich uitstort in de materie en zo een wereld schept.
Precies hier wordt Cartwrights grondige en omvangrijke Schopenhauer-biografie, met honderden verwijzingen naar alle uithoeken van wat Schopenhauer ooit aan tekst heeft nagelaten, interessant en belangrijk. Waarom?
Schopenhauer doet een beroep op een wonderlijk vermogen tot toetsen, dat hij zijn lezer toedicht. Nader beschouwd is het wat magertjes onderbouwd dat we zomaar ineens zouden kunnen begrijpen wat ‘de wereld’ is als we lezen dat naar analogie van onszelf alles, de hele wereld, geobjectiveerde wil is. Wat Schopenhauer schrijft, is niet als argument bedoeld. Het is niet een eenduidige denkbeweging die men moet volgen naar een conclusie. Het is eerder een aanduiding die de lezer die daar ontvankelijk voor is, in contact moet brengen met zijn of haar innerlijke zelf en die van daaruit het door Schopenhauer aangeduide zelf moet inzien. Dat ‘de wereld’, inclusief ons eigen lichaam, geobjectiveerde wil is, is een nondiscursief inzicht. Om een indruk te krijgen van Schopenhauers intuïties is een uitgebreide biografie, zoals die van Cartwright, bijzonder verhelderend – de vele details over Schopenhauers leven leveren een belangrijke bijdrage aan een beter inzicht in zijn wijsbegeerte.
Op een hoogtepunt in zijn werk, als het gaat om de vraag hoe de mens zich kan bevrijden van de dwingende wereld van voorstellingen die door de fysica beschreven wordt, grijpt Schopenhauer zelf ook naar de biografie als middel tot beter begrip. Van het lezen van biografieën van heiligen kun je volgens hem veel leren, namelijk hoe die mensen in de praktijk van het dagelijks leven gekomen zijn tot de beleving van een verheven vrede, een volslagen luwte van het gemoed. Nog beter zou het zijn, zegt Schopenhauer, als we die mensen in levenden lijve konden ontmoeten. De meeste mensen echter is dat geluk niet beschoren; zij moeten het doen met biografieën.
Tussen deze twee uitersten, mens gevangen in de voorstellingen en de heilige bevrijd van de wil, ligt bij Schopenhauer de wereld van de esthetica. De oerwil, die zich uitstort in de geobjectiveerde werkelijkheid (voorstellingen), passeert als het ware eerst nog een soort dampkring van platoonse ideeën. Om die te kunnen beschouwen, moet een mens zich wegdraaien van de wereld van de voorstellingen. Kunstenaars verbeelden die aanschouwde ideeënwereld. Daarmee is kunst cognitief. Het is kennis van de werkelijkheid, en wel van een hogere orde dan wetenschappelijke kennis. Alleen vanuit het ‘betere bewustzijn’ (een term die Schopenhauer hiervoor gebruikt) kan men die kennis deelachtig worden.
Dit ‘betere bewustzijn’ is goed te rijmen met het beeld van Schopenhauer als hippie avant la lettre en met de leuze ‘verbeelding aan de macht’. Cartwright besteedt veel aandacht aan het betere bewustzijn en laat zien hoe volgens Schopenhauer de mens in staat is de wereld van het lijden te ontstijgen door transformatie van het bewustzijn. De esthetische ervaring verheft de mens. De kunstenaar is een genie. Omdat, zoals Cartwright schrijft, Schopenhauer iemand is die het leven geleefd en niet alleen geobserveerd heeft, is deze grondige en levendige biografie interessant voor alle Schopenhauerlezers, zowel voor beginners als voor gevorderden.