Voorwoorden
Een afrekening in het literaire circuit
Søren Kierkegaard – Voorwoorden
Damon, 2018
Vertaling Frits Florin (Voorwoorden) en Annelies van Hees (De crisis en De heer Phister). Redactie Paul Cruysberghs en Karl Verstrynge
Door Thomas Heij, filosoof en Nexus-redacteur
‘Vergeleken met een boek is een voorrede iets onbeduidends. Zou je echter niet aan de hand van een zorgvuldige vergelijkende studie van voorredes voor een koopje de gelegenheid tot observeren kunnen benutten?’ Dat vraagt Søren Kierkegaard zich af in het voorwoord op een boek met alleen maar voorwoorden. Het voorwoord is volgens hem een karakteristiek literair voortbrengsel dat onderdrukt wordt door het boek zelf, en het is de hoogste tijd dat het zich emancipeert.
Voorwoorden, onlangs naar het Nederlands vertaald, is Kierkegaards uitwerking van dat programma. Het resultaat is een verzameling van acht ‘geëmancipeerde’ voorwoorden. Er zitten prachtige uitspraken in over literatuur en over het schrijverschap, en de voorwoorden behoren tot de grappigste teksten van Kierkegaard. Om de grappen van het boek te begrijpen is evenwel een woord vooraf nodig.
Er was een tijd dat Kierkegaard nog niet behoorde tot de grootste filosofen in de westerse canon en hij niet meer was dan een telg van een doodgewone Deense familie. Als jonge twintiger probeerde hij aan te haken bij de literaire top van Denemarken. Destijds gold de hegeliaan J.L. Heiberg als literatuurpaus van Kopenhagen, en zijn tijdschrift Flyveposten was, gemodelleerd naar Frans model, hét blad voor intellectuelen. Het lukte Kierkegaard te publiceren in Flyveposten, hij mengde zich in polemieken en oogstte zelfs lof voor zijn scherpe stukken.
Zo werd Kierkegaard opgenomen in de kring van Heiberg. Kierkegaards biograaf Joakim Garff geeft een mooie beschrijving van hoe Kierkegaard thuis werd uitgenodigd bij Heiberg – ‘een instituut, een esthetisch hooggerechtshof, waarvan de oordelen misschien niet altijd even rechtvaardig, maar wel absoluut waren en die dus iemand kon maken of breken.’
Het is deze Heiberg die Kierkegaard in Voorwoorden totaal met de grond gelijkmaakt. Dat ging als volgt. In 1843 verschijnt Kierkegaards meesterwerk Of/Of onder het pseudoniem van Victor Eremita. Hoewel Heiberg waarschijnlijk op de hoogte was van de werkelijke auteur, noemt hij het boek een ‘monstrum’, een walgelijk en ongestructureerd boek. Over het tweede deel van Of/Of is Heiberg iets positiever, maar Kierkegaard is begrijpelijkerwijs gekwetst door de man over wie hij zich – nota bene in Of/Of – lovend had geuit.
Kierkegaard kiest voor een felle tegenaanval, eerst met een polemisch stuk van Victor Eremita en later – nadat Heiberg in 1843 ook De herhaling vluchtig had afgedaan – met Voorwoorden, dat in 1844 verschijnt onder het pseudoniem Nicolaus Notabene. Het blijkt een afrekening in het literaire circuit.
Zelfs in de vorm is Voorwoorden een kritiek op Heiberg. In navolging van Hegel hadden hegelianen als Heiberg het voorwoord overbodig verklaard: het scheen hun oppervlakkig, onfilosofisch en ondoelmatig, men kon beter direct met ‘de zaak zelf’ beginnen. Door een boek met alleen maar voorwoorden te schrijven, neemt Kierkegaard deze hegelianen dus op de hak.
Twee fragmenten uit Voorwoorden schetsen de strijd tussen Kierkegaard en Heiberg het best. Schrijnend is deze passage in het achtste voorwoord, een voorwoord bij een nog op te richten filosofisch tijdschrift:
‘[I]edere jongere zou zich gevleid voelen alleen al bij de gedachte aan het literaire aanzien, te mogen meewerken aan professor Heibergs tijdschrift, iets wat geen jongere beter begrijpt dan ik. Vaak denk ik er nog aan terug hoe mijn jeugdige gemoed indertijd in een roes geraakte toen me duidelijk werd dat een bijdrage niet versmaad werd, hoe geen jonge kadet met meer begeestering kon opkijken naar de roemruchte generaal onder wiens vlag hij strijd zou voeren dan ik naar de onvergetelijke redacteur van Flyveposten.’
Vilein is vervolgens Kierkegaards constatering dat Heibergs tijdschrift Perseus al na twee edities ter ziele ging. Kierkegaard wrijft het er nog even in.
Het tweede fragment is een passage die Kierkegaards mening over de recensie van Heiberg weinig verhullend weergeeft:
‘Wat zal ‘men’ nu zeggen over dit boek? Beste lezer, als je dat niet op een andere manier te weten zou kunnen komen, dan is toch onze literaire hoofdtelegrafist professor Heiberg weer eens zo goed om dienst te doen als toezichthouder en de stemmen te tellen, net als hij indertijd deed met Of/Of …’
Ook tussendoor zet Kierkegaard Heiberg geregeld op zijn plek, bijvoorbeeld wanneer hij hem neerzet als ‘de uitverkoren vocalist van de intellectuelen: de peinzende professor Heiberg.’
Er is weinig voorkennis nodig om te grinniken om dit poëtische gepest. Kierkegaard geeft zijn tegenstander er zo hard en virtuoos van langs dat ook wie niet per se geïnteresseerd is in een literaire polemiek in negentiende-eeuws Kopenhagen Voorwoorden met plezier zal lezen. En voor wie zich er verder in wil verdiepen en alle verborgen grapjes wil kennen, is er het indrukwekkende notenapparaat en uitgebreide nawoord van de vertalers en redacteur Paul Cruysberghs.
In de twee andere teksten die bij Voorwoorden gebundeld zijn, De crisis en een crisis in het leven van een actrice en De heer Phister als kapitein Scipio, leren we Kierkegaard zelf kennen als recensent. De eerste tekst, uit 1847, is een beschouwing op de ontwikkeling van een actrice – waarschijnlijk Heibergs vrouw, die actrice was en die door Kierkegaard verrassend genoeg impliciet wordt verdedigd.
De tekst over Ludvig Phister, een bekend acteur die zelfs een tijdje in hetzelfde pand als Kierkegaard woonde, is interessanter. Kierkegaard gebruikt Phisters vertolking van het personage Scipio, een benevelde kapitein uit de pauselijke garde, om heel gedetailleerd te analyseren hoe humor werkt. Zo is Scipio grappig omdat de tegenstrijdigheden in zijn persoon steeds benadrukt worden: een stoere man in glinsterend militair uniform, en tegelijk een halfdronken, dikbuikige burger die indruk probeert te maken op de vrouwen. Het is jammer dat wij de vertolking van Phister – die door Kierkegaard de hemel in wordt geprezen – nooit kunnen zien, maar dankzij Kierkegaards algemene conclusies blijft zijn analyse de moeite waard.