woede

Tijd van woede

Pankaj Mishra
vertaling Nico Groen
Atlas Contact, Amsterdam, 2017

 

Door Jilt Jorritsma, historicus

Een hardnekkig afweermechanisme heeft zich in het denken van de moderne, westerse mens geïnstalleerd: wanneer hij wordt geconfronteerd met een abominabele werkelijkheid die niet strookt met zijn harmonieuze wereldbeeld, schiet hij in de ontkenning. Het ‘andere’ bestaat niet. De omgang met terreur is hiervoor kenmerkend. De beweegredenen voor een aanslag worden buiten het denkbare geplaatst, afgedaan als Middeleeuws, verbannen naar de marge van de geschiedenis en weggestopt buiten het verhaal van de rationele, seculiere vooruitgang. Maar zij laten zich niet wegredeneren en sluimeren door in het onderbewustzijn van de moderniteit.

Het is een misvatting de aanslagen van afgelopen decennia te zien als overblijfselen uit een barbaars, Middeleeuws verleden. De jihadisten en religieuze fanatici achter Al Qaida en IS, schrijft de Brits-Indiase Pankaj Mishra in zijn Tijd van woede, zijn net zo modern als u en ik. In het helse, oorverdovende lawaai van hun aanslagen weerklinkt het woord van Nietzsche, van Dostojevski en van Rousseau. Het is het geluid van een heersende mythe die wordt gedetoneerd, van een fundament dat wordt weggeblazen en waaronder zich een onmetelijke diepte openbaart. Het is het timbre van de moderne revolutionairen.

Het religieuze fanatisme wortelt volgens Mishra in dezelfde grond als het ressentiment dat Europa domineerde in de negentiende en begin twintigste eeuw. Het is een gevoel van ontheemd zijn. Een gevolg van de snelle politieke, economische en sociale omwentelingen die gepaard gingen met de opkomst van de kapitalistische economie. Nu het kapitalisme langzaamaan de gehele wereld aan zijn wil onderwerpt, ziet Mishra in Afrika, Azië en het Midden-Oosten hetzelfde gebeuren als destijds in Europa. Achterblijvers wreken zich op de immer voortrazende trein van de modernisering.

In Jean-Jacques Rousseau herkent Mishra de eerste vertolker van de wrok tegen de demonen van de modernisering. Rousseau waarschuwde voor de toenemende waardering van begrippen als rede en recht ter rechtvaardiging van een overheersing die redelijk noch rechtvaardig was. Tegenover het universele beschavings- en vooruitgangsideaal waarop Verlichtingsdenkers zich baseerden, plaatste hij een cultuuropvatting waarin ruimte was voor eigenheid, verscheidenheid en lokale identiteit. Die eigenheid dreigde door globalisering opgeslokt te worden in een mensen verslindende structuur. Voor anders zijn was geen ruimte. In zijn Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) dicht Dostojevski die structuur de naam ‘kristalpaleis’ toe, verwijzend naar het beroemde Crystal Palace van de Londense wereldtentoonstelling van 1851: ook zij die er niet toe willen behoren, zullen onvermijdelijk met haar totalitaire abstracties in aanraking komen.

Vanuit het ondergrondse opent Dostojevski’s anonieme antiheld de aanval tegen de muur die hem wordt opgedrongen: ‘toch zal ik niet voor haar capituleren, louter omdat het een stenen muur is en ik niet sterk genoeg ben’. In die woorden schuilt het ressentiment van de mensen die zich vanuit de kantlijn wreken op een afzijdige en ontoegankelijke elite. De hedendaagse terreur antwoordt aan hetzelfde principe. Het is erop gericht de waarheid van een vanzelfsprekend geworden verhaal te ondermijnen. Een verhaal dat niet door iedereen wordt gedeeld.

Door het hedendaagse onbehagen te traceren tot de Romantiek en het revolutionaire terrorisme in het laattsaristische Rusland brengt Tijd van woede in wezen niets nieuws. Soortgelijke verbanden werden eerder ontwaard door Peter Sloterdijk (Het kristalpaleis, 2004), John Gray (Al-Qaida en de moderne tijd, 2004) en Ian Buruma en Avishai Margalit (Occidentalisme, 2004). Ook zij toonden dat de scepsis tegenover de vooruitgang en de rede reeds in het Westen zelf besloten lag.

De meerwaarde van Mishra’s boek schuilt echter in zijn opheffing van de scheiding tussen westers en niet-westers. Voor hem geldt dat de boosheid die de witte man voelt wanneer hij zijn baan door een immigrant, vrouw of machine ingenomen ziet worden dezelfde is als de haat van de Arabier die het gevoel heeft in een achterhaalde wereld te leven. Beiden zijn het slachtoffer van de globalisering, een beweging waarop zij zelf nauwelijks invloed hebben. Mishra brengt hun werelden samen. Hij kijkt naar wat hen bindt, in plaats van wat hen scheidt – en het is de woede tegenover een heersende klasse die hen verenigt.

Het is nooit Mishra’s bedoeling terreur of een inktzwart cultuurpessimisme goed te praten, dan wel te promoten. Hij laat zien dat vooruitgangsgeloof en cultuurpessimisme twee kanten zijn van dezelfde medaille. Op die manier weet hij begrip op te brengen voor degenen die aan de andere kant van de geschiedenis leven en dagelijks worden geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van een oorlog die onder de vlag van de vrijheid wordt gevoerd.

Mishra spoort de westerse mens aan zijn eigen positie in twijfel te trekken en zijn ogen te openen voor de martelkamers die eindeloos zijn opgeworpen onder het mom van de beschaving. Ook aan zijn handen zit bloed. Het verstevigen van de muren, uit angst voor het andere, lijkt op het eerste gezicht een gemakkelijke uitweg, maar daarmee onttrekt de westerse mens zich aan de meest verontrustende gewaarwording: dat het andere ook aanwezig is in hemzelf. Hij is zelf een symptoom van de ziekte die hij pretendeert te genezen.