Tocqueville
A. Kinneging, P. de Hert, S. Somers (red.)
Lemniscaat, Rotterdam, 2013
Door Tjitske Akkerman, universitair docent politicologie (UvA)
Het werk van Alexis de Tocqueville heeft de laatste jaren in brede kring bekendheid verworven. Een integrale vertaling uit 2011 van zijn belangrijkste boek Over de democratie in Amerika, nieuwe uitgaven over zijn werk, conferenties en beschouwingen in de media hebben daaraan bijgedragen. De herontdekking van deze negentiende-eeuwse Franse filosoof heeft niet alleen plaatsgevonden in intellectuele kringen; ook onder politici en beleidsmakers heeft Tocqueville enige naamsbekendheid gekregen. Blijkbaar zijn de analyse en remedies die hij bijna twee eeuwen geleden aandroeg, vandaag de dag opnieuw bijzonder relevant. De actuele betekenis van het werk staat centraal in Tocqueville, profeet van de moderne democratie. In dit boek zijn bijdragen van kenners van verschillenden huize – met name universiteiten in Brussel, Leuven, Leiden en Tilburg – bijeengebracht.
Tocqueville is een vrijheidsfilosoof. Liberale pleitbezorgers van een terugtredende overheid, die zelfredzaamheid van burgers prediken, kunnen in zijn werk veel van hun gading vinden. De hedendaagse verzorgingsstaat zou door Tocqueville zonder meer despotisch genoemd worden. Hoewel van een verzorgingsstaat in de negentiende eeuw nog geen sprake was, bekritiseert Tocqueville in scherpe bewoordingen het Engelse systeem van publieke bijstand aan paupers. Hij betoogt dat maatschappelijke gelijkheid dreigt te ontaarden in een bureaucratische overheid, die een net van regelgeving spint en burgers tot passiviteit veroordeelt. Hetzelfde volk dat van tijd tot tijd ‘de troon omverwerpt’ en ‘een ras van koningen vertrapt’, voegt zich nu zonder bezwaar naar het ‘kleinste dictaat van de klerk’, stelt hij vast. Zijn beschrijving van de effecten van nieuwe administratieve technieken en vergaande controle en bemoeienis van de ‘klerken’ lijkt zonder meer van toepassing op de huidige verzorgingsstaat.
Zoals Albert Jan Kruiter in zijn bijdrage opmerkt, stond Tocqueville echter een heel andere remedie voor ogen dan die van hedendaagse liberalen. Het ideaal van Tocqueville is dat burgers gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de publieke zaak binnen de kaders van lokaal bestuur. De voortschrijdende decentralisatie van bestuur in Nederland gaat echter gepaard met een stevige greep van de overheid op de financiën, ontmanteling van rechten en een toename van controle en marktwerking. De centrale overheid blijft ‘despotisch’ en de burgers worden eerder afhankelijker en passiever dan zelfredzamer. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld in toenemende mate belang krijgen bij het weren van mensen die veel geld kosten, wat de ‘horigheid’ in de hand kan werken die Tocqueville al signaleerde in Engeland. Zijn afkeer van publieke bijstand komt niet alleen voort uit de overtuiging dat het mensen de prikkel om te werken ontneemt, maar ook observeert hij dat armen die afhankelijk zijn van de lokale bedeling, zich niet meer vrij kunnen bewegen in Engeland. Decentralisatie van bestuur is voor Tocqueville een middel om de vrijheid van burgers te realiseren, en wel door middel van politieke participatie. Dit ideaal van lokale democratie is trouwens zelf ook voor kritiek vatbaar, zoals Paul de Hert en Stefan Somers betogen. Het gevaar dat de meerderheid in een lokale democratie individuen en minderheden tiranniseert, is allesbehalve ondenkbaar. Tocqueville heeft daar onvoldoende oog voor en onderschat het belang van een sterke onafhankelijke rechterlijke macht op lokaal niveau.
Behalve lokaal en actief burgerschap heeft Tocqueville nog een tweede belangrijke remedie tegen tirannie en despotisme, namelijk religie. Zijn werk lijkt daarmee aanknopingspunten te bieden voor conservatieve critici die gemeenschapszin door middel van herstel van christelijke waarden beogen. Uit een aantal bijdragen aan deze bundel blijkt dat Tocqueville ook op dit punt toch eerder liberaal dan conservatief was. Tocqueville benadrukt het belang van religie in een moderne maatschappij waarin de organische solidariteit van de standenmaatschappij verdwenen is en individualisme hoogtij viert. Religie moet de nodige maatschappelijke cohesie brengen. Tocqueville onderkent daarbij nadrukkelijk de noodzaak van een scheiding tussen Kerk en staat en het beginsel van pluraliteit. Zijn idee van een religion civile sluit aan bij een liberale denktrant die al bij Spinoza te vinden is. Tegen die achtergrond wordt duidelijk dat ook het pleidooi dat de liberale voorman Frits Bolkestein in het recente verleden hield voor herstel van een christelijke moraal, past in een lange liberale traditie.
Hebben conservatieven dan niets te zoeken bij Tocqueville? Interessant is in dit licht een vergelijking tussen de ideeën van Tocqueville en Burke. Uit deze vergelijking wordt duidelijk dat conservatieven weliswaar meer van hun gading zullen vinden bij Burke, maar dat de twee denkers ook veel gemeen hebben. Tocqueville is een conservatieve liberaal voor zover hij de rol van de aristocratie van groot belang acht. Zoals Willem Witteveen in zijn bijdrage laat zien, staat Tocqueville in de traditie van het aristocratisch liberalisme van Montesquieu. Beide kennen de aristocratie een belangrijke rol toe als tegenwicht tegen de tendens naar centralisatie van de staat. De aristocratische remedie krijgt in deze bundel wat minder aandacht dan decentralisatie en religie, maar gezien de keuze voor een belichting van de actuele betekenis van het werk van Tocqueville is dat begrijpelijk.
Reflectie op de actualiteit van Tocqueville’s ideeën is des te belangrijker wanneer politici met deze ideeën weglopen. Aan de behoefte tot reflectie en distantie komt dit boek ruimschoots tegemoet. Het vormt in de eerste plaats een handreiking aan lezers die zich afvragen waarom liberalen als premier Rutte zo gecharmeerd zijn van Tocqueville, maar het heeft ook veel te bieden aan lezers die geïnteresseerd zijn in de politiek-filosofische, sociologische en historische kanten van het werk van deze fascinerende denker.