The Moral Arc
Michael Shermer
Henry Holt And Co., New York
Door Jan-Hendrik Bakker, filosoof, essayist en schrijver
Al decennia lang woedt in de filosofie het debat over de vraag of we er sinds de dageraad van de beschaving op vooruit zijn gegaan of dat de geschiedenis uiteindelijk blind is voor zo’n beladen begrip als vooruitgang. Voorstanders van het seculiere humanisme dat met de Verlichting zijn intrede deed zijn ervan overtuigd dat de wereld de afgelopen eeuwen beter is geworden. En ze hebben daarvoor hun argumenten, want het is niet zomaar een kwestie van smaak, voeren zij aan: er is hard bewijs voor de stelling dat de mensheid het helemaal zo slecht niet doet.
Michael Shermer is een Amerikaanse auteur die tot het kamp van de optimistische vooruitgangsdenkers behoort. Hij is een overtuigd liberaal, democraat en sciëntist. Sommigen zullen hem daarom het stempel van ‘verlichtingsfundamentalist’ geven. Het is een stereotypering die weinig zegt. Shermer is er in elk geval van overtuigd dat rede en wetenschap de mens uit de ketenen van onwetenheid, bijgeloof en zelfzucht bevrijden. De vooruitgang van de mensheid is daarom niet alleen economisch en technologisch te duiden, de menselijke beschaving is ook moreel beter geworden. Het morele domein breidt zich voortdurend uit naarmate we ons gedrag meer laten bepalen door rede en wetenschap.
Morele vooruitgang
De titel van Shermers jongste boek, The Moral Arc. How Science and Reason Lead Humanity Towards Truth, Justice and Freedom, is een kernachtige samenvatting van zijn omvangrijke betoog dat vooral bestaat uit een bijzonder rijke verzameling bewijsmateriaal voor zijn stelling. Het boek is zeer gevarieerd gedocumenteerd met wetenschappelijk onderzoek uit sociologie, psychologie en biologie, dat Shermer aantrekkelijk en kernachtig brengt. Shermer schaart zich in de rijen van Steven Pinker, die een overstelpende hoeveelheid bewijs verzamelde waaruit blijkt dat samenlevingen steeds minder gewelddadig worden. Dat is op zich al een sterke indicatie dat er zoiets als morele vooruitgang bestaat.
De afnemende hoeveelheid geweld, criminaliteit, oorlog tussen staten en de relatieve veiligheid in de westerse steden zijn ook voor Shermer belangrijk. Zijn argumentatie gaat echter nog verder. Hij definieert morele vooruitgang als ‘de verbetering van de overlevings- en ontplooiingskansen van voelende en waarnemende wezens’. Iedere ontwikkeling waarbij levende en voelende wezens zich in anderen inleven is een vooruitgang. De rede en de wetenschap bieden bij uitstek een methode om je zonder tussenkomst van eigenbelang en vooroordelen op een universeel standpunt te stellen. Het menselijk abstractievermogen stelt ons in staat te begrijpen dat andere voelende en waarnemende wezens dezelfde rechten op leven en levensgeluk hebben als wij.
Universele rechten
Wat Kant de universele wet van de praktische rede noemde – behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden – is ook volgens Shermer een uitvloeisel van het logisch, wetenschappelijk denken. Naarmate de mens verder komt op dat pad, breidt zich de morele sfeer verder uit. En tot die sfeer behoren niet alleen de mensen, maar alle voelende wezens. Net als Peter Singer, een spraakmakend ethicus op het gebied van armoedebestrijding en dierenrechten, ziet Shermer het moreel besef dus ook in bereik groeien. Het heeft lang geduurd voordat de hele mensheid eronder viel en de Verklaring van de Universele Rechten van de Mens werden geformuleerd, maar het moment is nu gekomen om de kring nog groter te maken. Uiteindelijk behoort de hele biosfeer tot het object van onze moraliteit, aldus Shermer.
Shermers Moral Arc bestaat voor het grootste deel uit een nadere uitwerking van dit uitgangspunt. Hij legt alle moreel denken langs de lat van de universalistische rede. Dat stelt hem dan ook in staat de eerste vier regels van de Tien Geboden ter zijde te schuiven als niet- of zelfs immoreel. Het geloof in één ware god is een schending van het recht op vrijheid van meningsuiting, betoogt hij. Shermer stelt in de plaats van de Bijbelse Tien Geboden de decaloog van de rede. De eerste gouden regel daarvan luidt: gedraag u tegenover anderen zoals u zou willen dat anderen zich tegenover u gedroegen. Het neutrale, objectieve wederkerigheidsprincipe dat Kant de ‘Categorische Imperatief’ noemde. De gedachte dat mijn vrijheid die van een ander niet mag schaden is een ander element uit deze hedendaagse decaloog.
Historisch denken
Op dit punt blijkt wat mij betreft wel de zwakte van het boek. Shermer heeft namelijk een blinde vlek voor alles in de geschiedenis dat niet direct met wetenschap en rede te maken heeft. Je vindt in dit boek weinig tot niets terug van het besef dat het hedendaagse, atheïstische humanisme dat hij aanhangt mogelijk gemaakt is door het christendom. Er is al vaak betoogd dat de mensenrechten bijvoorbeeld nooit zouden hebben bestaan als de christelijke naastenliefde niet een ethische norm geworden zou zijn in de westerse wereld. Hetzelfde geldt voor het argument dat het ethisch denken pas werkelijk vorm krijgt in de geschiedenis van de mensheid als de grote, min of meer monotheïstische godsdiensten ontstaan, jodendom, zoroastrisme, boeddhisme en vergelijkbare godsdiensten. Deze religies stelden de gelijkheid van alle mensen voor één god, een moment dat door de Duitse psychiater en filosoof Karl Jaspers tot een beroemde these is uitgewerkt.
Shermer heeft geen oog voor deze historische manier van denken. Hij predikt de vooruitgang als vrucht van uitsluitend het wetenschappelijk denken, alsof dat denken zelf niet ook morele wortels heeft. Als gevolg daarvan ontkomt hij niet aan het verwijt van eenzijdigheid. Dat de rede ook louter en alleen instrumenteel gebruikt en misbruikt kan worden ten bate van het eigenbelang of zelfs het kwaad en er dus geen moreel appel vanuit hoeft te gaan, neemt hij te makkelijk voor lief. Meer rede en meer wetenschap leidt niet automatisch tot een betere wereld. De mogelijkheid tot empathie vraagt ook om de wil tot empathie. Daarvoor is waarschijnlijk een ouderwetse kwaliteit als liefde of compassie nodig. Er is geen hoogleraar die ons dat kan leren, wel om ons te helpen begrijpen dat we haar nodig hebben. Ook lijkt het me zeer de vraag of prewetenschappelijke samenlevingen altijd minder moreel ontwikkeld moeten zijn geweest, wat wél de consequentie is van Shermers sciëntisme.
Al met al blijft Michael Shermers ‘moral arc’ een leidend principe dat, ontdaan van zijn eenzijdigheid, de wereld kan redden van de totale oorlog, uitputting en klimatologische catastrofe. Het rationele inzicht dat alle levende wezens de aarde delen en daarbij in gelijke mate op elkaar zijn aangewezen, moet de boodschap zijn van alle wetenschap. Daarom hangen wetenschap en ethiek uiteindelijk altijd met elkaar samen.