wagner-magee

Wagner and Philosophy

Bryan Magee
Allen Lane the Penguin Press, 2000

 

Door: Eveline Nikkels, musicologe en voorzitter Gustav Mahler Stichting Nederland

‘Ik heb altijd een neiging gevoeld om de diepten der filosofie te doorgronden’, schreef Wagner in Mein Leben. Terecht koos Bryan Magee deze woorden als motto voor zijn boek. In een zeventiental hoofdstukken met een appendix, die tot het beste van dit boek gerekend kan worden, ontvouwt zich het beeld van ‘Wagner en zijn filosofen’, zoals ik zelf de inhoud zou willen omschrijven. Het is mijns inziens namelijk niet alleen de idee der filosofie maar ook de persoonlijkheid, die de filosofie verwoordt, die bij Wagner — letterlijk — een weerklank oproept.

In den beginne was er de muziek: de Engelse titel First the music is natuurlijk een parafrase op de beroemde uitspraak over het primaat van tekst dan wel muziek ‘prima le parole doppo la musica ‘ of ‘prima la musica doppo le parole’. Tot en met Richard Strauss’ laatste opera Capriccio zal er geen afdoend antwoord op deze vraag worden gegeven. Het is immers als met de eeuwigdurende vraag over ‘de kip en het ei’. Wagner heeft gedurende zijn leven zelfs een ‘totale volte face’ gemaakt met betrekking tot de ‘overheersing’ van de ene kunst ten opzichte van de andere. Friedrich Nietzsche meende hem goed te begrijpen en schreef daarom zijn ideeën op in de Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik. Maar voordat Magee uiteindelijk bij Nietzsche uitkomt, verschijnen nog ettelijke andere filosofen op het toneel.

Na een wat uitgebreidere beschouwing van ‘Wagner als jonge Duitser’ komt Magee in hoofdstuk drie bij het eigenlijke onderwerp van dit boek: de impact van de filosofie op Wagners denkwijze, waarbij hij begint bij de links-revolutionaire ideeën van de poging tot omwenteling in Dresden 1848–49. Vaak wordt aangenomen dat Wagner hier slechts zijdelings bij betrokken was, maar niets is minder waar. Allereerst gestimuleerd door de debatten met gelijkgestemden, waaronder Michael Bakunin, zette zich het gedachtegoed om in een dadendrang. Als door een wonder weet Wagner arrestatie te voorkomen maar wordt wel gedwongen om Dresden en Duitsland te ontvluchten. Vanuit den vreemde (in ballingschap) blijft hij echter zijn ideeën over de teloorgang van het kapitalisme belijden: ‘Ik geloof alleen nog maar in een revolutie die begint met het verbranden van Parijs’. Gezien het oppakken van Pierre Boulez als vermeend terrorist wegens een soortgelijke uitspraak ten aanzien van de operahuizen anno 2001 blijkt dat er nog weinig veranderd is onder de muzikale zon.

Bakunin krijgt een ‘hoofdrol’, maar waar blijft Marx? Marx mis ik (in de optiek van Magee is hij misschien ook geen echte filosoof). Daarvoor in de plaats is er echter een ruime plaats bemeten aan Hegel, die met zijn dialectische denkwijze van these, antithese en synthese de weg wees naar Marx’ dialectisch materialisme. In dit steeds veranderende patroon herkennen wij – in Wagners muziek – een voorloper van de Tristan, die dus – naast de sterke invloed van Schopenhauer – ook door Hegel getint blijkt te zijn. 

Ik had het al over Marx en Hegel en ging voorbij aan een van de meest interessante Jong-Hegelianen, Ludwig Feuerbach, die met zijn boek over de essentie van het Christendom niet alleen Wagner, maar bijvoorbeeld ook Nietzsche beïnvloedde. Wanneer Feuerbach schrijft hoe de mensheid bevrijd wordt door de liefde, ‘Erlösung durch die Liebe’, is het alsof wij de opzet van Wagners Ring des Nibelungen in één zin samengevat zien. 

Maar naast de liefde speelt ook de religie een hoofdrol in Wagners optiek over Feuerbach. Religie vertelt ons daar iets over ons mensen, de goden dragen menselijke trekken (terug dus naar de tijd van de Grieken) en zijn onderling verbonden, zoals ook wij mensen dat zijn: levensgroot rijzen nu de goden van Rheingold tot en met Götterdämmerung voor ons geestesoog op.

Dat Magee hierna een hoofdstuk wijdt aan de opera als Grieks drama – met als entr’acte een voorspel op de appendix over Wagner en het antisemitisme – is vanzelfsprekend. Na een nadere beschouwing over de Ring des Nibelungen, waarin veel herhaald wordt wat al eerder in dit boek werd verhaald, komen we dan bij het ‘hart’, the core of the matter, Arthur Schopenhauer. Langs zelfstandig bewandelde paden komen beiden, Schopenhauer en Wagner, tot gelijkluidende ideeën en gevoelt Wagner een ‘Aha Erlebnis’ als hij Schopenhauers magnum opus Die Welt als Wille und Vorstellung onder ogen krijgt.

Voordat hij echter met Wagner aanhaakt aan Schopenhauer, geeft Magee een uitstekend exposé over Kant (‘das Ding an sich’) en Schopenhauer. Interessant is het dat in het Engels, anders dan in het zo doorwrochte Duits, de dingen helder en begrijpelijk op de lezer over komen, zelfs ‘das Ding an sich’! Maar dan komen we toch bij Schopenhauer en met Schopenhauer bij Tristan und Isolde, Wagners weergaloze muzikale en ook – ik kan dat niet genoeg benadrukken – tekstuele interpretatie van de ‘Erlösung durch den (Liebes)Tod’. Boeken vol zijn er geschreven over dit door de liefdesdrank verblinde paar en in dat opzicht brengt Magee niets nieuws onder de door Tristan en Isolde verfoeide zon, het daglicht dat de droom zo wreed verstoort: ‘Habet acht, bald weicht dem Tag die Nacht’.

Somber en droef verblijven wij in het gesublimeerde Rijk der Duisternis en vinden daar de laatste filosoof, die in Wagners leven een grote rol speelde en dat niet alleen via een gedachtestroom, maar ook in levende lijve: Friedrich Nietzsche. Het begon allemaal zo mooi. Op de Insel der Glückseligen Tribschen vonden twee der grootste geesten van de negentiende eeuw elkaar. Als een vader leerde Wagner Nietzsche, als een zoon zat deze aan de voeten van de Meester en diens levensgezellin Cosima von Bülow, geboren Liszt. Een idyllisch tafereel op het hoogste niveau, dat resulteerde in die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik, gewijd aan Richard Wagner. Maar allengs kwamen er barsten in de idylle, de toon van Nietzsche over zijn afgod werd steeds afstandelijker, kritischer, totdat zij aan het eind – als een schoolvoorbeeld van de door Nietzsche gepropageerde ‘Umwertung aller Werte’ resulteerde in een niet-aflatende stroom van vijandigheden. Geloof, hoop noch liefde, niets is er meer over voor Nietzsche en voor Wagner? Als de oudere en zeer van zichzelf overtuigde man zal hij de scheiding als een ‘stadium in zijn leven’ hebben ervaren. Feit blijft echter dat er na Nietzsche niemand meer was met wie hij op het hoogste niveau kon debatteren, uitgezonderd misschien Cosima, die echter kritiekloos alles van de ‘Meister’ aannam.

Hiermee zou Magee zijn boek hebben kunnen beëindigen, maar als een appendix, een vervolg op ‘Wagners misleading reputation’ is er nog een belangwekkend hoofdstuk over Wagners antisemitisme. De toon van Magee is gematigd en hij stelt terecht dat hij binnen de context van zijn boek antisemitisme niet als een filosofie omschrijft maar als een sociale houding met een enorme impact. Je kunt er immers niet omheen dat Wagner een geschrift Das Judentum in der Musik schreef en dat daarover tot op de dag van vandaag – zeker in het licht van de holocaust – volop gediscussieerd wordt.

Bijna 400 bladzijden heeft Magee nodig voor zijn uitgebreide beschrijving van Wagner en zijn filosofen. Twee ‘maren’ heb ik bij dit boek, waarvan de eerste een wetenschappelijk verwijt: waarom wel een index naar namen maar niet een literatuurlijst of tenminste een verantwoording met een rijk ‘notenapparaat’, om in muzikale termen te blijven? De tweede ‘maar’ is de veelvuldige herhaling van eerdere statements, die door het hele boek heen lopen. Het lijkt alsof de ‘Leitmotiv’ techniek van Wagner zich ook van Magee heeft meester gemaakt, of zou het een compilatie van allerlei lezingen betreffen?

Hoe het ook zij, afgezien van deze twee manco’s is het een voortreffelijk, vlot geschreven boek dat in haar Angelsaksische benadering veel van de ondoorzichtigheden van de Duitse filosofie voor de niet-Duitser toegankelijk maakt.