swiftcover

De reizen van Gulliver

Jonathan Swift
Vertaald door Paul Syrier
Athenaeum, 2019

 

Laveren op de grens van fictie en werkelijkheid

Door Thomas Heij, vertaler en Nexus-redacteur

Fictie kan de werkelijkheid veranderen. Niet alleen doordat verhalen ons een andere kijk op de dingen geven, maar ook door het bekritiseren of bespotten van een bepaalde stand van zaken, om vervolgens een nieuwe, andere wereld te verbeelden. De enige beperking is de reikwijdte van de fantasie. Satires en utopieën zijn daarvan goede voorbeelden, twee literaire genres waarin wordt gespeeld en geëxperimenteerd met feit en fictie.

Sinds kort zijn drie van zulke verhalen weer volop verkrijgbaar in Nederlandse vertaling: Ware verhalen van Lucianus, Nieuw-Atlantis van Francis Bacon en De reizen van Gulliver van Jonathan Swift. Het zijn drie klassiekers die, ook al liggen er maar liefst zestien eeuwen tussen de publicatie van de eerste en de laatste, nauw met elkaar samenhangen. Wie hun onderlinge verband uitpluist, maakt een wonderlijke tocht die verscheidene keren over de grens tussen werkelijkheid en fantasie voert.

Het satirische reisverhaal
De reis begint bijna negentien eeuwen geleden in Samosata. Die stad, tegenwoordig een ruïne in zuidoost Turkije, maar destijds een belangrijke handelspost aan de Eufraat, was de geboorteplaats van Lucianus (ca. 125 – ca. 180). Deze Syrische schrijver was de bedenker van de eerste maanreis in de westerse literatuur, eeuwen eerder dan Cyrano de Bergerac, Jules Verne en Hergé. Maar ook literaire grootheden als Thomas More, Erasmus, Rabelais en Cervantes werden door zijn werk beïnvloed.

In Ware verhalen, een van Lucianus’ bekendste werken, vertrekt een groep reizigers per schip uit Europa om het Tegencontinent te ontdekken. De ik-persoon belandt op de maan, vervolgens in de bek van een immense walvis en ten slotte op het Eiland der Gelukzaligen. Daar geeft Lucianus onder anderen Socrates (‘verwikkeld in diepzinnig geleuter’), Plato (‘die scheen in zijn eigen, zelfverzonnen staat te leven’) en Diogenes (‘getrouwd met een hoertje’) ervanlangs.

Lucianus schrijft zelf: ‘Elk van mijn verhalen is een verkapte parodie op bepaalde oude dichters, geschiedschrijvers en filosofen (…)’ Zo is de opzet van Ware verhalen een parodie op de zeemansverhalen uit Lucianus’ tijd. In sommige passages vinden we onderwerpen en uitdrukkingen die typisch waren voor zulke reisverhalen. De reis begint als volgt:

Op een dag voer ik weg vanaf de Zuilen van Herakles en zette koers in westelijke richting, de oceaan op, met een stevige wind in de zeilen. Reden en motief van deze reis waren intellectuele nieuwsgierigheid, een zucht naar avontuur en het verlangen erachter te komen waar de oceaan ophoudt en wat voor mensen daar aan de overkant wonen. Met dit voor ogen had ik een heleboel proviand en ook genoeg water aan boord gebracht…

Deze ‘Zuilen van Herakles’, oftewel de rotsformaties bij de Straat van Gibraltar, waren een veelgebruikt ijkpunt in de zeemansverhalen. Ze golden als de grenzen van de bekende en beschaafde wereld; wie er voorbij voer, belandde in het avontuur en mogelijk in een nieuwe wereld.

Voordat het avontuur echt begint, maakt Lucianus nog enkele opmerkingen over de gebruikelijke zorgen om wind en proviand, en beschrijft hij nauwkeurig hoe het begin van de reis verloopt:

Een dag en een nacht voeren we met de wind in de rug en al die tijd hielden we in de verte nog land in zicht en raakten we niet erg ver uit de kust. Maar bij het aanbreken van de tweede dag wakkerde de wind plotseling aan; de zee zwol, de lucht werd zwart en voor we het wisten was het zelfs al te laat om het zeil nog te strijken. We richtten ons dus maar naar de wind en gaven ons over, en zo werden we negenenzeventig dagen lang door de storm voortgeblazen. Op de tachtigste dag brak plotseling de zon weer door en zagen we niet ver van ons af een dichtbebost eiland oprijzen…

Wie weet dat de verteller niet veel later een krankzinnige oorlog meemaakt tussen Maanlingen en Zonlingen – inclusief een Gierencavalerie, Kraanvogeldragonders en gigantische spinnen – snapt dat dit begin een parodie is. De precisie en geloofwaardigheid van het begin staan in groot contrast met de daarop volgende scènes. Op die manier bespot Lucianus de bestaande zeemansverhalen en ontleent hij aan hen het raamwerk voor zijn eigen verhaal. Juist het contrast – in feite hetzelfde als dat tussen de titel ‘Ware verhalen’ en de daadwerkelijke verhalen, die allesbehalve waar zijn – zorgt voor het komische effect.

Utopie wordt werkelijkheid
Aan het begin van de zeventiende eeuw was Lucianus beroemd en berucht in heel Europa. Zijn werk was eerder al herontdekt door humanisten als Rabelais, Thomas More en Erasmus, en de laatste twee hadden Lucianus zelfs vertaald. Tegelijk kreeg Lucianus’ werk ook kritiek te verduren, vanuit strengere religieuze hoek. Vooral zijn godendialogen werden geregeld als atheïstisch en immoreel aangemerkt.

Ook Francis Bacon (1561–1626) zag Lucianus als atheïst, maar wel een die het lezen waard was. In zijn essay over atheïsme schreef Bacon: ‘Een atheïst die kan nadenken is een zeldzaam verschijnsel: een Diagoras, een Bion, een Lucianus misschien, en dan nog een paar anderen (…)’. Het is de enige keer dat Bacon de naam van Lucianus expliciet noemt, maar het verraadt wel dat hij bekend was met diens werk.

In de tijd van Bacon waren reisverhalen bijzonder populair, waarschijnlijk doordat er ook in de werkelijkheid veel ontdekkingsreizen werden ondernomen en nieuwe overzeese gebieden werden ontdekt. Dat prikkelde de fantasie. Reisverhalen werden in relatief goedkope uitgaves op de markt gebracht en ook Ware verhalen werd, onder verschillende titels, meermaals opgenomen in zulke verhalenbundels.

Het lijkt erop dat Bacon voor zijn utopie Nieuw-Atlantis inspiratie heeft opgedaan bij Lucianus’ Ware verhalen. De Zuilen van Herakles, zorgen over wind en proviand en de ‘intellectuele nieuwsgierigheid’ waar de reis om begonnen was vinden we in beide verhalen. In beide verhalen verdwaalt het reisgezelschap in een storm op de oceaan, om vervolgens op een nog onbekend en bijzonder eiland aan te belanden. Bij Bacon begint de reis zo:

Er stond langer dan vijf maanden een wat zachte en zwakke maar gunstige oostenwind. Maar toen draaide de wind en bleef hij vele dagen uit het westen blazen, waardoor we niet of nauwelijks vooruitkwamen en soms dachten aan terugkeren. Toen staken er echter weer sterke en krachtige winden op vanuit het zuidzuidoosten, die ons – we konden er niets tegen beginnen – noordwaarts voerden. (…) En bij het aanbreken van de volgende dag konden we duidelijk zien dat het een land was, op het eerste gezicht vlak en vol begroeiing…

Hoewel de tijdsaanduidingen verschillen, zijn de overeenkomsten tussen het eerdere citaat van Lucianus en het begin van Nieuw-Atlantis niet te missen.

Het grote verschil tussen beide verhalen is dat Ware verhalen een duidelijk satirisch karakter heeft, terwijl Nieuw-Atlantis serieus van toon is en Bacon zijn geschetste wereld realistisch houdt. Pas in het licht van de rest van het verhaal wordt het ene fragment komisch en het andere niet. Waar Lucianus fictie gebruikt om de spot te drijven met beroemde denkers en hun filosofieën, gebruikt Bacon fictie juist om zijn eigen wetenschappelijke en maatschappelijke ideeën onder de aandacht te brengen.

Het bijzondere is nu dat de verzinselen van Bacon uiteindelijk werkelijkheid zijn geworden, althans deels. (Toegegeven, we zijn inmiddels in staat om naar de maan te reizen, dus in zekere zin is Lucianus’ fantasie ook verwezenlijkt, maar wel op een totaal andere manier – niet in een doodnormaal zeilschip dat opeens opstijgt vanuit de zee, om maar wat te noemen.)

Nieuw-Atlantis werd postuum uitgegeven, als – vermoedelijk onaf – aanhangsel bij een wetenschappelijk traktaat. Centraal in Bacons utopie staat Salomo’s Huis: een door de kroon begunstigd instituut voor nieuwe wetenschappen, gericht op ‘kennis van de oorzaken en verborgen werkingen der dingen, en het verleggen van de grenzen der menselijke beheersing tot het voortbrengen van al het mogelijke.’ Dit fictieve instituut werd de inspiratie voor een groep geleerden van de generatie na Bacon en kreeg vorm in de oprichting van de Royal Society, de Engelse koninklijke academie voor wetenschappen.

Hoewel Bacons ideeën over de indeling van de verschillende wetenschappen en de hiërarchie van de leden van het instituut niet een-op-een werden overgenomen, werd het algemene idee van Salomo’s Huis in een jaar of dertig uitgewerkt tot een instituut dat tot op de dag van vandaag bestaat. In die zin is Nieuw-Atlantis dus een verhaal dat de werkelijkheid veranderde, een utopie die, voor een deel, succesvol is verwezenlijkt.

Het vliegende eiland
Dat succes van de Royal Society werd echter anders geïnterpreteerd door de Ierse satiricus Jonathan Swift (1667–1745). Van zijn hand verscheen een van de geestigste kritieken op het instituut dat Bacon had geschetst. Net als Lucianus en Bacon, koos ook Swift in zijn beroemdste werk De reizen van Gulliver (1726) het reisverhaal als raamwerk. Swifts verhaal zweeft ergens tussen de absurditeit en spot van Lucianus en de ernst van Bacon.

In deel III van De reizen van Gulliver, dat een stuk minder bekend is dan delen over de Lilliputters en de reuzen, drijft Swift op fantasievolle wijze de spot met Salomo’s Huis en de Royal Society. Nadat zijn schip geënterd is, wordt Gulliver in het eerste hoofdstuk in zijn eentje in een bootje de oceaan op gestuurd. In dit verhaal strandt de verteller niet op een eiland, maar komt er juist een zwevend eiland op hem afgevlogen.

Op dit eiland, genaamd Laputa, naar het Spaanse woord voor ‘hoer’, hoort Gulliver onbekende muziekinstrumenten, ontmoet hij een koning met rond zijn troon allerlei wiskundige instrumenten, en krijgt hij eten opgediend in meetkundige figuren. Midden op Laputa is een koepel met telescopen en andere astronomische instrumenten, waarmee de eilanders meer ontdekkingen hebben gedaan dan de Europeanen in die tijd. Stuk voor stuk elementen die doen denken aan Nieuw-Atlantis.

Vervolgens krijgt Gulliver een rondleiding in een door de koning gesteund instituut, de Academie van Ontwerpers:

Op deze colleges verzinnen de professoren nieuwe regels en methoden voor de landbouw en de bouwnijverheid en nieuwe instrumenten en gereedschappen voor alle beroepen en ambachten (…) Alle vruchten van de aarde zullen rijpen in het seizoen van onze keuze en de oogsten zullen honderd keer zo groot zijn als tegenwoordig, en verder deden ze nog ontelbare andere fraaie voorstellen. Het enige ongemak is dat geen enkel van deze projecten werkelijk wordt voltooid…

Dan volgt een vermakelijke parodie op de rondgang door Salomo’s Huis in Nieuw-Atlantis en op de experimenten van de Royal Society, waarin vooral de nutteloosheid van die proeven wordt benadrukt. Zo is er een onderzoeker die al acht jaar lang probeert zonnestralen te destilleren uit een komkommer; een onderzoeker die poogt menselijke uitwerpselen weer terug te brengen tot het oorspronkelijke voedsel; een architect die huizen bouwt door te beginnen bij het dak om vervolgens omlaag te werken tot de fundering; een groep blinden met als taak het mengen van kleuren; een kunstenaar die zijde probeert te maken uit spinnenwebben, enzovoorts.

Met dit verhaal levert Swift enerzijds kritiek op de door Bacon aangemoedigde onbevangenheid bij empirische proeven en anderzijds op de ontdekkingen en uitvindingen van het wetenschappelijk instituut. Dit tweede punt van kritiek lijkt eerder gericht op de Royal Society dan op het idee van zo’n wetenschappelijk instituut in het algemeen. Ook Bacon vond immers dat wetenschap gericht moest zijn op het vergaren van nuttige kennis, kennis die het welzijn van de mens zou bevorderen.

Hoe dan ook, de reis die we nu hebben afgelegd ging van zeereizen in de Oudheid (feit) waarover avonturenverhalen werden verteld (fictie), die geparodieerd werden door Lucianus (fictie); dat geheel werd samen met de zeventiende-eeuwse zeereizen (feit) de basis voor Bacons Nieuw-Atlantis (fictie), dat op zijn beurt de inspiratiebron was voor de Royal Society (feit), die weer werd bespot in De reizen van Gulliver (fictie).

Hieruit blijkt dat literatuur, in dit geval de satire en de utopie, zich niet heeft te houden aan de grenzen die gelden voor wetenschap en politiek – een verhaal hoeft niet in strikte zin waar te zijn of een uitvoerbaar plan te presenteren – maar tegelijk niet volledig krachteloos of losgezongen van de wereld is. Tussen die twee uitersten ligt de ruimte waarin Lucianus, Bacon en Swift zich konden bezighouden met de menselijke drang naar reizen, ontdekken, kennis vergaren en fantaseren.