Het Ancien Régime en de Revolutie
Alexis de Tocqueville
Vertaald door Berend Sommer en Bram Sommer
Boom Filosofie, 2019
De overbodigheid van de Franse revolutie?
Door Boudewijn Steur, historicus en programmamanager Versterking Democratie en Bestuur bij het ministerie van BZK
In 1967 schreef de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt haar essay ‘De vrijheid om vrij te zijn’, waarin zij een duiding gaf van het fenomeen revolutie. De aanleiding voor haar essay was het gegeven dat revoluties dagelijkse gebeurtenissen zijn geworden. Daarom blikte zij terug op twee revoluties met de vraag waarom de ene revolutie succesvol is (de Amerikaanse van 1776) en de andere faalt (de Franse van 1789). De achterliggende vraag bij haar is hoe vrijheid zich verhoudt tot deze revoluties. Arendt staat bekend om haar vermogen om actuele politieke gebeurtenissen te duiden in politiek-filosofische termen.
Net als Arendt was de Franse aristocraat Alexis de Tocqueville (1805-1859) een scherpe observator van de betekenis van actuele politieke vraagstukken. Ook bij hem vonden overal om hem heen revoluties plaats, zoals in 1830 en 1848, met de meest verschrikkelijke gevolgen. Tocqueville had die verschrikkingen zelf ook ondervonden. In de Franse Revolutie was een groot gedeelte van zijn familie slachtoffer geworden van het Schrikbewind van Robespierre in 1793 en 1794. Zijn ouders hadden deze periode alleen overleefd door de val van Robespierre. Ook bij Tocqueville is de achterliggende vraag hoe de vrijheid van mensen zich verhoudt tot revoluties, die vaak ook aangrijpingspunt zijn om die vrijheid in te perken.
Het is dus niet opmerkelijk dat hij meer wilde weten over de behoefte van de Fransen om ‘hun levensloop in tweeën te knippen en wat ze tot dan toe waren geweest door een afgrond te scheiden van wat ze voortaan wilden zijn’. Zijn analyse Het Ancien Régime en de Revolutie, dat in 1856 verscheen, is recentelijk voor het eerst in het Nederlands gepubliceerd in een uitstekende vertaling van Berend en Bram Sommer. Het is een tragisch verhaal. Tocqueville beschouwde de Franse Revolutie eigenlijk als niets anders dan het herstel van een oude orde in een nieuwe jas. Evenals Arendt stelde Tocqueville de vraag waarom de Revolutie geen succes is geworden, of beter gesteld: of de Revolutie eigenlijk niet overbodig was.
Lange lijnen van de geschiedenis
Tocquevilles Het Ancien Régime en de Revolutie gaat vooral over de periode die aan de Franse Revolutie voorafging, het Ancien Régime. Interessant is zijn geschiedenisopvatting die in zijn boek naar voren komt. Hij plaatst de Revolutie namelijk als onderdeel van een zeer langdurig proces. In dat langere tijdsbestek veroorzaakte de Revolutie weliswaar schokken, maar bleef ook heel veel juist hetzelfde. ‘Hoe radicaal de Franse Revolutie ook was,’ zo schrijft hij, ‘ze heeft veel minder vernieuwd dan men in het algemeen veronderstelt’. In het voorwoord spreekt hij zijn verbazing uit over hoeveel karaktereigenschappen van zijn Frankrijk in de negentiende eeuw al aanwezig waren in het Ancien Régime. Talrijke gevoelens, ideeën en gewoonten zijn niet, zoals Tocqueville vermoedde, terug te voeren op de Franse Revolutie, maar juist op de periode daarvoor.
Tocqueville schrijft vooral over de langere lijnen van de geschiedenis, waarin weliswaar veranderingen mogelijk zijn, maar in kleine, geleidelijke stappen. Revoluties bewerkstelligen geen grote maatschappelijke veranderingen, zo was zijn stellige overtuiging, hoezeer dat beeld halverwege de negentiende eeuw ook bestond. Het is, zo schrijft Tocqueville, ‘zoals sommige rivieren in de aarde wegzinken om even verderop weer te verschijnen, waarna hetzelfde water langs nieuwe oevers verder gaat.’
Wortels van de revolutie: gelijkheid en vrijheid
Tocqueville analyseert in zijn boek de opkomst van twee ‘hartstochten’ in het Ancien Régime: het streven naar vrijheid en het streven naar gelijkheid. Het verlangen naar vrijheid is de jongste van de twee en draait om de individuele vrijheid van mensen. De hartstocht voor gelijkheid is in zijn ogen een hartstocht die al enkele eeuwen bestaat, maar waarvan evengoed een ongekende kracht uitgaat: ‘een gewelddadige en onblusbare haat jegens ongelijkheid.’
Het is, volgens Tocqueville, niet de ongelijkheid zelf die tot revolutie leidt. De Franse samenleving bestond immers al eeuwenlang uit verschillende standen; ongelijkheid was onderdeel van de feodale maatschappij. Het ging er vooral om of die ongelijkheid als rechtvaardig werd ervaren, en dit was gedurende het Ancien Régime in steeds mindere mate het geval. Anders dan in omringende landen hield de Franse adel zich niet aan de feodale spelregels, waarbij de adel privileges genoot in ruil voor bescherming en goed bestuur. In aanloop naar de Franse Revolutie onttrok de adel zich aan zijn plichten, terwijl het wel de belastingen inde en van de andere privileges genoot. Dit riep in toenemende mate weerstand op bij boeren en burgers. De adel stond inmiddels zo ver van de derde stand dat zij deze weerstand niet onderkende.
Wanneer de verschillende groepen in de samenleving ‘geen gemeenschappelijke belangen, grieven of aangelegenheden meer hebben’, zo schrijft Tocqueville, ‘wordt de duisternis die de gedachtewereld van de een verbergt, voor de ander ondoordringbaar’. Het beeld dat Tocqueville schetst is bijzonder actueel: een wereld waarin verschillende groepen samenleven, zonder elkaar ooit nog tegen te komen of een gemeenschappelijke basis hebben. Voor de hogere standen was daardoor ook niet zichtbaar wat er broeide onder de oppervlakte. De adel zag de aankomende opstand niet aankomen.
Maar het is, zoals gezegd, niet alleen de gevoelde ongelijkheid die tot de Franse Revolutie leidde. Het was het samenvallen van het verlangen naar vrijheid en gelijkheid: ‘Ze vermengen en verstrengelen zich een ogenblik, verwarmen elkaar in het contact en zetten uiteindelijk eensklaps het hele hart van Frankrijk in vuur en vlam.’
Naar de toekomst
Tocquevilles Het Ancien Régime en de Revolutie is misschien nog het best te kwalificeren als een mentaliteitsgeschiedenis. In de loop van de geschiedenis, lang voor de Franse Revolutie, ziet hij het verlangen van mensen naar gelijkheid en vrijheid ontstaan. Deze twee ‘hartstochten’, zoals hij ze consequent benoemd, blijven volgens hem ook bestaan. Zij maken intrinsiek onderdeel uit van het democratisch systeem.
Net als in Over de democratie in Amerika, dat de Tocqueville twintig jaar eerder publiceerde, ziet hij vrijheid als een randvoorwaarde voor een goed functionerende democratie, maar die staat continu onder druk door het streven van mensen naar meer gelijkheid. Een gelijkheid waar geen ruimte is voor mensen die geestelijk de leiding kunnen nemen om de vrijheid te bewaken.
Tocqueville is niet optimistisch gestemd over het toekomstig politiek bestel in Frankrijk. Het gelijkheidsstreven zet de vrijheid van de mensen verder onder druk. Juist door het ontbreken van een aristocratie, een intellectuele elite, in een samenleving, zal het op langere termijn moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om te ontkomen aan de absolute heerschappij van de staat. Zijn boek kan dan ook gelezen worden als een oproep aan de intellectuele elite om zijn verantwoordelijkheid te nemen om hier weerstand aan te bieden. Een oproep die anno 2019 nog steeds actueel is.