detail_Gray_-The-Silence-of-the-Animals

The Silence of Animals

John Gray
Allen Lane, Londen, 2013

 

Door Ivana Ivkovic, politiek filosoof

‘Wie denkt dat mensen vrijheidslievend zijn, moet bereid zijn de hele geschiedenis als een vergissing af te doen,’ stelt John Gray. In zijn onlangs verschenen The Silence of Animals put Gray overvloedig uit de klassieke literatuur om te laten zien hoe de beschaving telkens in chaos en tirannie verzandt, en om ons in te prenten dat die vermeende vrijheidsliefde ergens veel en veel lager ingeschaald moet worden op de graadmeter van menselijke drijfveren. Zijn literaire verkenningstocht voert langs beroemdheden als Joseph Conrad en George Orwell, maar ook langs minder bekende schrijvers als Arthur Koestler, die fijntjes optekent hoe de Franse maatschappij desintegreert onder de bezetting door nazi-Duitsland. Wanneer het dunne korstje dat beschaving is, openbreekt, wordt er een inkijk geboden in de smerigheid en horror die onder het oppervlak schuilgaan. Al deze schrijvers delen eenzelfde fascinatie: zij willen blijven kijken in de gapende wond – en Gray kijkt met hen mee. Sterker nog, hij schept er een zeker genoegen in.

The Silence of Animals borduurt voort op thema’s waarmee de Britse filosoof groot is geworden. In onder meer Straw Dogs (2002) hekelde Gray al ons ongebreideld geloof in de vooruitgang en de verbetering van de mens, dat hij overal ziet opdoemen; Plato maakte zich er al aan schuldig – of eigenlijk, opgetekend door Plato, Socrates. Niet dat Socrates de profeet van de moderne vooruitgangsmythe was, maar hij dacht wel dat de mens met meer kennis ook in moreel opzicht vooruit zou gaan en dat het gebruik van de rede ons autonomer zou maken. Voor Gray zijn dit quasireligieuze claims, die verlossing in het vooruitzicht stellen; Plato predikt de verlossende kracht van de logos, de rede. Het christendom is, uiteraard, van hetzelfde laken een pak. De meest recente gedaante van deze vooruitgangsverlossingsmythe heet volgens Gray ‘liberaal humanisme’, met als dogma: iedereen kan zichzelf vervolmaken, mits hij of zij de juiste keuzes in het leven durft te maken. Voor Gray is dit een van de meest destructieve moderne ficties. Weer wordt de mens een soort verlossing voorgespiegeld, namelijk verlossing van de vele mogelijkheden een leven in te vullen en van de onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Maar eigenlijk hoort die veelheid en onzekerheid bij het leven zelf, stelt Gray, en is het ideaal van een ‘voltooid leven’ een beeld zo dood als een pier. Dergelijke mythes zijn als goedkope deuntjes, constateert hij, bedoeld om het gemoed te verlichten en de geest in slaap te sussen.

Natuurlijk valt er heel wat af te dingen op het grootse gebaar waarmee Gray het een en het ander op de verzamelhoop van het ‘humanisme’ en vooruitgangsgeloof bij elkaar gooit. Wat Gray aan precisie mist, compenseert hij wel ruimschoots met zijn talent om verrassende, obscure, ontroerende en hilarische bronnen met elkaar te mengen tot een sprankelend geheel, dat hij vervolgens met Britse onderkoeldheid serveert. Grays gitzwarte kijk op de mens zorgt voor wat meer ongemak. Is hij simpelweg die misantroop en apocalyptisch denker voor wie hij zo vaak wordt uitgemaakt? Of is hij een vakkundig provocateur, die zich stiekem verkneukelt als hij zinnen uitbraakt als: ‘Het menselijk leven heeft niet meer betekenis dan het leven van een slijmzwam’? Ongetwijfeld heeft het werk van Gray zijn waarde als tegengif voor de hoogmoed en het overdreven optimisme over de mens die in onze cultuur zijn ingebakken, en is het heel nuttig om zo onvermoeibaar de mythes die we er op na houden, bloot te leggen en door te prikken. Neen, wij mensen zijn niet rationeel, ons altruïsme heeft een zeer beperkt bereik, onze geest is niet gemodelleerd naar de kosmische orde, maar bovenal kunnen we nooit ontsnappen aan ons mens-zijn. Er is geen verlossing voor de mens. Als de ‘koude douche’ de polemische inzet van Gray is, wat mag dan zijn filosofische inzet zijn?

In zijn methodiek van ontmaskering doet Gray soms aan Nietzsche denken. De waarheid inzien is een confronterende bezigheid, want het staat niet vast hoeveel waarheid de mens aankan. Maar waar Nietzsche schetst hoe de mens, eerst ontdaan van alle zekerheden en gedesoriënteerd, zichzelf overwint en zijn waarde-scheppende potentieel ontketent, wil Gray niets van dergelijke zelfoverstijging weten. Tegenover Nietzsches ‘de mens is iets wat overwonnen moet worden’ zet Gray zijn ‘er komt niets na de mens’. Zelfs Nietzsches amor fati – heb uw lot lief – vindt Gray tekortdoen aan de tragische menselijke conditie. Wat blijft er dan over? Slechts een poging om aan jezelf te ontsnappen, het verlangen het innerlijke geruis en tumult te verruilen voor de stilte… van de dieren. Maar helaas: Gray meent dat de dieren in stilte gewoon het lawaai ontlopen, terwijl de mens zichzelf wil ontlopen. Ook deze vluchtroute wordt afgesneden. Wij hebben het met onszelf te doen.

De vraag is dan of Gray te zeer in een uitzichtloos nihilisme blijft hangen. The Silence of Animalsbiedt daarop eigenlijk een veel uitgebreider antwoord dan de voorgaande boeken van Gray. Om preciezer te zijn, het lijkt er op dat Gray in dit boek twee antwoorden biedt op het nihilisme, één meer pragmatisch en één mystiek. Voor dat eerste gaat Gray te rade bij Sigmund Freud. Volgens Gray wilde Freud, in tegenstelling tot veel hedendaagse psychologen, de menselijke psyche niet helen. Gray bewondert Freud om het besef dat het menselijke dier niet van zijn ziekte te genezen is. Wat Freud wil, is mensen met zichzelf leren leven. Meer valt er in het leven ook niet te willen – of misschien toch wel, zij het dat dit ‘meer’ zich niet laat vinden in de gewone menselijke ervaring, maar slechts aan de uiterste grens ervan. ‘Goddeloos mysticisme’ noemt Gray deze houding waardoor de mens weliswaar niet echt aan zichzelf kan ontsnappen, maar wel een soort tijdelijke verlichting kan vinden. Het is een verstilde ervaring: de een vindt hem kijkend naar een haas die uit een vijver drinkt, de ander door in de gruwelen van de oorlog schoonheid te ontdekken. Het is een soort contemplatie, waarin iemand zijn aandacht niet naar binnen richt, maar naar buiten, en onverwachte waarnemingen binnenlaat. Een contemplatie die, aldus Gray, niet beoogt de wereld te veranderen, noch deze te begrijpen, maar simpelweg om deze te laten zijn.