Lauwerys.ig

Van licht naar duisternis

Kris Lauwerys
Van licht naar duisternis. Die vrouwen in Wenen
Athenaeum, 2024

Bestel dit boek bij onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Anne-Sophie De Mey

Wie vandaag Wenen bezoekt, treft een stad aan die trots is op haar roemrijke verleden. Waar in architecturaal opzicht vooral de Habsburgse paleizen en de gebouwen van de Ringstraße gepromoot worden, richten de Weense musea zich sterk op het werk van Gustav Klimt en zijn hoofdzakelijk mannelijke collega’s van de Wiener Secession. In historisch opzicht belangrijk geachte vrouwen zijn ofwel van het adellijke topniveau (denk aan de cultus rond keizerin Sissi), of behoren tot de vaak anonieme categorie ‘muze’, zoals de talrijke modellen en minnaressen van Klimt. Auteur Kris Lauwerys wil een licht werpen op enkele van de vele vrouwen die in de plooien van de geschiedenis zijn verdwenen. De Belgische vertaler woont sinds enkele jaren in Wenen en debuteert nu met een eigen boek. In Van licht naar duisternis schetst hij de politieke en culturele geschiedenis van zijn stad in de jaren 1900 tot 1938 aan de hand van de levensverhalen van drie vrouwen die tot nu toe vooral in het licht van de ‘belangrijke mannen’ aan hun zijde werden begrepen. Modeontwerpster Emilie Flöge (1875–1952) is bekend als een door Klimt geportretteerde en geliefde vrouw, journaliste en vertaalster Milena Jesenská (1896–1944) als de Milena uit Franz Kafka’s brieven, en schrijfster Veza Canetti (1897–1963) als de echtgenote van Nobelprijswinnaar voor Literatuur Elias Canetti. Dat dit perspectief hun complexe levens tekortdoet, bewijst Lauwerys met zijn boek.

Het eerste deel van het boek, gewijd aan Emilie Flöge, is optimistisch van toon: Lauwerys heeft veel aandacht voor het ontstaan van het ‘bijzonder vruchtbare microklimaat van vernieuwing’ in het laatnegentiende-eeuwse Wenen. Het door Flöge en haar zussen opgerichte modehuis was één van de schakels binnen een netwerk van diverse kunstenaars die klanten aan elkaar doorspeelden en elkaars werk promootten. Dit utopische beeld van artistieke vernieuwing en maatschappelijke bevrijding had echter een schaduwzijde.

Dat Flöge ongetrouwd bleef en als zakenvrouw naam maakte, was immers uniek: het was slechts een enkeling gegeven om te ontsnappen aan de beperkende contemporaine maatschappelijke normen voor vrouwen. En hoewel Flöge en enkele van haar progressieve collega’s vrouwen bevrijdden uit hun letterlijk ziekmakende korset, waren de wijde jurken die hiervoor in de plaats kwamen geen eenduidige beweging naar vooruitgang. Ten eerste behoorden Flöges klanten tot de hogere burgerij, die het zich door haar klasse en rijkdom kon veroorloven tegen de maatschappelijke normen in te gaan. Arbeidsters kregen ook in Flöges modebedrijf een hongerloon uitbetaald; voor hen waren deze vernieuwingen onbereikbaar. Bovendien leidde de zogenaamde reformjurk tot een eveneens beperkend schoonheidsideaal, aangezien de jurken slechts voor grote, slanke vrouwen flatteus waren. Lauwerys’ aandacht voor deze nuances is lovenswaardig en maakt dat de drie door hem geportretteerde vrouwen niet slechts heldhaftige figuren zijn, maar mensen van vlees en bloed, die weliswaar oog hebben voor bepaalde beperkingen van hun tijd, maar tegelijk hun eigen vooroordelen en persoonlijke problemen kennen.

Zo had Milena Jesenská geen andere keuze dan met haar kersverse echtgenoot, Ernst Polak, uit Praag te migreren. Haar vader had het stel het leven zuur gemaakt: de Duitstalige Polak was volgens Jesenskás vader geen partij voor zijn dochter binnen de gesegregeerde Tsjechische hoofdstad. Na een abortus en zelfs een door haar vader afgedwongen periode in een gesticht, kon Milena slechts met Polak trouwen wanneer ze beloofde uit haar vaders buurt te verdwijnen. In 1918 kwam het stel dan ook in Wenen aan, waar Polak zijn echtgenote al meteen haar eigen boontjes liet doppen terwijl hij een van zijn minnaressen bezocht. Het zette de toon voor de rest van Jesenskás verblijf in Wenen. Uit eenzaamheid en armoede wendde ze zich in eerste instantie tot drugs en ondernam ze een zelfmoordpoging. Langzamerhand begon ze zich echter als vertaalster en journaliste te ontwikkelen en schreef ze, net als haar bekendere collega Joseph Roth, geëngageerde feuilletons voor de krant.

Jesenskás carrière als journalist wordt door Lauwerys in een breder perspectief geplaatst. Terwijl vrouwen steeds duidelijker hun plaats in het maatschappelijke leven opeisten, voelden heel wat mannen zich bedreigd. Deze crisis in het patriarchale systeem wordt door Lauwerys verbonden aan de snelgroeiende populariteit van radicale communistische en extreemrechtse organisaties. Jesenská, die communistische sympathieën had en veel van de politieke hoofdrolspelers persoonlijk kende, was echter geen politiek schrijfster. Wel had ze in haar werk veel oog voor de absurditeit van het leven in het door hongersnood en hyperinflatie geplaagde Wenen. Zo werd de door haar zo gehate stad ten slotte haar inspiratiebron en broodwinning. Pas in 1925 zou ze van Polak scheiden en definitief terugkeren naar Praag, waar ze een nieuw leven als vrijgevochten journaliste begon.

Met Veza Canetti’s leven bereikt Lauwerys ten slotte de ‘duisternis’ uit de boektitel. Canetti (meisjesnaam: Taubner, pseudoniem: Magd [‘dienstmaagd’]) was een Joodse, intellectuele, linksgezinde vrouw op een moment dat geen van deze eigenschappen gewenst waren in het door het nazisme beheerste Wenen. Haar weinige publicaties belandden op de brandstapel; haar in 1934 afgewerkte roman De gele straat werd pas in 1990 uitgegeven, dankzij de roem van haar echtgenoot. Vóór het publicatieverbod van de jaren 1930 had Canetti echter een korte, indrukwekkende carrière en nam zij de rol op van kostwinner voor haar gezin. Canetti’s kritische fictie stond stil bij de schaduwzijde van de ‘roaring twenties’. Zo onderzocht ze in haar kortverhaal ‘De overwinnaar’ hoe het vrouwen verging die niet aan het contemporaine schoonheidsideaal konden voldoen. Lauwerys concludeert: ‘wie niet de middelen heeft om zijn uiterlijk te verzorgen, kan op de arbeidsmarkt uit de boot vallen.’ Canetti, die geboren was zonder linkeronderarm en levenslang gebukt ging onder haar van het schoonheidsideaal afwijkende uiterlijk, deed er dan ook alles aan om haar financiële onafhankelijkheid te bevechten. De inkomsten van haar eigen publicaties werden, zolang het mogelijk was, aangevuld met vertaalwerk en Engelse lessen. Lauwerys beschrijft hoe de politiek explosieve situatie in Wenen echter steeds meer doorwoog op Canetti’s leven en werk. De mislukking van het communistische Wenen, de Anschluss bij nazi-Duitsland en de in Wenen opmerkelijk heftige uitbarsting van geweld tegen de Joodse bevolking brachten het echtpaar Canetti ertoe om in 1938 in ballingschap naar Engeland te gaan. Veza Canetti vat de aan deze ballingschap voorafgaande, tegenstrijdige gevoelens bondig samen: ‘Wat een pijn om weg te gaan en wat een angst om hier te blijven.’ De angst en depressies die het leven in deze woelige tijd in haar opwekten, zouden nooit echt overgaan.

Lauwerys schetst een genuanceerd beeld van de samenhang tussen domeinen die ver uit elkaar lijken te liggen, zoals de levensomstandigheden van arbeiders, de bouw van de Ringstraße, de studiemogelijkheden van vrouwen en de opkomst van het communisme en het nazisme. Aandachtig lezen is de boodschap: om de complexe historische realiteit te vatten, introduceert Lauwerys vele tientallen namen, families en verhalen. Hoewel dit bij momenten overdadig aanvoelt, zorgt de opsplitsing van zijn boek in drie afgescheiden delen ervoor dat je het overzicht weet te bewaren. Een belangrijker minpunt van het boek is echter het volgende. Hierboven heb ik het amper gehad over de ‘grote namen’ in de levens van deze vrouwen: Klimt, Kafka en Elias Canetti. Lauwerys zelf lijkt immers geworsteld te hebben met hun plaats in zijn boek. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat hij Flöges verhaal laat ophouden met de dood van Klimt, net zoals Jesenskás verhaal afbreekt wanneer Kafka sterft; slechts enkele zinnen worden aan hun latere leven gewijd. In het geval van Flöge hangt deze keuze wellicht deels samen met het gebrek aan bronnen, waarvan de voornaamste haar briefwisseling met Klimt is. Toch lijkt de lens van muze/levensgezellin van de ‘grote kunstenaar’ hierdoor oppermachtig: waar Lauwerys het expliciet als doel stelt Flöge, Jesenská en Canetti als onafhankelijke (zaken)vrouwen te portretteren, worden ze in feite toch vaak in hun relatie tot de welgekende kunstenaars begrepen. Zo lijkt de bij uitstek mannelijke blik van de geschiedschrijving, ondanks Lauwerys’ goede bedoelingen, toch weer bevestigd te worden.